| |
| |
| |
Een platonische blauwbaard door Ralph Springer.
Hij was kandidaat in de rechten en zij leerling aan de kweekschool voor onderwijzeressen, toen ze elkaar leerden kennen, ter gelegenheid van een studentenfeest. En dien avond hadden ze gepraat en gedanst en hij had haar later naar huis gebracht, alsof ze elkaar al o zoo lang kenden; ja, het was haar geweest, of ze vóór dien avond nog nooit met een man had gesproken. En toch, was Hans nauwelijks twintig jaar oud en had ze pas veertien dagen geleden haar verloving met Buderwald, die tien jaar ouder was dan zij, afgemaakt. Bij Hans vergeleken, vond ze Buderwald nu niet meer dan een dommen, ingebeelden schooljongen.
Zonder dat ze dat hadden afgesproken, haalde hij haar den volgenden middag van school af en ze was daar niet in het minst verwonderd om. Want, wat men gaarne wil, accepteert en ondergaat men als vanzelfsprekend.
Haar eerste indruk, dat ze nú pas in haar leven een man had ontmoet, bleef haar gedurende het gansche verloop hunner vriendschap bij. Zijn man-zijn demonstreerde zich jegens haar vooral daarin, dat zij uren na een gesprek met hem, zich gansche brokstukken eruit voor den geest kon roepen en zich ermee bezighouden, als zat hij nog tegenover haar.
Hans sprak veel over haar aanstaand werk als onderwijzeres, op een wijze, die haar geheel deed vergeten, dat ze dat toch óók had gekozen om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij leerde haar begrijpen, dat het onderwijzerschap, anders en méér dan een broodwinning, een overgave moest zijn aan de kinderen, die haar zouden worden toevertrouwd. Niet zij, Dorine, zou het wezen zijn, dat zich gesteld zag, de kinderen bij te brengen wat voor dat leer- | |
| |
vak was bestemd; maar, die kinderen zouden haar dagelijks de kracht en de wijsheid toevoeren, die zij behoefde om met hen tezamen te verwerken, wat uit hén, die kleinen, haar toestraalde. Want, leerde Hans haar, de kinderen stonden de Natuur en het Hoogste Weten nader dan zij, wijl die nog zoo kort tevoren van de Universeele Kracht waren afgescheiden, om opnieuw als mensch het leven op aarde door te gaan.
Die gesprekken leidden ertoe dat ze zich verdiepten in Spiritisme, Theosofie en de leer der Re-incarnatie. Of eigenlijk, sprak hij daar veel over en luisterde zij. Maar, toch was het haar, of ze tezamen die onderwerpen bespraken en of elke conclusie, door hem geuit, haar antwoord was op een vorig gezegde van hèm.
Het scheen zoo heel gewoon dat hij na eenige dagen reeds bij haar thuis kwam. En toen hij haar aan zijn moeder voorstelde, was deze zoo rustig-tegemoetkomend jegens haar, dat het haar scheen als moest ook zij geheel doordrongen zijn van de voorname kalmte en den waardigen ernst, die het wezen Hans vormden.
Toch was er iets geheel vreemds in dezen vriendschappelijke verhouding, hoewel ze dat vreemde onderging alsof het heel gewoon was. Immers, ze had tot nu toe altijd vriendschap tusschen een jongen man en een jong meisje gezien, als de eerste periode van een liefde. En altijd had, in haar levensbeschouwing van meisje uit een klein-burgerlijk gezin, het bezoeken van elkaars familie gelijk gestaan, met het erkennen van een verloving, zelfs al was dat woord nog niet gesproken.
Doch nu, schoon Hans thuis-kwam en met vader en haar broer Max over hun zaken en andere aangelegenheden sprak en mevrouw Harlaere, Hans' moeder, haar telkenmale tot een nieuw bezoek aanmoedigde, wist ze zeer goed, dat er zoo iets als een verloving absoluut niet bestond, tusschen Hans en haar. En hoewel hun vriendschap die teederheid droeg, welke dikwijls aan werkelijke liefdesverhoudingen ontbreekt, hij verzuimde immers soms ernstige lezingen of gezellige studentenavonden om met haar een tooneelstuk te gaan zien, waarvan hij wist dat het haar zeer interesseerde, had hij haar zelfs nog niet eenmaal gekust. Nu was het ongewone van dit vreemde, dat zij het zeer normaal vond, schoon ze zeker wist, dat ze, levende in den gemoedstoestand waarin ze door hem was gebracht, niets liever wilde dan gekust worden door hem en onder
| |
| |
geen omstandigheden den kus van een anderen man zou kunnen verdragen.
