| |
| |
| |
Na een halve eeuw
Eenige opmerkingen over de cultureele beteekenis der Beweging van 1880 door H.H.J. Maas.
Zoo meen ik mijn stof te moeten definieeren, omdat ik slechts over een beperkte ruimte mag beschikken. Want, om aan mijn eigen wensch te kunnen voldoen, in de overtuiging, dat ik daardoor waarachtige Nederlandsche belangen zou dienen, namelijk een beschouwing te leveren over: ‘De cultureele beteekenis der Beweging van 1880’, die ik zelf als synthese zoowel als door documentatie als eenigszins grondig en volledig zou meenen te mogen waardeeren, moest mij de omvang van een boekdeel vergund worden. En haast elke brief, dien ik van Willem Kloos ontvang, herhaalt: ‘Ik heb zoo weinig plaats, er ligt nog zooveel te wachten.’
Die klacht rechtvaardigt mijn wijze van behandeling der belangrijke stof bij deze gelegenheid: als een poging om ‘na vijftig jaren’ door enkele ‘opmerkingen’ de aandacht opnieuw te vestigen op een Beweging, die aan ons volk weer een eigen, waarachtige Letterkunde gebracht heeft en waarvan tóch de cultureele waarde door velen blijkens allerlei uitingen niet goed wordt gezien en daardoor te laag aangeslagen, zoowel wat betreft de beteekenis daarvan voor het verleden als wat aangaat haar belangrijkheid voor het hedendaagsche geestelijk leven in Nederland; en op deze plaats, omdat De Nieuwe Gids die Beweging geleid heeft, haar de kracht heeft teruggegeven om niet langs den weg te bezwijken, toen de moeilijke verschijnselen van de groeiperiode haar verontrustten, zooals in elk jong leven voorkomt, en haar door alle wisselingen en aanvallen heen tot de volwassen rijpheid gebracht heeft, die in onze dagen wordt geplukt.
| |
| |
Geplukt met zooveel erkentelijkheid en waardeering, als zelfs maar de ‘eenvoudige rechtvaardigheid’ gebiedt? Hartstocht en onbillijkheid zijn loten van één stam, of althans ongeveer zoo drukte Busken Huet zich uit, toen hij zijn gemoed luchtte tegen den Hollandschen landaard en Vader Cats tegelijk, want de laatste was voor hem de incarnatie van alle onhebbelijks, alle kleingeestigs en kleinzieligs eener natie, wier druk hij ontvluchtte. Allerlei invloeden, die de gemoederen prikkelden, en waarbij ook kleingeestigheden en bekrompen opvattingen een beslissende rol hebben gespeeld, veroorzaakten bij velen een toestand van verblinding, waarin zij de juiste verhoudingen van de verschijnselen onderling niet vermochten te zien en daardoor in de appreciatie van de Tachtiger Beweging als levengevende centrale kern, den maatstaf niet naar behooren konden hanteeren.
Wordt niet soms de schijn gewekt, alsof ‘nieuw leven’, of wat niet zelden ten onrechte voor ‘nieuw leven’ wordt gehouden in de cultuurontwikkeling, dat zijn geboorte, zijn bestaans- en ontwikkelingskansen aan de Tachtiger Beweging verschuldigd is, zijn natuurlijken oorsprong tracht te verloochenen?
In hoeverre vertroebelt de jaloerschheid het oordeel van individuen, groepen of partijen? Tot welken graad kan de hevigheid van den spijt stijgen, dat men niet in eigen richting De Nieuwe Gids heeft zien oprijzen, dat men van geestverwanten niet heeft kunnen leeren, wat Kloos en anderen hebben geopenbaard? Toen de Beweging van 1880 den strijd gewonnen had en allen zich aan haar inzichten onderwierpen, was het toen niet, alsof velen het gevoel hadden voor ‘het ei van Columbus’ te staan? En is het niet menschelijk, al getuigt het niet van een grooten geest, dat men zich laat irriteeren door dwazen en hun onrechtvaardigheden, die den individueelen aanhanger van richting of partij met spot en verwijten aanvallen over alles, wat die partij of richting verkeerd deed, verzuimde of in een bepaalde phase van ontwikkeling nog onmachtig was te doen?
