De Nieuwe Gids. Jaargang 45
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Amerika en de ‘Vereenigde Staten van Europa’ door Dr. A. Lysen.‘Het economische voonbeeld voor Paneuropa vormen de Vereenigde Staten van Amerika - het politieke voorbeeld voor de ontwikkeling van Paneuropa vormt de Panamerikaansche Unie’Ga naar voetnoot1) Zoo bepaalt graaf Coudenhove-Kalergi de plaats, die Amerika ten opzichte van een vereenigd Europa behoort in te nemen. De Vereenigde Staten van Amerika als economisch voorbeeld voor Europa: dit houdt in, dat ook ons werelddeel zich tot een min of meer protectionistische economische eenheid, tot een tolverbond moet organiseeren. Als staatkundig sluitstuk op deze economische structuur denkt Coudenhove-Kalergi zich dan een Paneuropeesche Unie naar het voorbeeld van de Panamerikaansche. Zulk een unie zou een niet zeer engen politieken band tusschen de Europeesche volken leggen; immers ook de Panamerikaansche Unie laat de nationale zelfstandigheid harer leden vrijwel onaangetast, wijl haar werkzaamheid grootendeels ligt en min of meer opzettelijk gehouden wordt binnen de grenzen van het sociale, humanitaire, geestelijke, waar men elkander ver tegemoet kan gaan zonder vast te loopen in het gevaarlijke moeras der politieke levensquaesties. Maar op den duur verwacht Coudenhove-Kalergi méér: de ‘practische resultaten van de Panamerikaansche beweging worden versterkt door de ideëele waarden, die zij heeft doen ontstaan. Onder haar invloed heeft zich een Panamerikaansch bewustzijn, een Panamerikaansch solidariteitsgevoel, een Panamerikaansche openbare meening gevormd. Deze practische en ideëele stroomingen beoogen een nauwere politieke, economische en cultureele aaneensluiting van het Amerikaansche continent, | |
[pagina 392]
| |
tegenover Europa en Azië: een Panamerikaansche Volkenbond’Ga naar voetnoot1) En naar dit voorbeeld zou dus de Europeesche eenheidsbeweging haar bekroning moeten vinden in een Paneuropeeschen volkenbond.
Wanneer dan eenmaal deze beide continentale statenbonden tot stand gekomen waren, zouden de volken, die de westersche cultuur dragen, in drie groote groepen georganiseerd zijn: ‘Wereldbritannië’ (het Britsche Rijk), ‘Paneuropa en Panamerika, die alle drie belang hebben bij de handhaving van den wereldvrede, en die zoowel door gelijke politieke beginselen als door een gemeenschappelijke cultuur en afkomst verbonden zijn, zouden op den langen duur de onoverwinnelijke borgen zijn voor een vreedzame ontwikkeling der wereldbeschaving’Ga naar voetnoot2). In den Geneefschen Volkenbond zouden de genoemde statengroepen, evenals de Russische federatie en eventueel een Oost-Aziatisch statenblok, als politieke eenheden optreden en in de Volkenbondsorganen ook als zoodanig vertegenwoordigd zijn. Alle grond is er voor de door Coudenhove-Kalergi gekoesterde verwachting, dat de Vereenigde Staten van Amerika onder dié omstandigheden, in het verband dus van een onverdeeld Panamerika, stellig bereid zouden zijn om te Genève aan de Volkenbondstaak mede te werken.
