o dat terug-zien - Rodenbach, Gezelle, Verriest, en thans, zoo dichtbij nog, Karel van de Woestijne. Iedere naam luidt als een klok over de lage landen - ik ken hun klank: Rodenbach, en mijn hart ontroert, hij was de leven-wekker, fier en jong; Gezelle, ik weet zijn mild, trouw woord, hij was de groote Eenvoudige, de zanger Gods; Verriest, daar is het luisteren naar een fijn-zacht geluid, hij droeg Vlaanderen's geest; zijn fluisterende stem werd gehoord waar eerbied was en liefde; van de Woestijne, 'k hoor galmen breed en zwaar, klagend, sidderend.... van de Woestijne, ja, ook hij is heengegaan en daar is wederom een groote leegte....
Van de Woestijne werd, helaas, niet door zijn volk erkend, slechts door een kleinen kring van getrouwen. Hij is één der grootsten uit het land, dat eeuwen-lang, als een wonder, machtige Kunstenaars heeft voortgebracht....
Zijn lyrische verzen openbaren den weemoed, het verterend verlangen van een menschenhart....
Eénmaal zong hij:
- ik mocht den hoogsten top bestreven
en ónder mij de wereld zien....
Uit één zijner laatste gedichten uit ‘De Voedster’, Februari 1928 verschenen in ‘Dietsche Warande en Belfort’, erinner ik mij dit vers:
Maar ziet: ik draag den droom van allen op 't gelaat..
Karel van de Woestijne, wij danken U....