| |
| |
| |
Fransche letteren door Frans Erens.
De algemeene indruk, die overblijft na de lezing van Fromentin's Dominique, is dat men te doen heeft met een opmerkelijk boek, dat lang geleden is geschreven. Het is opgedragen aan George Sand en het heeft volkomen het karakter van de verhaalkunst der groote roman-periode van de 19de eeuw, toen George Sand, Eugène Sue, Fréderique Soulié, Balzac en zooveel anderen hunne groote triomfen vierden. En hoewel Fromentin slechts dezen roman als blijk van zijn vertelkunst heeft gegeven, staat dit werk op de hoogte van de beste vertellingen uit den tijd van het romantisme. Doch het heeft op de producten van dien tijd dit vooruit, dat het geen avonturen brengt, geen vreemde situaties, maar blijft bij het doodeenvoudige dagelijksche leven. Wat de feiten betreft, zij zouden ook nu kunnen plaats hebben op de zelfde manier, doch de zegging van 60 of 70 jaar geleden is alleen eene andere. Zij heeft den weemoedigen naklank van de tijden der vroegere romantiek, van Chateaubriand en Sénancour.
Vloeiend en gelijk glijden de volzinnen achter elkander voort. kronkelend naar de wijziging der hartstochten. Zij sluiten in elkander, lossen zich allen tezamen op in een zacht ruischenden stroom. De hartstochten komen hier niet tot geweldige daden, maar zij blijven het leven der personen beheerschen; zij zijn de diepgevoelde ondergrond. De personen worden hunne hartstochten meester; zij buigen voor de sociale eischen.
Er wordt hier verhaald hoe een jonge man een vrouw bemint, die hij vóór haar huwelijk heeft gekend en die is getrouwd meer naar den eisch der wereld, dan om een groote liefde. De auteur
| |
| |
zegt niet met volkomen duidelijkheid in hoever zij in het begin haar man liefheeft. Hij zegt niets over haar gevoelens voor Dominique vóór het huwelijk. De situatie wordt haar pas duidelijk, wanneer zij als getrouwde vrouw den vriend harer jeugd ontmoet en zijn passie gewaar wordt. Doch dat alles speelt zich af in hare verlangens, in hare gedachten en door geen enkele daad geeft zij toe aan hare verliefde mijmering.
Er zijn in dit boek slechts twee personen duidelijk geteekend: Dominique en de zeer jeugdige getrouwde vrouw. Van den man komen wij haast niets te weten en dit is zeer juist door Fromentin gezien. Voor hem bestaat de liefde van den vriend voor zijn vrouw niet en er wordt ons zelfs niet gezegd, dat hij deze ooit heeft ontdekt. Zoo krijgen wij de feiten vereenvoudigd door de innerlijke actie van den wil, die in de daden zich niet te buiten gaat.
Het is een roman, die met oneindig veel variaties in het leven voorkomt, waarbij de neigingen van een man of van een vrouw een stadium van innerlijken groei en van wegsterven doormaken. De held van dit verhaal ziet na een tijd van worstelen deze vrouw uit den kring van zijn leven verdwijnen. Hij ziet haar nooit meer terug, hij trouwt met een andere en deze intense liefde heeft op zijn later leven geen invloed meer.
Door de sterke gevoelsstrooming te geven in een breed opgevatte uitdrukking was het den auteur mogelijk uit deze weinige gegevens een schoon geheel op te bouwen. Hij verwerkt de wisselende natuur-impressies, het opvolgen der seizoenen, winter, lente, zomer vlecht hij op harmonische wijze in het verhaal.
In onze dagen is het moeilijk zich volkomen aan de uitingen van dit kunstwerk over te geven. Wij zouden daar voor meer dan een halve eeuw eerder geboren moeten zijn. Wij moeten dezen roman ontdoen van het bijkomstige en zien naar de karkas van dit gebeuren. Door dat wij reeds moeten beginnen met abstractie te maken en ons te verplaatsen in de sensaties van een vroegeren tijd, kunnen wij slechts langzaam komen tot het genieten van dit uitstekende werk en een tweede lezing zal meer bekoring geven dan een eerste. Doch dit is een goed teeken. Onder de schijnbaar verouderde manier van vertellen ligt een frischheid en gloed, die maakt dat dit boek nog leeft en dit verklaart waarom Dominique van Fromentin nog altijd tot de leesbare meesterstukken behoort.
| |
| |
La Vie glorieuse de Victor Hugo van Escholier heeft mij maar matig bevallen. Wel heb ik er een massa mij onbekende bizonderheden over den grooten dichter uit leeren kennen, maar het boek is in een stootenden stijl geschreven. Hier en daar laat de auteur aan zijn fantasie den vrijen loop, hoewel hij toch altijd op feiten blijft steunen. Het is niet de schrijfwijze van den historicus, van den eigenlijken biograaf, maar hij vertoont allerlei kleine tooneeltjes, voert Hugo, zijn familieleden en bekenden op, laat ze gesprekken houden en onderwerpt ze aan zijn eigen zegging. Hij is niet objectief, maar geeft die tooneeltjes weer door zijn eigen fantasie.