Maar welk een lange, moeizame weg zou eerst nog afgelegd moeten worden! Hoeveel onberekenbare voorwaarden zouden daartoe in vervulling moeten gaan! Allereerst: de Panamerikaansche Unie geconsolideerd tot een internationale organisatie, machtig genoeg om ook de politieke levensbelangen van het westelijk halfrond te behartigen.... Daar rijst al dadelijk de prealabele vraag, of de Vereenigde Staten van Amerika ooit bereid zouden zijn om zich de velerlei gebondenheid, die uit het lidmaatschap van zulk een continentalen volkenbond zou voortvloeien, te laten welgevallen. Men verlieze niet uit het oog, dat Washington in de Panamerikaansche Unie steeds de leiding heeft gehad en nòg heeft, en dat deze Noord-Amerikaansche hegemonie onmisbare voorwaarde voor de medewerking van de Vereenigde Staten aan | |
[pagina 393]
| |
den arbeid der Panamerikaansche Unie, mitsdien voor het bestaan van deze unie zelf isGa naar voetnoot1). En zoolang de hegemonie der Vereenigde Staten op het Amerikaansche continent bestendigd blijft, zou zelfs de verdere consolidatie der Panamerikaansche Unie aan de regeering te Washington geen aanleiding kunnen geven om haar houding tegenover den Volkenbond van Genève te veranderen. Een gewijzigde politiek uit dien hoofde zou enkel denkbaar zijn, indien de Noord-Amerikaansche hegemonie plaats maakte voor een stelsel van politiek evenwicht. Maar we zagen reeds, dat deze - overigens onwaarschijnlijke - machtsverschuiving tevens fnuikend zou zijn voor de Panamerikaansche beweging en dus haar ontwikkeling tot een hechter politieke organisatie ten eenenmale zou uitsluiten.
De allereerste voorwaarde, van welke de verwezenlijking van Coudenhove-Kalergi's denkbeeld aangaande de toekomstige groepeering der werelddeelen afhankelijk zou zijn, blijkt derhalve reeds bij voorbaat onvervulbaar. Overbodig is het in dit verband van scepsis tegenover een naar Panamerikaansch voorbeeld georganiseerd Europa te getuigen. Stipte navolging van dit voorbeeld zou trouwens al dadelijk hierom ondoenlijk zijn, wijl er in ons werelddeel van een door slechts één enkelen staat of statenbond uitgeoefende hegemonie geen sprake is.
Zoo beschouwd, bieden Coudenhove-Kalergi's plannen omtrent een in continentale ‘Ueberstaaten’ onderverdeelden Volkenbond niet veel kans op verwezenlijking!
Men hechte dan ook geen bijzondere beteekenis aan zijn vermaning: ‘Panamerika is voor Europa het grootste gevaar - of de grootste hoop: gevaar, indien Europa in internationale “Kleinstaaterei” verbrokkeld blijft - terwijl aan de andere zijde van den Atlantischen Oceaan zich een werelddeel organiseert; hoop, indien Europa van zijn moderne dochter iets wil leeren en de Panamerikaansche beweging door een Paneuropeesche aanvult.’Ga naar voetnoot2) Neen, op Panamerika zij Europa's, hoop niet gevestigd. En ook | |
[pagina 394]
| |
het ‘gevaar’, dat ons werelddeel uit het westen zou bedreigen, is niet Panamerika als zoodanig. Moge er al van gevaar gesproken worden, dan is het toch zeker in strijd met de werkelijkheid, zoo men het westelijke halfrond in zijn geheel als den te duchten tegenstander zou doodverven. Immers steeds moet in het oog worden gehouden, dat het Amerikaansche continent aan den lijfband loopt van de groote unie in het noorden en dat, indien er uit die richting gevaar dreigt, dit in hoofdzaak of zelfs uitsluitend toe te schrijven is aan invloeden uit Washington. Niet Europa's verhoudng tot Panamerika, maar die tot de mogendheid, door welke Panamerika geleid wordt, is van overwegend belang voor de toekomst van ons werelddeel; - en indien men in deze verhouding al geen ‘gevaar’ vermag te speuren, dan is toch wel de benaming ‘concurrentie’ op haar plaats, - concurrentie, in de politiek, maar vooral ook op economisch gebied. Men heeft zelfs beweerd, dat de Paneuropa-beweging een deel van haar aanhang te danken zou hebben aan deze economische tegenstelling tusschen Europa en de Vereenigde Staten van Amerika, wijl velen enkel van een Europeesch tolverbond heil en redding verwachten in den tarievenstrijd, dien de transatlantische handelspolitiek nog zal hebben uit te vechten.