Maar waarom zou ze deze reserve niet natuurlijk hebben gevonden, nu er nimmer over liefde of genegenheid was gesproken? O ja, wel veel gesproken, door beiden, er over, maar niet als iets tusschen hen bestaande. Zeer veel er óver gesproken, als een kracht, een macht van voorname beteekenis, welke haar invloed van uit enkelen kon doen voelen door velen, door gansche volken. Zij hadden tezamen gebabbeld óver liefde, nee, de liefde besproken als een neutrale macht die van honderd zijden kan benaderd en beoordeeld worden en welke men telkenkeer opnieuw met belangstelling en sympathie kan beschouwen. Maar geen van beiden had ooit, zelfs niet zéér zijdelings, op de mogelijkheid gezinspeeld, dat die macht ook hen tezamen had gebracht en hen elkaar voortdurend deed zoeken.
Eenige weken lang kon Dorine het uitvragen van haar vriendinnen en kennisjes, door kleine slimmigheidjes ontwijken. Moést je dan juist altijd trouwen met een jongen man, wiens conversatie iets meer waard was dan die van andere mannen? Moet een meisje dan altijd het woord ‘verloving’ in gedachten hebben, als een jonge man vriendelijk tegen haar is?
Ze wist echter dàt die antwoorden slimmigheidjes waren. En ook dat, als het al niet zoo erg was dat ze er door jokte tegen de meisjes, het zeker slecht was dat ze zichzelf ermee bedroog.
Want......
Toen ze eenmaal het woord ‘want’ bewust had gevoeld, ja, in zich had hooren zeggen, wist ze tegelijk hoè ze eigenlijk tegenover Hans stond. Wat hij haar gaf, zijn gesprekken, de stille waarde zijner onuitgesproken gedachten, de rust zijner tegenwoordigheid, als hij naast haar liep of tegenover haar zat, was iets van zóó groote waarde voor haar, dat ze het wel gaarne voor altijd wilde behouden. Of, althans, wilde ze voor zeer langen tijd de zekerheid bekomen, dat zij het alleen zou genieten.
Toen wist ze dat, als ze hem dan al niet liefhad, ze hem tóch als dè man begeerde, die vàn en bij haar zou blijven. Maar hàd ze hem lief - of had ze hem niet lief? En, wat voor haar nog belangrijker was, had hij háár lief? Was hij haar vriend, zooals hij die van een man kon zijn? Of was zijn genegenheid het gevoel van een man voor een vrouw, zij het dan in het allereerste stadium?
| |
| |
Den middag, dat die gedachten door haar hoofd dwarrelden, zag ze hem, bij het uitgaan der school, anders en opmerkzamer aan dan ze gewoonlijk deed. En ze trachtte aan zijn handdruk te voelen, wàt er eigenlijk in hem leefde voor haar.
Ze leerde er echter weinig uit en ook uit den eenvoud, waarmee hij den schijnbaar onbewust door haar aangeboden arm accepteerde. Even natuurlijk als hij met haar gearmd liep, liet hij haar weer los, toen zij dat verlangen liet merken.
Dat hinderde haar, wijl ze nu voelde dat zij gaarne met hem gearmd liep en het hèm onverschillig liet. Een gevoel van teleurstelling doorgolfde haar en liet haar niet meer vrij, tot zij voor haar deur stonden.
- Ga je nog mee naar binnen? vroeg ze in schijn onverschillig.
Tegelijk keek ze hem verrast aan, wijl ze dat sinds ze hem kende, voor den eersten keer vroeg. Tot nog toe was hij, wanneer hij tijd had, met haar meegegaan, zónder gevraagd te worden, als een eenvoudige handeling welke men niet overweegt. En terwijl ze hem aankeek, voelde ze zich blozen.
Hij zag dat niet, of gaf er geen bizondere aandacht aan. De weinige meisjes welke tot nog toe zijn aandacht hadden getrokken, hadden allen nu en dan gebloosd; daarom vond hij het een zeer gewoon verschijnsel bij een vrouw. Een oogenblik later liep hij met haar mee en zette zich even rustig als gewoonlijk bij vader neer, om eenige zetten op een schaakbord te doen.
Dien avond, met haar moeder alleen, bracht zij het gesprek op de plaagvragen der meisjes en weidde ze er meer over uit dan oorspronkelijk haar bedoeling was.