Tijdgenooten staan tegenover elkaar met al de drijfveeren van hun dagelijksch leventje, met hun afgunstige eerzucht, met hun zorg voor hun kleine individueele belangetjes en hun begeerte naar gelijkhebberij, zoodat zij wel eens liever groote zaken van algemeene cultuur opgeofferd willen zien dan hun eigen betrekkelijke nietig- | |
| |
heden. Maar anders staat het nageslacht tegenover het verleden; het voelt zich niet meer bedreigd door hen, die voorgoed zijn heengegaan. Niet meer bevreesd voor individueele plaatsverschuiving in den wedloop van het dagelijksch leven door invloed van dien kant, bekommert het zich in massa weinig of niets om dat verleden en laat het oordeel gerust over aan enkelen, die daarvan bijzondere studie willen maken. Op de schoolbanken praat die massa dociel na, wat men haar voorzegt, en neemt er verder geen notitie van. Zij profiteert van hetgeen haar tijd haar aanbiedt, voor zoover als dat voor haar bereikbaar is of in den smaak van den dag valt, zonder zich ook maar hetminstofgeringst druk te maken over den oorsprong ervan, intuïtief wetende, dat een cultuurverschijnsel niet is van één individu, niet van een groep of partij, maar van een heel volk. Die enkelen echter overzien het tooneel van het verleden in zijn geheel, mogelijk van een verschillend standpunt uit, zoodat een verschillend beeld ontstaat, maar toch in zijn geheel. De afstand maakt hun dat gemakkelijker, terwijl zij bovendien reeds door het doel, dat zij zich gesteld hebben, niet lijdend kunnen zijn aan bijziendheid, een kwaal, die den patiënt wel het stroospier voor zijn voeten vergunt op te merken, maar hem belet den eik op den achtergrond te zien.
De hard-schreeuwende kortzichtigheid, die in geen enkel tijperk ‘nieuw’ of ‘origineel’ was, heeft altijd getracht van stroospieren struikelblokken te maken, waartegen de goê gemeente gewaarschuwd diende te worden om haar te verhinderen den eik naderbij te komen.
Om met betrekking tot de Tachtiger Beweging in het bijzonder in deze ‘opmerkingen’ maar één enkel voorbeeld te noemen, is de krachtige, litteraire en algemeen-cultureele Beweging onder de generatie van de Jong-Katholieken niet ten nauwste met het optreden der Tachtigers verwant? En dat ook voor een groot gedeelte door de Katholieke Emancipatie, die zich had te ontworstelen aan den druk van den dwang der onjuiste meeningen in machthebbende kringen van geloofsgenooten zelf?
Ik herinner mij nog, hoe ik werd aangevallen en verketterd, toen ik een vijfentwintigtal jaren geleden eens in een gezelschap van overigens toch wel gestudeerde en ontwikkelde katholieken heel argeloos ‘Een Conferentie’ van Mr. Frans Erens ‘mooi’
| |
| |
had genoemd! Die waren ‘plus catholique que le Pape’, maar dat was geen zeldzaamheid in die dagen; en de ondervinding bracht wel aan het licht, dat het niet altijd uit zuivere motieven voortkwam. Kan de lezer van dezen tijd zich voorstellen, tot welke twijfelingen en ontmoedigingen in een bepaalde omgeving zoo iets aanleiding moest geven in een gemoed, dat nog niet in staat was de dingen naar hun juiste waarde te onderscheiden?
Ik herinner mij nog veel meer; maar wie herinnert zich niet eveneens alles, wat overwonnen of uit den weg geruimd moest worden, eer de Jong-Katholieke Beweging kon optreden, zooals wij ze thans aanschouwen: een rijke belofte voor de naaste toekomst?
Wat ook den stoot gegeven moge hebben om den gang plotseling te bespoedigen, in ieder geval heeft zij het zuiver artistiek-litterair principe nergens anders dan in de Tachtiger Beweging gevonden. Niet in het leidend litterair grondbeginsel verschilt zij van sommige leidende Tachtigers, maar alleen door partieele wijzigingen als uitvloeisels van haar Godsdienst volgens haar Geloof. En dat is natuulijk. Wie aan een persoonlijken God als den Schepper en Bestuurder van het Heelal gelooft, moet aan Hem de hoogste rechten toekennen, moet ook alle kunst in laatste instantie onderwerpen aan Zijn wil. Waar de katholiek gelooven moet, wat God geopenbaard heeft, - in het Oud Verbond door de aartsvaders en profeten, in het Nieuw Verbond door Christus en de apostelen -, en door de Heilige Kerk te gelooven voorhoudt, daar ziet hij het richtsnoer van alle geestelijk leven getrokken.
Maar dat hij zich bevrijden kon van alle belemmeringen, die door willekeurige geloofsgenooten voor hem werden opgeworpen op den weg van zijn litteraire onwikkeling, - uit welk motief dan ook, maar zonder juist inzicht en zonder gezag, - dat dankte hij aan de voorlichting en het voorbeeld van de Tachtigers.