Telkens kan men bemerken, hoe tal van Europeanen de toenemende welvaart in de Noord-Amerikaansche unie met schele oogen gadeslaan, en het is alleszins verklaarbaar, dat men dit verschil als een tegenstelling, en de zienderoogen groeiende tegenstelling als een gevaar gaat beschouwen. Deze opvatting erlangt bevestiging door het feit, dat de wereld-oorlog en zijn liquidatie ons continent in beangstigend hooge mate afhankelijk van de Amerikaansche geldmarkt hebben gemaakt. De ook hier te lande door zijn publicistischen arbeid bekende Britsche journalist Thomas Greenwood, die zich een scherp waarnemer van Europeesche toestanden pleegt te betoonen, laat zich over deze economische dienstbaarheid in bittere ironie uit: ‘Die Herren, welche die Finanzabkommen aller Art, die Europa an Amerika binden, ausgedacht, angenommen, verhandelt, unterzeichnet und ratifiziert haben, werden die Weisheit ihrer Akte mit ihrem Gewissen auszumachen haben. Für diese Handwerker der | |
[pagina 395]
| |
Geschichte können höchstens ihre Altersgenossen mildernde Umstände beantragen. Die junge Generation jedoch und vor allem die eben aufsteigende wird nie begreifen, warum Sieger und Besiegte dauernd an einen schweren Wagen gespannt bleiben sollen, um das Korn eines anderen einzufahren.’Ga naar voetnoot1) Voorwaar, in deze rake bewoordingen klinkt iets door van het vernietigende oordeel, dat de geschiedenis eenmaal zal vellen over het tijdperk van bewapeningswedstrijd en tarievenoorlog, van evenwichts- en alliantiepolitiek, - een tijdperk, waarvan we het uitluiden, klokslag na klokslag, thans beluisteren, - in de moeizame pogingen om te geraken tot politieke en economische ‘ontwapening’ der volken....
Een stap achterwaarts op dezen toch al zoo ongemakkelijken weg beduidde de offensieve douanepolitiek, waarmee de Vereenigde Staten van Amerika in den zomer van 1929 begonnen te dreigen, - een houding, die niet weinig heeft bijgedragen tot de meening, dat Amerika een ernstig economisch gevaar oplevert voor Europa, voor de overige wereld in het algemeen. Op dit oogenblik is over het lot, dat te Washington aan de voorstellen tot tariefverhooging beschoren zal zijn, nog weinig of niets te zeggen. Doch men mag zich afvragen, of de Vereenigde Staten in dit opzicht geheel vrij staan. Heeft niet reeds de storm van protest, door de bedoelde voorstellen ontketend in de landen, die hun uitvoer bedreigd achtten, gegronde aanleiding gegeven tot de verwachting, dat de Amerikaansche wetgever, onder invloed van zulk hevig protest, zich tot matiging gedrongen zou voelen?
Inderdaad, zelfs de Vereenigde Staten van Amerika, de machtige unie, die de kleinere staten van het westelijk halfrond naar haar pijpen doet dansen, de onverbiddelijke schuldeischeres van de verarmde, ja, ten deele insolvente Europeesche mogendheden, - zelfs Washington kan zich een politiek van louter zelfzuchtige willekeur niet veroorloven. Het moge de hegemonie voeren in de Panamerikaansdhe Unie, - ten opzichte van de overige volken der wereld deelt het toch in de allerwegen sterker gevoelde inter- | |
[pagina 396]
| |
dependentie, die een toenemende mate van solidariteit en een hierop berustende internationale organisatie dringend vereischt.