- Maar wàt bestaat er dan eigenlijk tusschen jou en Hans? vroeg moeder eindelijk.
Daarop had ze gewacht. Ze peinsde een oogenblik op een antwoord en zei dan langzaam:
- Moeder, ik weet het niet; weet U het? Ik heb er den heelen middag over nagedacht en kon niet tot een conclusie komen. Ik weet het niet.
- Dikwijls weten we veel dingen zeer goed, die we eigenlijk niet weten, zei Moeder toen, glimlachend.
- Dat is mogelijk. Maar ook denken we soms dingen te weten, waarvan we later bemerken, dat we ze absoluut niet wisten. Ik weet het nièt.
| |
| |
- Heeft-ie je werkelijk nooit gevraagd?
- Nee.
- Heeft mevrouw Harlaere nóóit op iets gezinspeeld?
- Nee, met geen woord.
- Dan had je misschien daar geen visites meer moeten maken, Dorine.
- Waarom niet, als zij me steeds zoo vriendelijk uitnoodigt? Er steekt toch niets in.
- Waarom spreek je er dan niet eens met Hans over? vroeg moeder, na even nadenken. Misschien had je dat zelfs al veel eerder moeten doen.
- Moeten ja, maar Hans is geen jongen, als andere jonge mannen. Hij is een man.
- Een man, zeg je. Zooveel te meer kans is er dat hij een oprecht antwoord zal geven.
Een week later sprak Dorine er met hem over, toen ze zekeren avond van het Concertgebouw naar huis wandelden.
- Hans, vroeg ze plotseling, heb jij je al eens afgevraagd hoe het komt, dat wij van onbekenden ineens zulke goede vrienden zijn geworden? Begrijp jij, wáárom wij elkaar zoo dikwijls ontmoeten en zooveel tezamen uitgaan?
Hij was een oogenblik zóó verrast door haar vraag, dat hij bleef stil staan en zijn pijp in de handpalm leegklopte.
- Hoe kom je om alles ter wereld aan zoo'n vraag? vroeg hij dan verwonderd. Vraagt men dan ooit wáárom men vriendschap neemt en vriendschap geeft? Het feit dàt er niet bij gevraagd en geredeneerd wordt is immers hèt bewijs dat ze zuiver en oprecht is. Wàt valt er ààn of vàn te begrijpen, Dorine? Dàt begrijp ik niet.
Het duurde een poos voor ze weer tot praten kwam, zóó verwonderd was ze om zijn antwoord. Ze had gedacht dat, wat zij allengs bewuster in zich ging voelen, ook in hèm leefde, zij het dan veel latenter. En, dat haar vraag dóór zijn gedachtenleven zou dringen als een electriseerende naald, die alles wat hij raakt deed trillen.
Het kon bijna niet anders of een nagenoeg zoo directe vraag moest hem òf wakker maken, of, indien hij zich bewust was van zijn innerlijken drang, hem tot de overtuiging voeren dat hij zich nù
| |
| |
gansch moest uitspreken. Maar zijn antwoord, dat haar wèl weer den man in Hans deed zien, kon nu toch even goed een uitvlucht of een dooddoener van iemand, die zich liever niet oprecht uitliet, zijn geweest.
- Waarschijnlijk begreep je me niet goed, Hans, zei ze, na lang zwijgen. Ik zou bijvoorbeeld kunnen zeggen, dat, evenmin als we over onze vriendschap hebben geredeneerd, er is bepaald dat onze nieuwe, wederzijdsche genegenheid nièt iets anders zou worden.
Hans keek haar, al voortgaand, aan en lachte haar vergevensgezind toe. In dien lach was iets als een doorzien van haar kinderachtigheid, doch tegelijk de erkenning dat die zeer natuurlijk was. En, nu hij sprak was hij nòg wel en stééds de volgroeide man voor haar, maar tegelijk de bezitter eener ervaring, welke ze niet bij hem had verwacht.
- Dorine, het is zoo erg, erg jammer, dat je dat zegt. Moèt dan altijd een mooi abstract gevoel voor een concreter plaats maken? Moèt dan altijd een vriendschap tusschen een jongen man en een jonge vrouw veranderen in of plaats maken vóór de praktische liefde, die na een verloving naar het huwelijk voert?
