| |
| |
| |
Hélène Swarth door Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
Amsterdam is de stad, die er zich op beroemen mag, dat een der beroemdste vrouwen van Nederland er geboren werd. Hélène Swarth zag er den 25en October 1859 het levenslicht, en ofschoon zij op haar zesde jaar reeds naar Brussel verhuisde, en daar zich spoedig zoodanig ontwikkelde, dat zij al gauw Fransche verhaaltjes en gedichtjes begon te schrijven. Sinds 1884 woonde zij te Mechelen, doch reeds in 1879 verscheen haar eerste bundel Fleurs du rêve te Parijs bij A. Ghio en in 1882 eveneens een verzameling Fransche verzen Les printanières (bij de firma Minkman te Arnhem).
De kennismaking met Pol de Mont had het heilzame gevolg dat Hélène Swarth tot de Nederlandsche taal werd bekeerd. En wij kunnen haar niet genoeg danken, dat zij, die, ware zij in het Fransch zijn blijven schrijven, een wereld-vermaardheid zou hebben verkregen, deze reputatie ten offer gaf aan het kleine Holland, die sedert dien begenadigd werd door een onafgebroken stroom van poëzie, ontvloden aan dit ‘zingende hart’.
Maar wij zijn haar dan ook dankbaar, onze groote, onze lieve, onze gezegende dichteres, en het bewijs zal haar daarvan ook geworden op den Octoberdag van haar jubileum, en dezen maken tot een ‘Octobre en fleur’.
In 1884 verscheen haar eerste Nederlandsche dichtbundel (Eenzame Bloemen bij De Seyn-Verhoughstraete) en in December van hetzelfde jaar zag het licht: Blauwe Bloemen (bij J.L. Beyers te Utrecht). En nadien verrassen en verrasten ons geregeld, in een schoone, onafgebroken reeks de bundels, die, elk op zichzelf als 't ware een fijn-geciseleerd tresoor zijn, temidden der schatten onzer steeds wassende literatuur.
Den 25en October a.s. viert onze eerste en veelgeliefde
| |
| |
dichteres haar zeventigsten verjaardag. En hier, méér dan ooit elders, is aanleiding, om haar ter gelegenheid van dit kroonjaar te huldigen, om haar met devoten eerbied te eeren, haar, die ons zoo ontzaglijk veel schoons heeft geschonken, en nog steeds voortgaat om dat te doen.
Want, is er in de geheele wereld-literatuur wel een tweede voorbeeld aan te wijzen van een kunstenares, die zich zóó met haar innigste wezen, zóó met haar heele ziel, die altijd als de ziel van een kind is gebleven, heeft gewijd aan de kunst? Die zich zóó onafgebroken, een menschenleeftijd lang, heeft overgegeven aan de culte der schoonheid, die zóó met haar gansche hart is opgegaan in haar eerst en eenig ideaal?
Hélène Swarth is, van alle Hollandsche literaire kunstenaressen, de grootste, de zuiverste, de meest in zichzelve volmaakte. Haar kunst is altijd loutere, nobele kunst, zonder eenig troebel bijmengsel van tendenz. Zij dicht zonder verstandelijk doel, zonder vooropgezet plan, zij is uitsluitend dichteres, voor haar is de poëzie het leven zelf, het diepe, wijde, volle even gecompliceerde als simpele leven.
Hélène Swarth's denken is poëzie; haar levensondervindingen kristalliseert zij tot poëzie; haar droomen zijn poëzie; haar klachten, haar jubelingen, haar opstand en haar berusting, haar liefde, haar haat, haar smart, haar vreugde, haar wanhoop, haar gelatenheid, haar geluk.... het is alles poëzie.
Want haar geest schijnt doortrokken te zijn van die wonderbaarste aller wonderbare eigenschappen: al het innerlijke, zoowel als het uiterlijke een proces te kunnen doen ondergaan, waardoor het verpuurt tot schoonheid.
Het alledaagsche, het banale, het laag-bij-den-grondsche bestaat niet voor Hélène Swarth in absoluten zin. Zij kijkt om zich heen.... in haar fijngevoelige ziel wordt een beeld opgenomen.... en als zij dan haar verkregen indruk wedergeeft, ontvangen wij dien van haar als een feilloos gedicht, en zie! het alledaagsche is bizonder geworden, het laag-bij-den-grondsche belangrijk, - en het banale verkreeg een boeiende, schilderachtige schoonheid!
En zouden wij een zóó alles ómtooverende kunstenares niet dankbaar zijn, haar niet vereeren in bewonderende liefde, en
| |
| |
haar rangschikken bij de artiesten, die in overmilde goedheid ons het waardevolste hebben geschonken, wat van mensch tot mensch geschonken worden kan?
Het oeuvre dezer dichteres, - of zij oorspronkelijke verzen geeft, of Elisabeth Barrett Browning's Sonnets from the Portuguese of de Roemeensche Balladen van Hélène Vacaresco, de Nuits van Alfred de Musset of Hernani van Victor Hugo en nog zoo veel meer vertaalt, - is als een onuitputtelijke goudmijn, en wáár men delft, vindt men rijke korrels van het edelst metaal, het in alle tinten schakeerende, glanzende blonde goud...