Toch zou ik dit boek niet willen missen, omdat het bizonderheden bevat, die ik nergens anders kan vinden en die de auteur door inlichtingen, hem door familieleden des dichters verstrekt, is te weten gekomen. Daar uit komt Hugo's persoonlijkheid duidelijker te voorschijn. Zijn buitengewoon liefdeleven wordt hier meer openbaar en wij vernemen zelfs iets over zijn ongewonen eetlust, die hem soms aan één maaltijd twee kippen deed verslinden. Daar tegenover staat, dat hij in het drinken zeer matig was en zijn wijn altijd met water mengde.
Wij zien uit dit boek duidelijk, dat Hugo een titaan is geweest, een werkelijke reus, zoo wel in zijn leven als in zijn persoonlijkheid en in zijn gedichten. Zijn geest en zijn wezen was een ongenaakbare toren, die door niets was omver te werpen, onvatbaar voor het sentiment en de redeneering van anderen. Altijd zich zelf, niet uit de hoogte, maar wel hoog en onwrikbaar.
Jacques-Emile Blanche: Mes Modèles (Souvenirs littéraires). Dit is een merkwaardig boek van herinneringen. De schilder Blanche heeft het Parijsche salon-leven van de negentiger-jaren in volle mate meegemaakt. Hij heeft het gezien, niet alleen met zijn schildersoog, maar ook met dat van den psycholoog, van den historicus. Wij krijgen hier blootgelegd het conversatie-leven en ook het intrigue-leven van intellectueelen van den eersten rang.
De auteur, die in Frankrijk en in Engeland een bekend schilder is, heeft ook eenige romans en novellen geschreven. Het boek, dat hij Mes Modèles heeft genoemd geeft herinneringen aan Maurice Barrès, Thomas Hardy, Marcel Proust, Henry James,
| |
| |
André Gide, George Moore. De waarde van deze bladzijden is ongelijk. Zij is hoog in de hoofdstukken over Barrès en Marcel Proust, vooral in die over Barrès. Aardig zijn de bizonderheden, die hij over George Moore vertelt, den auteur van The Mummer's Wife. Wat hij over Hardy, James en André Gide zegt, is interessant, maar laat weinig ingrijpenden indruk na.
Barrès heeft hij goed gekend en hij schijnt diep in diens ziel te zijn ingedrongen. Zijn blik omvat hem, hij is veel met hem omgegaan en op een zekere manier zag hij tegen hem op. Daarom lijikt mij dit hoofdstuk van zijn herinneringen het belangrijkst en doet de kennis van de tegelijk eenvoudige en gecompliceerde persoonlijkheid van den schrijver van Les Déracinés toenemen. Hij laat hem hier tamelijk goed uitkomen in het licht zijner laatste levensjaren. Vergelijkt men, wat hij zegt met het boek van Tharaud, dan geef ik aan dit laatste de voorkeur wegens zijn grootere helderheid en rijkdom van bizonderheden. Toch munt hetgeen Blanche hier zegt uit door meerdere scherpte in het uiterlijke, alhoewel een zekere gewrongenheid van stijl hier en daar pijnlijk aandoet. In het observeeren der uiterlijkheden ziet men in Blanche meer den schrijvenden schilder dan de begrijpende litterator, die Tharaud is.
Niettemin is dit opstel over Barrès zeer interessant, omdat het allerlei vertelt over diens omgang met vrienden en kennissen te Parijs in een tijdperk, dat vooraf gaat aan de door Tharaud behandelde jaren. Zoo verhaalt hij, dat hij Barrès op een avond verliet in een rijtuig met de Guaita. Bij het instappen waarschuwde de occultist, dat hij een geladen revolver bij zich had. Nauwelijks was dit gezegd of het schot ging af en de kogel vloog langs het hoofd van Blanche in den wand van het rijtuig. ‘A ce bruit’, vertelt de schilder, ‘notre hôte qui était encore à la grille du jardin, accourt; après une discussion inénarrable il monte avec nous dans le coupé. Le lendemain Barrès me dit: ‘J'espère que vous êtes remis de vos émotions. Nous n'avons pas la clé de la magie noire. Lisez donc ces trois gros volumes: Essais de sciences maudites. Les maîtres de l'occultisme apprécient fort l'oeuvre de ce pauvre garçon, qui a failil vous tuer.’