Dat alleen zou reeds een belangrijke cultureele waarde zijn geweest van de Tachtiger Beweging. Want wat de Katholieke Cultuur voor de menschheid beteekent en zou kunnen beteekenen door onbevangen onderzoek en goed-willend begrijpen, is zelfs in een omvangrijk boekdeel niet te beschrijven; het is slechts te zeggen in één enkelen zin: het zou den mensch de grootst mogelijke hoeveelheid aardsch geluk aanbrengen en hem onnoemelijk veel leed
| |
| |
besparen. De moeilijkheid zit in het zuiver katholieke van de cultuur: geheel en al beantwoordend aan de Openbaring......
‘C'est lorsque la France, au temps des grandes victoires pacifiques de Cluny, et au temps de Saint Louis, envoyait sur la chrétienté entière le rayonnement intellectuel le plus authentiquement français, - mais d'abord catholique, - que le monde connut la plus pure et la plus libre internationale de l'esprit, et la culture la plus universelle.’ (Art et Scolastique par Jacques Maritain).
Maar mag men een boom, die midden in zijn groei afgehakt wordt of althans in zijn ontwikkeling belemmerd, verwijten, dat hij niet den beloofden vollen oogst heeft gegeven?
Ontegenzeggelijk hebben in katholieke kringen zelf hier en elders zeer dwaze zoowel als zeer funeste meeningen geheerscht over het wezen van de Letterkunde en over haar cultureele waarde voor de menschelijke samenleving. Een traditie, reeds in de Oudheid ontstaan en naderhand vaak door allerlei invloeden versterkt, leefde daarin voort. ‘Het beste litteraire boek kan niet hooger gewaardeerd worden dan als een noodzakelijk kwaad om het verderfelijke te weren!’ riep een ‘geachte spreker’ een kwarteeuw geleden voor een groote vergadering uit. En diezelfde voorlichter, wiens gezag versterkt werd door zijn diploma van ‘leeraar in Nederl. Taal en Letterkunde’ en zijn maatschappelijke positie, verzekerde daarbij, dat hij zich met de Letterkunde na Vondel weinig had bemoeid en er ook niet de minste behoefte aan had gevoeld om - 't mocht in alle bescheidenheid gezegd worden! - heel goede examens af te leggen!......
Waar zulke onkruidachtige opvattingen als kostbare groeisels werden aangekweekt, is het daar te verwonderen, dat elke bloem breken moest in haar knop?
Voor hen, die van dat of een dergelijk standpunt uit de Letterkunde beschouwen, heeft geen enkele litteraire Beweging eenige cultureele waarde. Zij zijn geboren-en-getogen ‘neenzeggers’. De heele rij van groote geesten - zooals Kant, Hegel, Faine, Freud, Ruskin, en tientallen andere, die de Letterkunde als een allerbelangrijkst cultuurverschijnsel vermochten te zien en een deel van hun leven hebben gewijd aan de pogingen om een verklaring van dat verschijnsel te vinden, die allen bij elkaar zijn niet in staat hun
| |
| |
geestesoogen te reinigen van alles wat daar troebeligs over het netvlies zweeft.
Hen laten we dus maar!
* * *
Dankte hij, de Jong-Katholiek, aan de voorlichting en het voorbeeld der Tachtigers, zei ik, en bedoelde toen: ‘was hij verschuldigd aan’. Of hij erkentelijk was ook? Dat doet er immers heel weinig toe. Het is geen vreemd verschijnsel in de wereld, dat de mensch vaak zijn weldoeners meer haat dan zijn vijanden. En er is zeer zeker niet méér reden om de Jong-Katholieke Beweging van ondankbaarheid of miskenning van de Tachtiger Beweging, van een onjuist besef der grootheid van sommigen onder haar leiders te beschuldigen, dan welke andere ‘moderne’ litteraire Beweging in Nederland ook; wellicht heel wat minder. Allen zijn zij uit de Beweging van 1880 voortgekomen, geen van allen is in wezen nieuw, want allen hebben háár leidend grondprincipe om bezieling en groeikracht tot leven uit te putten. Wie de Tachtiger Beweging beschouwd heeft of aanziet als een: ‘Zie haar en sterf dan, want daarna verstijft alle geestelijk leven in Nederland in een ijsperiode!’, heeft zich slechts dwaselijk vergist in haar streven. Zoowel als die zich vergist in zijn hard-schreeuwende kortzichtigheid, die de leiding al jaren lang ‘dood’ heeft willen verklaren, zelfs niet inziende, dat de tiende ‘dood’-verklaring de negen vorige waardeloos maakte en zelf dus ook niet meer dan een doode phrase was.
