II.
Dichters zonder hart in hun kunst zijn als lampen, die men niet aan mag steken. Die kunnen gebeeldhouwd zijn en ingelegd, heel fraai om aan te zien, maar den eigenlijken dienst, waartoe alle lampen bestemd zijn, n.l. om licht te geven, dien vervullen zij niet. Zoo ook zijn gedichten geen prachtsieraden, om stil-koud aangestaard, maar levende dingen, om heel warm meêgevoeld te worden. En dát is wel de reden, waarom ik hoe langer hoe meer ben gaan houden van de verzen van Mejuffrouw Swarth.
Zij is het zingende hart in onze letterkunde, dat zich geeft aan de wereld, naakt in zijn glorie-volle schoonheid en goedheid, schoon in zijn ademende, bloedende menschelijkheid, offerhande van zichzelve op het altaar der Moisa, dan welke de Moisa geen lievere weet. Zij schreit en lacht en zij klaagt en toornt en aanbidt en vertwijfelt, en zoekt en grijpt om zich heen met tastende handen, of zij zichzelf ook ontmoet in de wereld daar buiten, om dan zichzelf terug te vinden in de streng gedane fresco's van haar symboliek verbeelden, in haar hoogste kunst.
Ik houd vol, wat ik eenmaal beweerde, dat aan Hélène Swarth de toekomst onzer dichtkunst behoort.
Mannen mogen sterk zijn, en luider spreken, hooger of zwaarder, met machtiger armgebaar, maar er is geen onder hen, die zichzelf vergeluiden thans, die aan zoo eene opperste vrouwelijke weekheid zoo een strenge kracht van kalme visie, aan zoo eene onverbrokene productie-macht zoo een voortdurenden vooruitgang paart.
Ja, als Hélène Swarth niet zoo héél erg vooruit ging, had ik nooit durven zeggen, wat ik nú heb gezegd. Ieder harer bundels is beter dan de vorige: er is minder in wat ik weg zou wenschen, meer wat ik overlees. En er is geen reden, waarom die vooruitgang ophouden zou.
Ik zie haar al zitten, na jaren en dagen, griffend in de wereld van haar dichtbevolkt verbeelden de zachtbuigende lijnen van een lyrisch drama, een hoog, mooi werk vol hartstocht en muziek.
En het is zoo goed voor haar, dat zij niet in de Hollandsche verdrukking zit, waar alles zoo klein is, waar de menschen tegen elkander stooten, en de harten te pletter gaan in den schok der ontzetting. Zij moet daaruit blijven, en blijven voortzingen, altijd