* * *
Gaan wij de historie na onzer Nederlandsche letteren sinds 1880, ‘het’ befaamde jaar, dan zien wij, dat van al de dichteressen, waarop wij ons mogen beroemen, Hélène Swarth ontegenzeggelijk de grootste, de allergrootste is.
Haar techniek is volmaakt. En al meent de moderne kunst (het verschijnsel doet zich evenzeer bij muziek, schilder- en beeldhouwkunst voor!) het wel zonder techniek te kunnen stellen, de techniek zou men de ruggegraat kunnen noemen van alle kunst, en zonder dezen steun kan kunst niet blijvend bestaan.)
Haar rijkdom aan beelden is eindeloos gevarieerd. Haar plastiek bezit een ongeëvenaarde, picturale schoonheid, die haast door geen enkele andere dichteres wordt nabij gekomen. Haar gevoel is even diep als echt.
En daarom moet het wel de hoogste verbazing wekken, als men het soms in Hélène Swarth schijnt te laken, dat ‘haar kunst zichzelve altijd zoo gelijk is gebleven’. Maar, mijn hemel, is dit dan niet een reden tot de innigste dankbaarheid, evenals wij er ons ieder jaar weer opnieuw in verheugen, dat de rozen, aan zichzelve gelijk, blijven bloeien, dat alle bloemen, in vormen, kleuren en geuren, onze zintuigen blijven streelen, in altijd eendere, maar onovertroffen pracht?....
Meer dan welke dichteres ook kan Hélène Swarth, aan wie elke onechtheid, elke aanstellerij, elke gekunsteldheid vreemd is, van zichzelve getuigen, zooals Goethe het recht had om te zeggen:
| |
| |
Ich singe wie der Vogel singt,
Der in den Zweigen wohnet, -
en heeft ooit een sterveling den waanzin gehad, om aanmerking te maken op de ‘eentonigheid’ van het vogelenlied? Wie, die elke Meimaand weer vol verrukking luistert naar den zang van den nachtegaal, ondervindt niet altijd weer dezelfde geestelijke verteedering, hetzelfde zielsgenieten, als wij ondergaan bij het aanhooren der liederen en zangen van deze eminente en onvergelijkelijke dichteres? Eentonig, háár geluid? dat zóó fijn geschakeerd, is, zóó rijkverscheiden, zóó kleurvol, zóó karakteristiek?
Ja, dan is ook de natuur eentonig! immers het fluweel-glanzige gras onzer wijde weiden heeft altijd dezelfde smaragdgroene tint.... onze duinen zijn.... en verveelt het u ooit? tot aan den fijnsten einder fijn-wit of blond.... de zee is vloeiend grijs, met altijd dezelfde lichtspelingen en nuancen... de zomerhemel blijft blauw, onpeilbaar, eeuwig blauw...... en omdat de kunst van Hélène Swarth volmaakt is, daarom blijft zij zichzelve gelijk; omdat haar kunst één is met haar geheele persoonlijkheid, daarom blijft zij zichzelve gelijk! de kunst van Hélène Swarth is als de duinen, de weiden, de zee, de zomerhemel, ja! altijd aan zichzelve gelijk! en toch altijd weer anders, in duizenderlei nuancen, met immer wisselend aspect!
* * *
Bij mijn prijzen van Hélène Swarth als onze grootste en zuiverste, nationale dichteres, zal men mij den naam van Henriëtte Roland Holst-van der Schalk willen doen hooren. Zeker, ook Henriëtte Roland Holst is in haar genre een bewonderenswaardige, somtijds magistrale dichteres. Maar! welk een onderscheid. Henriëtte Roland Holst stelt haar kunst in den dienst van een principe, terwijl Hélène Swarth haar kunst oppermachtig laat heerschen over alle tijdelijke principes, over alle menschenbedenkselen heen: Henriëtte Roland Holst verlaagt haar kunst tot een slavin, voor Hélène Swarth is zij de goddelijke gebiedster! zooals het natuurlijk ook moet zijn!
Nog een ander markant verschil scheidt deze twee kunste- | |
| |
naressen. Bij Henriëtte Roland Holst treedt het cerebrale element het sterk-sprekendst naar voren, zij heeft iets mannelijks in haar uitingen, - de kunst van Hélène Swarth daarentegen is bij uitstek vrouwelijk, - en, hoezeer de tegenwoordige tijd het ook moge verbloemen: dat ewig Weibliche zieht uns (nog altijd) an! Ontkenne het wie wil!
Wij vrouwen voelen mede met Hélène Swarth. Haar verzen zijn ons als uit de ziel gezongen; wij juichen, lieven, lijden, weenen, met haar mee.... Zij is het, die een stem heeft gegeven aan onze hoop en aan ons verlangen, aan onzen weemoed en aan ons liefst geluk......