Wanneer de Vereenigde Staten hun invoerrechten verhoogen en daardoor den uitvoerhandel van andere landen bemoeilijken, dan is het direct gevolg: nadeel voor het bedrijfsleven in deze landen, voordeel voor bepaalde, door het verhoogde tarief beschermde bedrijven in de Vereenigde Staten. Maar door de indirecte schadelijke gevolgen wordt ook de protectionistische staat zelf getroffen: allereerst door de prijsverhooging van het beschermde artikel, wat nadeeligen invloed heeft op de betrekkelijke koopkracht van het Amerikaansche publiek; vervolgens bovendien door de tegenmaatregelen, waarmee andere mogendheden trachten den invoer van Amerikaansche goederen te weren. Zoo wreekt zich elke tariefverhooging, waarbij de wederkeerige economische afhankelijkheid der volken miskend wordt; - zij wreekt zich in haar nadeelige gevolgen voor het protectionistische land zelf zoowel als voor de overige wereld.
De Vereenigde Staten van Amerika, die dan weliswaar geen economische wereldhegemonie voeren, maar toch stellig de rijkste, meest welvarende en daarom minst afhankelijke mogendheid zijn, verkeeren door dit economisch ‘record’ het meest in de verleiding om zich aan protectionistische maatregelen te vergrijpen: in dien zin leveren zij voor de overige volken, voor de Europeanen in het bijzonder, wel degelijk een ‘gevaar’ op. - Om die reden is er buitengewone beteekenis te hechten aan de vraag, of het mogelijk zou zijn die protectionistische verleiding te doen afnemen door de economische afhankelijkheid van de Noord-Amerikaansche unie ten doen toenemen en, zoo ja, zou er dan ook voor Europa bij het streven naar dat doel een taak te verrichten zijn?
Het antwoord op beide vragen moet stellig bevestigend luiden. Er zijn inderdaad middelen aan te wijzen, waarvan de aanwending het besef der economische interdependentie tusschen de volken der aarde ook in de Vereenigde Staten van Amerika zal kunnen versterken; en juist Europa is het allereerst eraan toe zich van die middelen te bedienen. | |
[pagina 397]
| |
Ik zinspeel hier niet op een Europeesch tolverbond, dat weliswaar het economisch verkeer tusschen de volken van Europa onderling zou vergemakkelijken en in dit opzicht dan ook een zekere vooruitgang zou beduiden, maar dat op de verhouding tot Amerika juist een averechtschen invloed zou uitoefenen. Immers door ons werelddeel met een tariefmuur te omgeven legt men een slagboom dwars over den Transatlantischen handelsweg, wat het door de Noord-Amerikanen gekoesterde gevoel van economische zelfgenoegzaamheid tot een nationale levensbehoefte zou doen aanzwellen. Elke afsluiting naar buiten, elke belemmerende grensafbakening, hetzij in politiek of in economisch opzicht, werkt fnuikend op den groei der internationale betrekkingen, - belet de toeneming van die wederkeerige afhankelijkheid, waarin enkel een hoog ontwikkeld onderling verkeer de volken vermag te brengen en die de krachtigste waarborg voor den wereldvrede vormt.
Neen, de middelen, waarop werd gedoeld, zijn van geheel anderen aard. Zij beoogen juist aan de bestaande economisch-politieke grenzen, - binnen, rondom en buiten Europa, - dat karakter van verkeersbelemmeringen te ontnemen, - zònder nochtans die grenzen als zoodanig aan te tasten. De tijd schijnt gekomen, waarin de al of niet door de natuur begunstigde afbakening der staten niet langer dienstbaar behoort te worden gemaakt aan een uit wantrouwen voortgekomen en weer wantrouwen wekkend streven naar politieke veiligheid en naar economische zelfgenoegzaamheid, - een streven, dat door de wereldgeschiedenis heen een voortdurende bedreiging van den vrede is gebleken en dat ten eenenmale misplaatst mag heeten in een volkensamenleving, waarvan de leden zoozeer op elkander aangewezen zijn, als tegenwoordig - vooral in economisch opzicht - het geval is.