De klacht van Willem Kloos, die ik in het begin van deze ‘opmerkingen’ citeerde, is tevens een - zij het ongewilde - uiting van voldoening. Klacht voorzooverre hij gaarne nog meer geven zou aan de lezers van De Nieuwe Gids, is zij uiting van voldoening ook over de blijken van belangstelling in den vorm van waardevolle bijdragen, die getuigen van een waarachtig deel-nemen aan de grootsche taak, door hem en zijn ‘medewerkers’ thans een halve eeuw geleden aanvaard en begonnen, maar die niet voltooid zal zijn met het eindigen van hun leven.
De Beweging van 1880 is niet dood, is niet voorbij, is niet uitgestorven en is niet tot aan of over het eindpunt van haar mogelijkheden gekomen! Een even hartstochtelijke als mal aandoende
| |
| |
classificatiezucht schijnt er een bijzonder genot in te vinden, allerlei onwezenlijke verdeelingen te fabriceeren, en te spreken over Tachtigers, Negentigers, enz. Haast zooveel ‘richtingen’ als tien- of vijftallen van jaren! Die futiele liefhebberij brengt geen denkbeeldige gevaren mee. Want al dat verdeelen en weer onderverdeelen in hokjes, waardoor tenslotte wel eens één lichaam in stukjes en beetjes in tien verschillende vakjes terecht zal moeten komen, heeft tot gevolg, dat de éénheid van een figuur en de beteekenis van een Beweging niet meer gezien kunnen worden. Bovendien lokt het onvruchtbaar getwist uit over onbeduidendheden als: of dit of dat stukje van dezen of dien schrijver niet beter in hokje A dan in hokje B zou ondergebracht zijn, terwijl de hoofdzaak uit het oog wordt verloren; zooals in een vroegere periode van onze litteratuur kolommen vol werden gedisputeerd over de kwestie, of een bepaald werk een epos was of geen epos, waarbij de ‘schrijvers’ uitgingen elk van een bepaald netjes opgezet ‘systeem’ om het uitgebeelde volle bruisende leven in dat wambuis te wringen, zichzelf opbliezen tot gewichtigheden en zich dan verbeeldden de litteratoren bij uitnemendheid te zijn. En verder: de oppervlakkige lezer van die ongegronde classificaties, die gaarne het air aanneemt van ‘bij’ te zijn, verbeeldt zich al gauw alles te kennen, als hij de etiketjes op de vakjes maar gezien heeft! Staat daar: ‘Tachtigers’, ‘Negentigers’...... dan gaat hij neus-optrekkend maar voorbij: ‘ouwe kost, niets meer voor onzen tijd!’......
Maar daarmee kènt hij hun werk niet. En daardoor komt hij er niet toe, de moeite te nemen, om eens door te dringen tot de ziel van dat werk. Terwijl, als hij het deed, de schellen van zijn oogen zouden wegvallen, zoodat hij tot de verrassende ontdekking kwam, dat hij zich had laten misleiden, zeer tot schade van zijn eigen inzicht.
Waarom niet een verdeeling alleen volgens de groote richtingen? Ik had in mijn jeugdjaren eens een rekenboek, dat 120 ‘eigenschappen’ van de Evenredigheid noemde en ‘bewees’, maar de Evenredigheid werd mij daardoor niet duidelijker.
Er wordt nog geregeld en waardevol litterair werk van oudere Tachtigers gepubliceerd, maar de producten van die talenten raken voor de thanslevende generatie al te vaak verloren in een doode stilte, waarnaast allerlei gedilettanteer met een allesoverschreeuwend
| |
| |
lawaai de aandacht naar zichzelf vermag toe te trekken. En als men dat zoo laat doorgaan, dan zou het misschien geen pessimisme zijn te vreezen, dat het werk van de Tachtigers, eens met zooveel talent en enthousiasme begonnen tot ‘opstooting’ van het Nederlandsche cultuurleven, weer zou kunnen ineenstorten, zoodat al die aanplakseltjes van die ‘nieuwe’ richtinkjes mede onder de puinhoopen zouden versplinteren.
En dan, wat zou dán in Nederland weer den naam van ‘Letterkunde’ krijgen? Is het nu zoo nóódig, dat ‘l'histoire se répète’?
Moeten we door het gemis gedwongen worden tot de erkenning van de waarde?
(Wordt vervolgd.)
|
|