Ongeveer datzelfde had zij haar vriendinnen tot antwoord gegeven, toen ze met hare vriendschap hadden geschertst. Zij echter had dàt bescheid gevoeld als iets wat ze zeggen moèst - wijl er geen ander was, terwijl het haar van hèm aandeed als eenvoudig en oprecht gemeend.
- Hans, zei ze, we hebben ons vanaf den eersten dag vrij en zonder voorbehoud jegens elkaar uitgesproken. We mogen het nú dus evengoed doen. Geloof jij dan niet dat we dat mooiere, dat wat jij het abstracte der vriendschap noemt, kunnen behouden, óók tijdens een verloving, óók indien we met elkaar zouden trouwen.
- Ik wàs verloofd, op mijn zeventiende jaar, zei hij rustig en het had weinig gescheeld of zelfs reeds twee maanden getrouwd. Dat wil zeggen, niet met dàt meisje, maar met het tweede, nà haar.
Nu schrok Dorine. Ze keek hem, pijnlijk getroffen, aan, als dacht ze dat hij schertste en met haar spotte. Maar nee, zijn oogen glimlachten nog even tegemoetkomend en begrijpend als zooeven.
- Hans, waarom heb je me dat niet eerder verteld; waarom nù eerst? Twee maanden geleden kenden we elkaar immers al.
- Daarom is het huwelijk dan ook niet doorgegaan.
| |
| |
Nu trilde een golf van dankbare warmte door haar wezen. Die goeie Hans, daar verried hij, zonder het te begrijpen, dat hij van begin af aan van haar meer had gehouden dan van het meisje dat bijna zijn vrouw was geworden.
Maar, tegelijk voelde ze den spits van het zelfverwijt in zich steken.
- Hans, zei ze met stille stem, is het dan voor mij.... is het mijn schuld....? Heb je om mij je huwelijk niet laten doorgaan?
Ze stonden bij haar woning en een oogenblik draalde ze met het zoeken naar haar sleutel.
Wat hij nu zou antwoorden moest de bekentenis van een bijna jongensachtige, onschuldige ziel, in het wezen van zoo groot, mannelijk verstand zijn. En zijn antwoord zou tevens de vervulling voorspellen eener verwachting, welke gedurende deze wandeling in haar steeds sterker was geworden.
- Nee, hoorde ze zijn rustige stem zeggen, ik heb niet om jou mijn huwelijk doen afspringen; ik heb het überhaupt niet gedaan. Zij kon het niet verdragen, dat ik buiten haar een vriendin had, die ik als vriendin zou behouden, ook als ik getrouwd was.
- Dàt zou ik óók niet goedvinden, viel Dorine uit. Nóóit, nóót.
- Is het dus niet mooier en heerlijker louter vrienden te blijven? vroeg hij.
Ze had nu haar sleutel in de hand. Hij lichtte reeds zijn hoed op.
Ze kon en wou die oplossing niet als de eenig mogelijke aanvaarden. Ze wilde niet gelooven dat, als zij genoeg van elkaar hielden om met elkaar te trouwen, die genegenheid dan te gering zou zijn om tevens elkaars vrienden te blijven.
Dit gesprek verzweeg ze voor haar moeder. Zij toch zou die opvatting absoluut niet begrijpen en achter Hans' woorden iets héél, héél anders zoeken. En ja, eigenlijk viel er ook wel iets anders uit op te maken.
Maar, er geheel en tegenover iedereen over zwijgen, kon ze toch óók niet, terwijl haar vriendinnen zéker niet in aanmerking voor haar vertrouwen kwamen. Toen, leek haar plotseling, maar dan ook volkomen, mevrouw Harlaere, Hans' moeder, de eenige persoon met wie ze over die kwestie kon praten, zonder dat ze behoefde
| |
| |
te vreezen onverschilligheid of koude nieuwsgierigheid tegenover zich te voelen.
Mevrouw Harlaere hoorde haar rustig aan en glimlachte bij het wéérvertellen van haar gesprek met Hans, zooals deze zelf kon glimlachen.
- Hans is een zeer bizondere jongen, nietwaar? antwoordde ze slechts. Ze knikte toestemmend toen Dorine naar een sigarettenbox wees.
- Vallen bizondere mannen dan buiten de sfeer van het huwelijk? vroeg het meisje voorzichtig, na haar sigaret te hebben aangestoken.
