hij met zijn luide plaatsboerstem. Allen, behalve jong-Fourie, die doorslaapt, lichten met een glimlach van verwachting het hoofd op. Herwaard heeft hun reeds zooveel grappen verteld, maar zij worden nooit beu van zijn vertellingen. Tjonge, die kerel kan dan ook aangenaam vertellen; een geboren verhaler, een beschaafde verhaler; zijn verhalen en moppen zijn nooit aanstootelijk voor iemand van het gezelschap, nooit profaan, nooit smerig; geestig, luimig, netjes. De mannen leggen hun boeken neer, maken zich los van hun spel, en voorover geleund, de ogen op het grijsgebaarde gezicht met de vrolike blauwe ogen van kommandant Herwaard, wachten zij af. ‘Toe maar, vertel oom Giel.’ Iemand stoot Fourie wakker. Herwaard vertelt levendig, maar tog rustig, een beetje aangedikt alles, maar binnen de perken van zijn fijne humoristiese smaak. Het is een kostelike grap. Als hij klaar heeft barst een daverend gelach los en de binnenplaats galmt van het geweldige geschater. Borcherds met zijn pijp in de linkerhand, beukt de tafel met zijn rechter om te hulp te komen aan het lachen dat hem verstikt. De vette generaal, generaal Van Rensburg, ligt achterover, zijn hoofd in zijn nek en met zijn handen op zijn grote buik, buldert hij korte lachstoten omhoog de lucht in. Sommigen liggen voorover, hun gezicht op de tafel, tranen in de ogen van het giegelend gieren. Zij houden zich aan elkaar vast, ze tuimelen bijna van de bank; hun lijven zwaaien en rukken als jonge boompjes in een heftige dwarrelwind.
Met rood-gezwollen koppen, met bleke koppen, met stikkende geluiden staan ze op en beginnen heen en weer te loopen het lange eind van de smalle binnenplaats, terwijl telkens opnieuw onbedwingbaar lachen uitbreekt. Oom Giel's gezicht glundert. Wat een opleving meteens van dat gezelschap dooierige mensen. Ze lopen pratend en lachend luidruchtig heen en weer. Gelijk een frisse winddag na zwoel-hete weken, zo is die opbeuring van zijn vertelling.
Maar daar is die zwarte deur opengegaan. Een bewaarder is daar doorgekomen en heeft hem opengelaten tot hij weer zal terugkomen en de mannen die nog altijd heen en weer lopen, zijn blijven staan om daar door te zien.
Daar is weer een binnenplaats maar achter een traliehek is een stuk zichtbaar van de hoge aarden wal, die de gevangenis omringt.