Algemeen wordt erkend, dat de noodzakelijkheid om de vaak veel te eng getrokken nationale grenzen tot niet veel meer dan zuiver volkenrechtelijke gebiedsafscheidingen te herleiden, het allerdringendst is in het sterk versnipperde Europa met zijn bonte verscheidenheid van ‘onafhankelijke’ volken, die zich in even zoovele ‘zelfstandige’ ‘Nationalwirtschaften’ met tolmuren tegen elkander afsluiten. Maar de min of meer geleidelijke ontmanteling | |
[pagina 398]
| |
van deze economische vestingen, - die niet overal tezelfder tijd en evenmin overal met dezelfde doortastendheid behoeft te worden aangevat, - kan heel goed voortgang vinden, zonder dat een nieuwe tariefwal, om heel Europa heen, in de plaats komt van de uitgebroken binnenmuren. Juist doordien in dezen gedachtengang de Europeesche staten geleidelijk, groepsgewijs en ongelijktijdig, - eerst dan, wanneer het mogelijk blijkt, - tot tariefverlaging zouden overgaan, zou het verband met de belangen van het internationale handelsverkeer geen oogenblik verbroken behoeven te worden. Daarin schuilt tweeërlei voordeel. In de eerste plaats zou het hierboven aangeduide gevaar van een Europeesch tolverbond niet dreigen; want in geen geval zou het sluiten van een overeenkomst tot tariefverlaging binnen Europa ertoe kunnen leiden, dat een land met overzeesche handelsbetrekkingen - die voor ons werelddeel van niet te onderschatten beteekenis zijn! - zou meewerken aan den opbouw van een ‘continentaal stelsel’, waardoor zijn economisch verkeer met niet-Europeesche volken ernstig zou worden bedreigd. En ten tweede zou het hier bedoelde proces zich kunnen voltrekken in den vorm van collectieve verdragen, die ook voor de toetreding van andere staten dan de oorspronkelijk contracteerende partijen zouden openstaan; waarmee de mogelijkheid zou zijn gegeven, dat eveneens niet-Europeesche landen zich aansluiten, zoodra de intensiteit van hun handelsverkeer met volken van Europa zulks wenschelijk maakt. Het is vooral in dit verband, dat de gedachten uitgaan naar de Vereenigde Staten van Amerika.
De tariefverlaging tusschen de landen van ons werelddeel zal, naar te verwachten is, den aanvang beduiden van een belangrijken economischen opbloei als gevolg van het zooveel vlotter onderlinge goederenverkeer. Met deze toenemende welvaart zal een evenredige versterking van Europa's positie ter wereldmarkt gepaard gaan, waartegenover de ‘Vorrangstellung’ der Vereenigde Staten van Amerika een relatieve verzwakking zou vertoonen. Ziehier dus het oorzakelijk verband gelegd tusschen de in Europa te nemen handelspolitieke maatregelen en een vermindering van de economische zelfgenoegzaamheid der Amerikanen, - waarmee nochtans geenerlei aantasting van het bloeiende bedrijfsleven der | |
[pagina 399]
| |
Vereenigde Staten verbonden is, gelijk stellig wèl het gevolg zou zijn van een Europeesche douane-unie. Integendeel, de Amerikanen zullen juist uit welbegrepen eigenbelang trachten hun voordeel te doen met de toegenomen welvaart van Europa, en dit streven zal zich uiten in pogingen tot nauwere economische samenwerking met ons werelddeel, - met die landen allereerst, waarmee de Vereenigde Staten het drukst handel drijven. Wat ligt meer voor het grijpen, dan dat ook Washington te dien einde verdragen tot tariefverlaging zal gaan sluiten, of wel zal toetreden tot reeds geldende collectieve tractaten van dien aard?