André Gide: Le retour du Tschad. Wij mogen op Gide's creatief werk al het een of ander hebben aan te merken, zijn reisbeschrijving
| |
| |
is van uitnemend gehalte. Hij heeft den Franschen Congo en het gebied van Tschad doorloopen, begeleid door inboorlingen, die dienden tot het dragen der reisbagage en die bij gelegenheid moesten roeien en voor de boot en de paarden zorgen.
Wat men in zijn reisverhaal vooral niet hoog genoeg kan stellen, is zijn klare blik en zijn inzicht in het wezen van de inboorlingen. Hij doet uitkomen, dat het een goedaardig menschensoort is en dat het alleen de manier is, waar op zij worden aangepakt, die van hen maakt goed- of kwaadwillige individuen.
Doch niet alleen hoe hij omging met die menschen is van belang, de bizonderheden, die hij geeft over hun wezen en hun opvattingen, over het land met zijn bekoorlijkheden en verschrikkingen, zijn kostbaar. Hij vertelt dat alles op uitstekenden toon, met scherpe observatie. Hij onthoudt zich van iedere vaagheid en dichterlijke beschrijving; ook van valsche geestigheid en spotternij. De humor laat hij van zelf uit de situatie groeien. Uit zijn woorden komt een onuitgesproken gevoel van medelijden naar voren, dat over zijn omgang met de menschen ligt gespreid.
Het reisverhaal is gehouden in den vorm van een dagboek. De auteur spreekt niet alleen over de dingen, die hij ziet, maar hij vertelt er ook tusschen door welke boeken hij op reis leest en geeft enkele van zijn litteraire opinies. Hij spreekt met een paar woorden over Racine en Corneille, zelfs over Milton, want hij schijnt graag Engelsch te lezen. Ook over den tweeden Faust schrijft hij woorden vol bewondering. Dat hij hem in het Duitsch heeft gelezen is zeer opmerkelijk voor een Franschman. Ik heb nooit kunnen begrijpen, dat de meeste Franschen, die den Faust in een proza-vertaling hadden gelezen, zoo vol bewondering konden zijn, want wat blijft in een Fransche proza-vertaling over van Goethe's prachtige verzen en spontane dictie?
Ik heb dan ook nooit hunne bewondering voor den vertaalden Faust voor waarachtig gehouden en ik heb altijd gemeend, dat zij onder een suggestie waren. Dat Gide den Faust in het oorspronkelijk heeft doorgewerkt, geeft mij vertrouwen in zijn opinies en ik moet dus rekening houden met zijn woorden; aan suggestie mag ik bij zijn bewondering niet denken.
Met grooten ernst teekent de schrijver kleine bizonderheden aan van zijn reisoverdenkingen, zooals, dat het wel goed is om conserves
| |
| |
mee te nemen, maar ook al weer een moeilijkheid om te weten, wanneer ze moeten worden opgegeten. Moeten ze nog langer worden bewaard voor een kwaden dag?
‘....Le moment est-il venu d'ouvrir la compote de poires? ....Aujourd'hui, deuxième breakfast avec un exquis jambonneau Olida’ (pag. 154).
Dat hij het gewicht van deze soort moeilijkheden inziet en er niet met een valschen humor over spreekt, duidt op fijn gevoel en scherp doorzicht.
Ook zijn blik op het landschap is juist en hij dringt tot het karakter daarvan door:
‘...l'impression constante de pays neuf, sans passé, d'immédiate jeunesse, d'inépuisable surgissement, domine encore, pour moi du moins, celle de l'ancestral, du préhistorique, du préhumain, dont parlent de préférence ceux qui voyagent dans ce pays. Les arbres les plus gigantesques de la forêt équatoriale ne paraissent peut-être pas si vieux que certains chênes de France, que certains oliviers d'Italie.’
Uit dit boek blijkt ook, dat Gide een intens gevoel voor de natuur bezit en wat hij zegt over de boomen, vogels, insecten, bloemen toont een waarachtige schatting van hetgeen hij ziet en een degelijke kennis van de fauna en de flora van het land, dat hij bereist. Hij laat zich doordringen van de natuur om hem heen en zij doet hem aan weldadig of pijnlijk of ook laat zij hem onverschillig.
‘....Près des grands arbres, noyés dans les brumes que le soleil va bientôt dissiper, des parfums inconnus flottent. Végétation flexueuse et molle, riche d'une force cachée. Groupes d'arbres si beaux, si grands, si nobles, qu'on se dit: c'est là ce que je suis venu voir. Chants d'oiseaux; bruissements d'insectes, une sorte d'adoration confuse ruisselle de mon coeur. Mais est-ce la végétation exotique que j'admire?.. N'est-ce pas surtout le printemps?’