- Och wat, bizondere mannen zijn óók gewone mannen. Voor de vrouw is elke man gewoon. En hij behoeft zeker een goede vrouw en een gezellig gezin, wijl hij, met zijn gaven, zich beslist een belangrijke praktijk kan verwerven. Maar, waarom wil jij liever zijn vrouw dan zijn vriendin zijn, Dorine? Jij bent het vierde of het vijfde meisje dat me in die moeilijke kwestie ‘Hans’ om raad komt vragen en van jou weet ik het zoo zeker als ik het van die vorige meisjes wist, dat je nièt naar dien raad wilt luisteren.
- O mevrouw, beslist, met groot genoegen zelfs.
- Zeker, dat geloof ik graag, zei mevrouw Harlaere, goedig glimlachend, maar je zult er niet naar handelen.
Dorine, zei ze, zeer ernstig, Hans is driemaal verloofd geweest en één keer was alles voor zijn huwelijk al bepaald. Maar, die drie verloofden, die toch de mogelijkheid zagen zijn vrouw te worden, waren achtereenvolgens, de een zoo sterk als de andere, jaloersch op zijn vriendin, die hij gelijktijdig had.
- Dat pàst hem ook niet! viel Dorine heftig uit.
- Nu je dat zegt, geloof ik dat jou verloving met hem al zéér kort zou duren. Waarom wil je niet liever zijn vriendin blijven?
- Maar mevrouw, de verhouding van een man met een vrouw zoekt toch haar conclusie in een huwelijk. En als wij elkaar zoo gaarne mogen, waarom zouden we dan niet met elkaar trouwen?
- Dat hebben die vorige drie meisjes óók gezegd, en tòch hebben ze haar verloving uit jaloezie op de vriendin afgemaakt.
- Misschien bestond er dan geen liefde tusschen haar en Hans; anders zouden ze hem toch niet zoo gemakkelijk opgegeven hebben.
- Liefde, zei mevrouw Harleare peinzend, van Hans was het beslist geen van die driemaal liefde. Hij wil echter niet graag een
| |
| |
vriendin verliezen en verloofde zich daarom achtereenvolgens met zijn drie vriendinnetjes, om haar beurtelings haar zin te geven.
- En dàn, later?
- Later, mijn kind? Wel, als hij verloofd was, zag hij in, tòch zijn vriendin verloren te hebben. Dan was ze van alles en iedereen, behalve van hem. En hij behoeft nu eenmaal vriendschap om door wederzijdsche vertrouwelijkheid zijn eigen innerlijk wezen duidelijker te kunnen waarnemen.
- Heeft hij dan geen vrienden?
- Ja, hij heeft vrienden, maar die zoeken, evenals hij.. Ze staan naast elkaar en praten elkaar voorbij; ze ontmoeten elkaar niet, flitsen niet tegen elkaar! Dáártoe schijnt hem alleen vrouwelijke vriendschap te kunnen dienen.
- En als die vriendin dan zijn verloofde en later zijn vrouw wordt, maakt dat voor hem haar waarde dan geringer? De vrouw, het meisje blijft immers hetzelfde wezen dat ze was toen ze nog zijn vriendin was.
- Ja, ja, ja!
Mevrouw Harlaere knikte goedmoedig haar waardig, grijzend hoofd.
- Hans verklaarde het echter geheel anders. Hij beweert, dat haar niet-veranderen aantoont, dat het meisje nimmer zijn vriendin is geweest, maar altijd zijn verloofde-in-afwachting. Daarom heeft hij na zijn verloving steeds weer een nieuwe vriendin gevonden, die de plaats bij hem moest innemen, welke zijn verloofde van het oogenblik eigenlijk nimmer had vervuld.
- Maar? vroeg Dorine aarzelend, wat gelooft en begrijpt U er eigenlijk van. Vindt U het niet vreemd, niet wonderbaar?
Mevrouw Harlaere keek keek haar trotsch aan.
- Hans is mijn zoon, zei ze dan en ik als moeder zie hem als een zeer bizonder mensch. Waarom zou ik hem dan niet zijn zeer bizonderen kijk op de vrouw veroorloven?
- Maar, is U het met hem ééns? vroeg Dorine.
- Dorine, meisje, als een moeder trotsch is op haar zoon, dan is ze alles met hem; eens zoowel als al het andere. Waarom niet?
