Kortom, de kleine dappere Mas kreeg verlof haar plan uit te voeren en zij slaagde. Het zou haar bescheidenheid oneer aandoen om te vertellen, welke moeiten zij met taaie volharding overwon en hoe gedurende den geheelen tocht haar wilskracht voortdurend op de proef gesteld werd. Zij bracht den rebellenleider, bereid tot onderwerping, mede naar haars vaders Kraton. Zij had haar doel bereikt, althans zoo zag het haar vader, die haar in dankbaarheid en liefde aan zijn hart drukte, zoo zagen het ook alle anderen, die in den Kraton woonden en het volk, dat zich bevrijd voelde. Maar de prinses trok zich bescheiden en schijnbaar onbewogen, zooals dit betaamt, in hare vertrekken terug. In haar hart wist zij, al was dit een geheim, dat zij ternauwernood aan zich zelve dorst te bekennen, dat zij maar in schijn had overwonnen. Want in haar was de liefde ontwaakt, voor den man, die - zij wist het - zijn snood verzet met den dood zou moeten bekoopen. Dat eischte haar vaders eer, dat kon niet anders, al zou haar geluk er voor altijd door worden verwoest.
Den volgenden dag zat Senopati I in zijn groote pendopo, waarvan het met een gouden stralende zon op rooden ondergrond versierde dak door rijk gebeeldhouwde zuilen werd gedragen. De troon stond op een grooten steen zonder eenig versiersel, maar heilig en eerwaardig, omdat hij niet door menschenhanden was gemaakt en omdat van ouds de vorstelijke troon er op had gestaan. Hier knielde de rebel neder om zijn onderwerping door een voetkus te bezegelen en hier was het, dat de Sultan hem, wiens daden alleen door den dood konden worden uitgeboet, eigenhandig een kris in het hart stak. Als door den bliksem getroffen stortte de zondaar neer en toen zijn hoofd op den heiligen steen viel, week deze op de plek van aanraking als in afschuw terug, zoodat er een diepe deuk in ontstond. De opstandeling werd, daar hij van vorstelijken bloede was, op de begraafplaats der Sultans ter aarde besteld, maar men dolf zijn graf onder den drempel, zoodat een ieder, die er binnengaat, ook thans nog den grafsteen met voeten treedt.
Nu heerschte alom rust in het rijk en vreugde, maar niet alzoo in den Kraton. Want de zoozeer geliefde prinses kwijnde weg als een geknakte bloem, naar men meende als gevolg van de doorgestane moeiten en gevaren. Niets werd onbeproefd gelaten om haar wegvliedend leven te behouden, maar noch de teedere zorgen