Wij vrouwen, wij moeten haar danken en eeren, wij moeten deze dichteres liefhebben bovenal, omdat zij, in haar subtiele taal, welluidend al onze aandoeningen vertolkt.... omdat zij schoonheid heeft gemaakt van onze blijdschap en van onze droefheid.... en vooral omdat zij het algemeen vrouwelijke op het hoogere plan van het algemeen menschlijke heeft verheven.
* * *
Welke der bundels van Hélène Swarth de ‘mooiste’ is? Welke van haar verzen de ‘mooiste’ zijn? Ik weet het niet. Al haar bundels zijn mooi, hetzij ze Beelden en Stemmen heeten, of Sneeuwvlokken, Rouwviolen of Passiebloemen, Blanke Duiven of Octoberloover, Late Liefde of Al onder de boomen...... En welke harer verzen men ook leest, ze zijn ons vrouwen uit het hart geschreven....
O, lief, mijn lief, sla de armen om mij heen,
Berg me aan uw borst, mijn veilig heiligdom;
Niets wil ik voelen dan uw liefde alleen......
Kus dicht mijn oogen, laat mijn lippen stom,
En als ik ween, - vraag niet waarom ik ween.
..............................................
't Is niet de zon, die ál nu komt vergulden,
't Is niet de wind, die ál melodisch maakt,
't Zijn bloemen niet, die blij mijn handen vulden,
Het is geen vrucht, die zóó naar vreugde smaakt,
| |
| |
En als ik nu een paar aanhalingen doe uit den kostbare bundel, die Late Liefde heet, dan zult ge zien, hoe jong, hoe wonderbaar, bekorend jong de dichteres is gebleven, die op zóó onvergelijkelijke wijze het fijne en teedere gevoel van vrouwenliefde uit te beelden weet:
Ik wou dat ik blauwe bloemen vond
Van hetzelfde blauw als je oogen......
Als ik je dan die bloemen zond,
Wellicht dat je mijn liefde verstond,
Die mijn lippen niet fluisteren mogen.
Je zou loozen het lint, dat de bloemen bond,
En je blik wend van tranen betogen.
En de bloemekens blauw, die mijn liefde je zond,
Zou je één voor één nemen en brenge' aan je mond,
En ze kussen, van liefde bewogen......
En wie wordt niet ten diepste ontroerd door dit innige, diepe gedicht:
Ik wil uit de kamer ontvluchten
De bekoring van je gelaat,
Het zweeft in de wolkenluchten
Al boven de grauwe straat.
De menschen doen wijze verhalen,
Niets begrijp ik van hun gepraat
Tusschen andren en mij zie ik stralen
De bekoring van je gelaat.
Ik weet niet, wat er in staat;
Tusschen mij en het boek komt gerezen
De bekoring van je gelaat.
O, mijn hart met dat wilde gehamer,
Dat mijn leven te pletter slaat!
O, alom in de sombere kamer,
De bekoring van je gelaat!
| |
| |
O, uit meelij, om mij te genezen,
Zeg een woord, zoodat ik je haat,
Zoodat ik niet langer zal vreezen
De bekoring van je gelaat.
Och, wanneer men u zegt, dat de dichteres zoo melancholisch is en altijd klaagt, bedenk dan bij uzelve, dat wie schoonheid te maken wist van leed ons aller diepsten dank verdient!
Hélène Swarth is de dichteres van het verlangen, van de liefde en van de smartelijke hoop. Haar heimwee is het heimwee van alle minnenden, haar smart en haar vreugde is de smart en de vreugde van iedere vrouw.
Maar zij geeft nog meer, nog veel meer, dan enkel liefdezangen, gij allen, die werkelijk leest, wéét dit toch wel? Zij geeft schilderachtige beschrijvingen, natuur-studiën, subtiel van toetsen, en zeer reëel van visie. Wie schrijft ‘de prille witte lentemaan’, heeft zèlve gezien, dat de maan in de vroege lente van een doorschijnende, sneeuwachtige witheid is; het zelfde is het geval met de zilverblondheid van het koren, als het door de wind zwaailings op zij wordt gedreven, en met:
In 't bruine pad staan blank de wagensporen
Vol drijvend grijs en bevend bloesemrood.
En dan de herfstberken, die zijn als: ‘brooze tuilen van glasdun bladgoud....’
De groote charme van Hélène Swarth is haar zielejeugd. En men voelt de diepe, waarachtige waarheid van haar eigen getuigenis:
....weet, dat heel mijn leven,
Wijl God het wilde, ik ben een kind gebleven,
O, ik zou nog zooveel kunnen schrijven over Hélène Swarth, over de sonoriteit van haar klank, het doorvoelde van elk harer beelden.... doch dit is geen studie, mijn bedoeling was slechts een warm woord van hulde te wijden aan Haar, die ons in zoo milden overvloed de gaven schonk van haar gezegend talent, een woord van innige erkentelijkheid ook, - en een diep-gevoelden gelukwensch uit te spreken voor de grootmeesteresse onzer Nederlandsche literatuur, - onze Hélène Swarth.
|
|