Indien enkele groepen van Europeesche mogendheden den doortastenden durf zouden hebben om het hierboven aangeprezen procédé in haar onderlinge betrekkingen toe te passen - en men kan in ons werelddeel gemakkelijk combinaties van staten aanwijzen, voor welke dit allerminst een handelspolitieke dwaasheid zou zijn! - dan zouden die maatregelen, mits beleidvol en met soepelheid genomen, op den langen duur kunnen voeren tot een heilzame reorganisatie van het wereldverkeer, tot een ongekenden opbloei van het economisch leven en tot een hechte, uit wederkeerige afhankelijkheid gesproten solidariteit der volken, die den stevigsten grondslag zou vormen voor den wereldvrede.
Het is niet onmogelijk en het wordt meer en meer waarschijnlijk geacht, dat ook Briand's denkbeelden, - die verleden zomer, ten onrechte, maar wellicht niet zonder bedoeling onder de pakkende leuze der ‘Vereenigde Staten van Europa’, op de publieke opinie zijn losgelaten, - in de richting van zulk een geleidelijke, op collectieve tractaten tot tariefverlaging berustende, economische reorganisatie van Europa zouden gaan. Er moet dan ook een betreurenswaardig misverstand ten grondslag liggen aan de wat stekelige opmerking van Poincaré, dat Stresemann, - die in dit opzicht toch stellig niet verder wilde gaan dan Briand zelf, - ‘geleid werd door de gedachte, dat de toenemende economische invloed van de Vereenigde Staten van Amerika op de oude wereld hem met onrust vervult’; en dat ‘de Vereenigde Staten van Europa, wanneer zij met die bijgedachte zouden worden gesticht, | |
[pagina 400]
| |
wel geen krachtigen steun aan het werk van den wereldvrede’ zouden verleenen.Ga naar voetnoot1)
Een ander Fransch politicus, Herriot, heeft in een reeks lezingen eveneens den nadruk gelegd op de Amerikaansch-Europeesche antithese, die de eenheid van ons werelddeel tot een dringenden eisch, tot een levensquaestie zou maken.
Voorzoover deze en dergelijke uitlatingen betrekking hebben op de plannen van Briand, berusten zij op tweeërlei dwaling. Ten eerste heeft de Fransche minister van buitenlandsche zaken bij meer dan één gelegenheid, met name in de regeeringsverklaring van 31 Juli 1929, ondubbelzinnig uitgesproken, dat het werk der Europeesche organisatie niet tegen eenig land gericht mag zijn: ‘ook de Vereenigde Staten van Amerika hebben er belang bij, dat de Europeesche landen uit de atmosfeer van fanatisme geraken.’ - En eveneens is een verkeerd begrip nopens Briand's bedoelingen oorzaak, dat menigeen als resultaat van zijn streven de totstandkoming van een of andere Europeesche politiek-economische eenheid verwacht, - de ‘Vereenigde Staten van Europa’, - een Europeesch tolverbond. Men moet veeleer den populairen Franschen politicus dank weten, dat hij nimmer aanleiding heeft gegeven om aan zijn denkbeelden een zoo ver strekkende beteekenis toe te kennen. En met reden heeft hij zich daarvoor gewacht. Want alleen door een organisatie van ons werelddeel, die het niet tot een in politiek en economisch opzicht naar buiten toe afgesloten geheel zou maken, is het mogelijk iets tot stand te brengen, waaraan andere volken, in dit geval voornamelijk de Amerikanen, geen aanstoot kunnen nemen. Op dit punt stonden Briand en Stresemann in de tiende Volkenbondsvergadering schouder aan schouder; en alleen door de woorden van den betreurden Duitschen staatsman uit hun verband met zulk een in-offensieve Europeesche regeling te rukken, kon Poincaré tot de zooeven reeds weerlegde gevolgtrekkingen komen.