- Gelukkig dat de vrouw daar een andere kijk op heeft, mevrouw, zei Dorine trotsch. Zelfs als ze liefheeft verwacht ze van den man meer waardigheid en zelfrespect. Ik moet nu naar huis, mevrouw.
| |
| |
- Dag, Dorine, zei mevrouw Harlaere. Ze keek het vertrekkend meisje met peinzenden blik na. En ze peinsde nòg, toen Hans dien avond laat thuis kwam en een vroolijk studentenlied floot. Want, dat hij, niettegenstaande zijn eigenaardige natuur, nu en dan kon losbreken als een schooljongen, verbaasde haar somtijds meer dan zijn hooge, onvervulbare, eischen welke hij aan het leven stelde.
Dorine had haar brief geschreven en was nu in beraad hoe ze hem dien zou doen toekomen. Per post zenden vond ze een lafheid, wijl ze hem òm den dag sprak. Hem den brief geven, was eigenlijk àl te dwaas; als ze uren lang met hem kon loopen praten, kon ze óók dàt weinige zeggen, wat in den brief stond.
Wat ze hem geschreven had was eigenlijk.... een verstandelijke liefdebekentenis. Of eerder nog, een huwelijksaanzoek op intellectueele gronden. Er kwam niet eenmaal het woord liefde in voor, als reden tòt en grond vòòr een burgerlijke bestendiging hunner vriendschap.
Veel van wat ze eigenlijk voor hem voelde en wat haar voortdurend tot hem dreef, had ze in haar brief verzwegen. Al het werkelijk mooie en teere, het abstracte, had ze er uit gelaten, evenals ze dat de laatste dagen uit haar gedachten had gebannen, om in hoofdzaak en met nadruk aan te toonen, dat slechts een huwelijk de conclusie kon zijn van hun wederzijdschen drang naar elkaar.
Ze wist dat de brief niet mooi gedacht was, om het verstandelijke van zijn inhoud en - wijl ze er niet in geloofde. Veel liever dan hem door geestelijke argumenten te overtuigen, had ze zijn armen om haar hals en zijn mond op den hare willen voelen. Een lange, warme zoen zou meer waarheid en overtuiging hebben gehad dan tien brieven.... van een aanstaande onderwijzeres aan een kandidaat in de rechten.
Maar, hoè kon zij zich hem voorstellen in hartelijke omhelzing, ofschoon hij toch al driemaal was verloofd geweest? Ze kòn dat niet.
Ze droeg den brief drie dagen lang bij zich en was twee namiddagen mèt hem, zonder dat ze een uitweg kon vinden. Hij scheen het gesprek van den avond na het concert te hebben vergeten, of hij deed alsof. Maar dàn, met succes. Want hoewel zij
| |
| |
elkaar, geestelijk, wellicht nooit zoo nabij waren geweest als dien derden dag, liet hij door geen woord, geen zinspeling, merken, dat haar verlangen naar een ander karakter hunner verhouding, inderdaad ook tot hem was doorgedrongen.
Toen het eindelijk stiller was geworden in den hoek van het caféterras, toen nagenoeg alle gasten waren vertrokken en de muziek, als verveeld, nà een verstorven melodie zweeg, zocht ze ten einde raad, het hoofd voorover gebogen, in haar tasch en greep aarzelend naar den brief.
- Hans, zei ze zacht, wees niet boos dat ik je dat schrijf.... maar ik kan het niet zeggen.
Meteen lichtte ze de hand een weinig op, in de verwachting dat hij de zijne zou toesteken om den brief aan te nemen.
Maar hij bukte zijn hoofd tot haar.
- Dorine, zei hij zacht en nu klonk zijn stem zoo warm dat het haar was als sprak een nieuwe, een gansch andere Hans, is het dan zóó bizonder en van zóó groote waarde, een ring van mij aan je vinger te dragen?
- Hans, is het voor jou dan een opoffering? Als we dan toch van elkaar houden, kunnen we dat dan niet jegens onszelven en jegens anderen erkennen?
Het is voor mij toch veel rustiger en waardiger bij je moeder te kunnen komen als je verloofde, je aanstaande vrouw, dan onder een voorwendsel.... van onze vriendschap.
- Dorine, zei hij nu bedroefd, ik kan niet boos worden, wijl diè woorden mij sinds jaren niet meer vreemd zijn. Ze bedroeven me louter om joù. Geloof je dan niet, meisje, dat als òver honderden, òver duizenden van jaren, de liefde van beide geslachten voor en jegens elkaar zal zijn teruggebracht tot haar aller-primitiefsten vorm en haar eenige, noodzakelijke uiting, de vriendschap van één voor een ander mensch nog even grootsch, zelfopofferend en alles-overlevend zal zijn als vóór duizenden jaren? Is er wellicht, op het gebied der geestelijke genegenheden, wel één andere dan vriendschap?
