De Nieuwe Gids. Jaargang 45(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Verzen door Hélène Swarth. I. De wenkende hand. In zijn arbeid verzonken, de predikant Voelt den zegen der Christusfiguur aan den wand, Van, op tafel, het sneeuwwitte Heilandsbeeld - Een vogel, daarbuiten, zijn avondzang kweelt. Op 't beschrevene blad laat haar kroon vallen af Een blanke roos, die zijn bruid hem gaf. En verzonk hij nu niet in zijn arbeid zoo diep, Verstond hij wellicht wat die vogel riep. En hield niet hem gevangen zijn arbeid zoo sterk, Begreep hij 't ontblaadren der roze op zijn werk. Even poost hij en zoekt naar het rechte woord - Dan buigt hij het hoofd weer, dan schrijft hij weer voort. Stil! wat wil, wat beduidt nu die klop aan de ruit, Bij den boom, waar die vogel zoo roepend fluit? [pagina 220] [p. 220] Zie! de deur kiert open, daar wenkt hem een hand - Vol ijver blijft schrijven de predikant. - ‘Kwelt mij koorts? Hoor en zie ik wat niet bestaat?’ Al wijder de kamerdeur opengaat. En die hand, als gebiedend, die wenkt: - ‘Kom hier!’ Tot hij opspringt en rent naar d' ál ruimeren kier, Tot hij vlucht, als gedwongen, in 't scheemrend portaal, Waar hem héenwees die hand, voor de tweede maal. Dan stort daavrend de zoldring der kamer neer - Vroom vouwt hij de handen en looft den Heer. [pagina 221] [p. 221] II. Bij het kruis aan den yzer. Aan den IJzer, de Vlamingen, éen voor éen Die gaven hun dooden een kruisje van steen. Dat plantten zij vroom op het nameloos graf Van wie voor zijn Vlaandren zijn leven gaf. Een kruisje van steen, dat lijkt wel hard, Maar het was er hun liefde tot steen verstard. Zij betaalden het saam van hun luttel soldij, De helden, die vochten hun Vlaanderen vrij. Doch later, toen moest er de weg verhard, Toen stalen de Walen die kruizen van smart. Nu ligt er met kruisjes de weg geplaveid, De weg, die naar 't kruis aan den IJzer leidt. Betreed nu dien weg met eerbiedigen tred En geef onze dooden een vroom gebed. Wij knielen, in deemoed, voor 't hooge kruis. En de zielen, die zweefden naar 't Vaderhuis, Die omklapwieken 't kruis, in de blauwe lucht, Als de zwermende sneeuw van een duivenvlucht. Die smeeken we, uit Hemele Vaderland Dale eenheid en vrede voor Vlaanderland! [pagina 222] [p. 222] III. Martha en Maria. Verwonderd, dronken van zijn hemeldroom, Verrijst hij - Martha, schreiend van geluk, Hem roepend hij den naam, ontwijdend druk, Omarmt hem. Doch Maria, zwijgend vroom Aan Christus voeten, kust de hand, die druk Van droef gemis verkeerde in vreugde. Een stroom Van godekracht doorvloeit haar leden loom. En Martha rijt de windslen af. Eén ruk En forsch en teeder, helpt zij uit zijn graf Den broeder, dien haar Jezus wedergaf En slaat zijn naakt haar eigen mantel om. Zijn wankle schreden leidend zacht naar huis. Een sterkend maal beraamt ze als wellekom - Doch hij hoort zang en engelwiekgeruisch. Vorige Volgende