De schrijver beschouwt de negers met een fijn gevoel; hij schat in hen den mensch en heeft voor hen een zekeren liefderijken eerbied om de mogelijkheden, die in hen schuilen, maar hij staat ver af van de heden zeer talrijke maniakken, die den neger boven den blanke willen stellen. Er bestaat reeds een tamelijk uitgebreide litteratuur, die uitdrukking geeft aan het tegenwoordige dwepen
| |
| |
met het negerras. Het klare inzicht van Gide vindt hier het juiste woord. In dit boek is hij op zijn best.
Yvette Guilbert. La chanson de ma vie. Paris, B. Grasset. Van de autobiografieën, die in de laatste jaren in de Europeesche litteratuur zijn verschenen, is die van Yvette Guilbert een van de meest onderhoudende. Zij heeft aan haar boek den titel gegeven van La Chanson de ma Vie. Dit is een bizonder goed gevonden titel komende van haar, die bijna veertig jaren in vele landen van Europa en in Amerika liederen heeft gezongen.
Als bekentenis is dit boek wat mager en dun. Haar liefdeleven, haar zwakheden als mensch geeft zij niet. Wanneer men dit levensverhaal vergelijkt met dat wat Isidore Duncan van haar zelve heeft gegeven, moet worden erkend, dat dat van de danseres iets oprechters heeft, wat hare levensavonturen betreft. Yvette Guilbert daarentegen weert den onbescheiden blik van haar gevoelsleven af. Zij sluit zorgvuldig de schatkamer van hare sentimenten. Ook dit is een zeer gewettigd standpunt; wij moeten ons neerleggen bij hetgeen zij ons wil geven, al hadden wij graag meer gewenscht. Zij bepaalt zich in haar boek tot geschiedenisschrijven en wat zij ons over veel menschen, die zij heeft gekend en over Parijs heeft gegeven, is van belang.
Aangrijpend is het eenvoudig verhaal van de ellende en den kommer, die Yvette en haar heldhaftige moeder hebben doorstaan en overwonnen in haar kindertijd en eerste meisjesjaren. Nadat zij als naaister en winkeljuffrouw had gewerkt, was zij aan het tooneel gegaan en verliet dit om liederen te zingen in de cafés-concert. Een publiek, dat aan lager staande zangkunst was gewend, waardeerde in het begin haar nieuwe dramatische wijze van voordragen niet. In Lyon werd zij beleedigd en uitgefloten. Toch kwam daarna het succes tamelijk spoedig.
Dan wordt verteld van het gehaspel met de directeuren der cafés-concert, van haar optreden in het Eldorado, in het Eden-concert, haar voordrachten te Luik, daarna haar zingen in de Concert Parisien, de Baudinière, de Horloge, de Ambassadeurs en andere gelegenheden.
Boeiend is dit alles om te lezen, maar belangrijk is de serie harer portretten. Terwijl het verhaal van het eerste gedeelte harer loop- | |
| |
baan aan de verschillende theaters ons alleen boeit en vermaakt, zijn de portretten, die zij geeft, van historische waarde. Zoo doet zij Eléonora Duse, Pierre Loti, Toulouse-Lautrec, Jean Lorrain, Sarah Bernhardt voor ons leven.
Ook lichaamspijnen en doodsangst en de smarten daarom heeft Yvette Guilbert uitgestaan. Zestien jaar lang is zij zwaar ziek geweest en toch bleef zij bij al dat lijden zooveel mogelijk haar roeping getrouw. Zij zong en speelde zelfs aan den vooravond van een operatie:
‘.... Seize ans de douleurs continues, sans répit, avec six fois le baiser d'acier du couteau... six fois le cauchemar, l'affreuse angoisse, de dire adieu à ceux qu'on laisse, seize ans de désespoirs et d'espoirs, de ‘vivre ou mourir’.... Parisiens qui m'avez vu si gaie, si burlesque quelquefois, vous que j'ai toujours fait rire, avez-vous su, vu, diviné ‘La Passion’ que votre Yvette endurait, quand à la Scala, aux Folies-Bergère, ou sous les arbres des Ambassadeurs, elle se maquillait jusqu'à deux et trois fois, démaquillée qu'elle était par la sueur d'angoisse.... La veille de ma première opération, Albaran, mon chirurgien, vint m'entendre aux Folies-Bergère. Ce fut un terrible choc pour moi; instantanément je me dis: ‘Tiens, Albaran a l'idée que c'est pour la dernière fois qu'il m'entendra....’
Niet alleen wat zij vertelt, maar ook de manier waarop zij het doet is zonder restrictie te prijzen. Haar stijl is temperamentvol en toch van een grooten eenvoud.
|
|