- Hans, het is mogelijk, jij bent zoo waar en oprecht dat ik je altijd geloof, dat jou de vriendschap genoeg geeft. Maar, de echte vrouw, vraagt en verlangt méér.
Hij keek haar oprecht verbaasd aan.
| |
| |
- Acht jij, dàt wat genoemd wordt dè liefde, dan inderdaad méér en hóóger dan vriendschap?
- Ze geeft meer en ze beantwoordt zuiverder het natuurlijk verlangen in het meisje, zei ze, ontwijkend. Als je zóóveel van me houdt, dat je maandenlang, bijna dag aan dag, met me wandelen en praten kan, dan mag ik toch gelooven dat je liefde voor me voelt.
- Als mijn vriendschap voor jou dat karakter en dien inhoud droeg, welke jij haar toedenkt, dan zou ik niet dag aan dag met je kunnen wandelen en praten.
Maar, Dorine, ik kan dien brief niet lezen. Ik wéét wat in die soort brieven staat en toch doet elke opnieuw me pijn. Zèg het maar.
- Dat kàn ik zoo moeilijk, fluisterde Dorine.
- Heb je geschreven.... dat je niet langer mijn vriendin wilt zijn? Is dàt het?
- Nièt louter vriendin... Er is ook zóóveel waarmee ik rekening moet houden....
Hij zweeg een korte poos en staarde in de diepte van het plein, waar opgeschoten jongens en meisjes zich om een draaiorgel verdrongen. Dàn, het hoofd oprichtend, keek hij haar met afwezigen blik aan en zei:
- Nu, goed. Als je niet anders wilt, Dorine, kom ik van deze week met je vader praten. Moeder vindt het vanzelfsprekend goed. Willen we nu naar huis gaan?
Nu was ze dus verloofd; àlles, alles had ze ervan gehad. Haar ring, een annonce in drie dagbladen, een kleine receptie thuis, vele felicitaties en aardige geschenken.
Van mevrouw Harlaere eenige hartelijke woorden en van hem.... zijn zoen. Dien kende ze nu; hij deed haar echter vreemd en koud aan, als werd ze wel dóór hem, maar namens een ander en zonder veel geestdrift, gekust.
Geestdrift miste ze dan ook voornamelijk, bij deze verloving.
Toch voelde ze iets als voldoening in zich gloeien en die voldoening noemde ze ‘geluk’. Nu was Hans de hare, nu sprak het vanzelf dat hij bij haar en zij bij hem behoorde. Nu bezocht ze mevrouw Harlaere in haar groot huis nièt in de twijfelachtige hoedanigheid van geestelijk vriendinnetje van haar zoon, maar, als
| |
| |
diens verloofde en aanstaande vrouw. En, ze nam zich vast voor, dat diè hoedanigheid van zeer korten duur zou zijn. Eenmaal getrouwd zou hij die vreemde voorkeur voor een vriendin nèvens zijn geliefde wel verliezen.
Dat spoedig trouwen, eerst een losse gedachte, werd weldra het alles verdringend beeld in haar brein. Het spoedig huwelijk leek haar niet slechts de bevestiging van haar ‘geluk’ en de zekerheid van Hans, maar ook een triomph op de meisjes vóór haar, die het nooit verder dan tot een verloving hadden gebracht.
Ze sprak er met moeder over, zonder over kleinigheden uit te weiden. En moeder raadde het haar sterk aan. Dorine was niet sterk en een leven voor de klas, zelfs maar voor weinige jaren, zou haar minder goed doen. De Harlaeres waren blijkbaar niet onbemiddeld óók.
En Dorine sprak er over met mevrouw Harlaere; tot haar groote verwondering moedigde die dame haar zeer in dat voornemen aan. Hans zou spoedig examen doen en zij voorzag binnen korten tijd een drukke praktijk. Dan moest hij een lieve vrouw, een rustig huisje en een eigen milieu hebben, om na arbeid tot rust te komen, zei ze.
De toestemming en die lieve meegaandheid van mevrouw Harlaere verrasten haar zoozeer, dat, haars ondanks, twijfel aan de gemeendheid daarvan in haar oogen glinsterde.
- Dus U gelooft nu dan toch óók dat ik gelijk had, met op een verloving aan te dringen.
- Mijn lieve kind, jij had natuurlijk gelijk en ik óók.