Ongetwijfeld spreekt de leuze der ‘Vereenigde Staten van | |
[pagina 401]
| |
Europa’ heel wat luider tot de verbeelding der volken dan de vooralsnog uiterst vage plannen van staatslieden, wier gewoonte het niet is hun tijd met utopieën te verbeuzelen of met vuurgevaarlijke experimenten zoek te maken, - plannen, waarvan ook de practische uitwerking weinig phantastisch zal blijken en de gemoederen der groote menigte dan ook stellig niet in beroering vermag te brengen.
In het kader van deze plannen heeft het denkbeeld der hierboven vermelde en bepleite collectieve verdragen, naar verwacht mag worden, een goede kans op verwezenlijking. Dit vermoeden wordt nog versterkt door hetgeen onlangs te Washington en te Genève is bekend geworden omtrent de houding, die de Vereenigde Staten van Amerika tegenover een allereerst economische samenwerking tusschen de Europeesche volken zullen aannemen. De Amerikanen stellen zich op het standpunt, - en we hebben reeds gelegenheid gehad om verband te leggen tusschen hun welbegrepen eigenbelang en deze zienswijze, - dat een betere organisatie van ons werelddeel niet alleen een interne Europeesche aangelegenheid is, maar bovendien meer welvaart voor de Europeanen en daardoor middellijk ook den Vereenigden Staten zelf voordeel zal kunnen brengen.Ga naar voetnoot1)
Op 17 Februari is te Genève de conferentie bijeengekomen, die algemeen als de conferentie voor het tariefbestand wordt aangeduid en waar de mogelijkheid van collectieve tractaten tot tariefverlaging een belangrijk punt van bespreking vormt. Een dagbladberichtGa naar voetnoot2) meldde kort tevoren, dat de regeering der Vereenigde Staten van Amerika naar die conferentie twee ‘waarnemers’ zou afvaardigen; in de desbetreffende mededeeling aan het Volkenbondssecretariaat verklaart zij in te stemmen ‘met iedere poging, die ten doel heeft de internationale economische betrekkingen te vergemakkelijken en discriminatoire maatregelen uit den weg te ruimen. - Daarom heeft zij de conventie tot afschaffing van de in- en uitvoervenboden (conventie-Colijn) | |
[pagina 402]
| |
geratificeerd en haar medewerking verleend aan elke internationale actie, die ten doel heeft de economische toestanden in de wereld te verbeteren. - De regeering der Vereenigde Staten is echter van meening, dat het voor haar geen nut heeft actief deel te nemen aan de bedoelde conferentie. Zij zal met daarom niet minder sympathie iedere actie, die door de deelnemende landen genomen zal worden, ten einde door maatregelen, die geen onbillijke bevoorrechting beoogen, de economische welvaart te vermeerderen, tegemoet zien.’ - De beteekenis van dit simpele nieuwsbericht wint aanmerkelijk aan diepte, zoo we het beschouwen in het licht van de zooeven uitgesproken verwachting omtrent de houding der Vereenigde Staten tegenover een doelmatiger georganiseerd Europa.
Indien men thans aan beide zijden van den Atlantischen Oceaan, maar te beginnen aan dézen kant, met kennis van zaken en pijnlijke nauwgezetheid zoeken gaat naar den weg, die leiden kan tot de grootst mogelijke baten voor àllen, - en dat is géén breede, gladde baan, waarlangs een jubelende menigte onder zegepoorten met lichtende leuzen optrekt naar de ijle verten van een luchtkasteel, maar een smal, oneffen kronkelpad, door een kleine schare van stille werkers gehouwen in het stugge gesteente der harde werkelijkheid, - dan, alleen dàn zullen Europa en Amerika elkander ten laatste de hand kunnen reiken in eendrachtige samenwerking aan een gemeenschappelijk doel: de bevordering van wereldwelvaart en wereldvrede. Dan zou het zelfs niet ondenkbaar zijn, dat deze heugelijke ontmoeting plaats vond.... in Genève!....
's-Gravenhage, Februari 1930. |
|