Nu blijft het echter nog een open vraag, in hoeverre Hans het met ons eens is.
- Nu, dat hoeven we dan zeker niet te vragen. Me dunkt, dat blijkt wel uit onze verloving.
Mevrouw Harlaere hield het antwoord, dat naar haar mond drong, terug. Ze was niet alleen een verstandige, maar ook een goedhartige vrouw.
Wijl de beide moeders en het meisje het eens waren ten opzichte van het spoedig huwelijk, werd het stilzwijgend als zeker beschouwd, dat Hans daar óók mee instemde. En, op een vraag van Dorine, welke gordijnen en meubelen hij het liefst in de huiskamer wilde hebben, zei hij gretig, dat hij alles, wat de installatie betrof, aan haar
| |
| |
overliet. Slechts zijn studeerkamer wilde hij als geheel eigen terrein hebben en buiten ieders inmenging en oordeel inrichten.
Dorine vond in dat antwoord de bevestiging van haar verwachting. Ook hij wou dus spoedig trouwen en zijn voornaamste aandacht was gericht op zijn studeerkamer. Daaruit begreep ze dat ook voor hem, nà het trouwen, de liefhebberij voor aparte vriendschap uit zou zijn.
Nu kwam er voor haar een drukke tijd aan, van konfereeren met de beide moeders, met naaisters en leveranciers. Het was een prettige, gewichtige drukte, die nagenoeg àl haar vrijen tijd in beslag nam en weinig gelegenheid liet voor iets anders.
Soms, als ze met Hans' moeder in ernstig gesprek was over de inrichting van haar huis, kwam hij de huiskamer binnen, een sigaar in den mond en een krant in de hand. Maar, als er dan zéker, voor haar decent, onderwerp besproken moest worden, riep ze hem lachend-bestraffend toe:
- Maar Hans, ben je zóó verwend, dat je elk vrij kwartier bij moeder moèt zitten. Werkelijk, bij wat we nù bepraten, kunnen we joù niet gebruiken.
Dan ging hij.
Van wandelen kwam steeds minder en het praten over de woninginrichting had wellicht wel zijn belangstelling, maar hij wist er zoo weinig van. Daarom viel ze hem er spoedig niet meer mee lastig.
Zekeren middag kwam zij een beetje laat op school. De les was echter nog niet aangevangen; de meisjes babbelden een beetje met elkaar en het clubje, waarmee zij gewoonlijk omging en converseerde, zat zelfs ernstig tezamen en fluisterde.
Toen zij het naderde, zwegen de meisjes bij intuïtie een oogenblik. Doch slechts heel even.
- We moèten het haar zeggen, zei Bertha. Door, het is niet prettig voor je, maar een gewaarschuwd man telt voor dubbel. Waarom wandel je tegenwoordig niet meer met Harlaere?
Ze schrok een oogenblik. Dan lachte ze om een dwaas, onmogelijk vermoeden.
- Is me dàt een vraag? Kan je je dan niet indenken dat men met een bruiloft over eenige maanden in het vooruitzicht, handen en hoofd te vol heeft om aan wandelen te doen?
De meisjes keken haar medelijdend aan. Dan zei Bertha zacht:
| |
| |
- Je zult zelf wel het beste weten wat je doen moet. Maar als vriendin voel ik me toch verplicht je te zeggen, dat, terwijl jij over je huwelijk praktiseert, je verloofde in dien tijd met een ander meisje wandelt. Of - wist je dat bijgeval?
- Of ik dat wist? Waar zie je me nù voor aan?
Ze vroeg niets en zei niets meer. Ze volgde de les zonder iets te hooren, zonder iets te begrijpen. En, na afloop greep ze, zonder iemand te groeten, naar haar hoed en mantel en snelde de school uit, den weg langs waar ze hem zeker dacht te ontmoeten.
Inderdaad ontmoette ze hem ook, wandelend in druk gesprek met een jonge dame. Ze was chic gekleed en keek nieuwsgierig naar Dorine's eenvoudige jurk, toen ze even terzijde bleef staan, terwijl Hans met Dorine sprak.
- Hans, Hans, zei ze met trillende stem, terwijl tranen in haar oogen sprongen. Hoe kan je me dàt nu aandoen?
- Maar meisje, het is niets, op mijn woord; ze is louter mijn vriendin. Ik wil je wel even voorstellen. Ik ben vroeger met haar verloofd geweest.
Berlijn, voorjaar, 1929.
|
|