| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De traditionneele ‘diplomaat uit de oude school’ werd voorheen belachelijk gemaakt en vaak verdiende de plechtige staatsnul dit ook. Doch hij bezat tenminste onberispelijke manieren en paste den stelregel toe, dat het woord dient om de gedachte te verbergen. ‘Wij hebben dat allemaal veranderd’, zou Molière's Sganarelle zeggen. De demagogie heeft niet enkel de binnenlandsche politiek der volken gerààkt, zij doet het thans ook de zooveel gevaarlijker buitenlandsche, en de heer Philip Snowden, minister van financiën van het tegenwoordige Arbeiderskabinet in Groot-Britannië, ontziet zich niet om in een volle vergadering van de officieel-zoo-genoemde ‘Haagsche Conferentie, 1929’, van de door zijn Franschen collega, minister Chéron, naar voren gebrachte berekening over de onderlinge verdeeling van de door Duitschland te betalen schadevergoeding naar het ‘Plan Young’, te zeggen, dat zij ‘belachelijk en gek’ (‘grotesk’) is. Wanneer Z.E. dan later over die ongepaste woorden ter verantwoording wordt geroepen om zijn excuus aan te bieden, dan doet hij dit bitterzoet met de bewering, dat hij er niets beleedigends mee heeft bedoeld, doch dat het de termen zijn, die hij nog al eens in het Engelsche Parlement bezigt. ‘Belachelijk en gek’! Inderdaad, voor volksmeetings kunnen dit zeer gematigde termen worden geacht, en dat ook de ‘Speaker’ van ‘de Moeder der Parlementen’ tegen zulk een grove uitlating niet meer opkomt, bewijst wel, dat het zelfs in dit eertijds zoo traditionneel-plechtig collegie met de goede manieren achteruit gaat. Zooals trouwens iedereen weet, overal,
| |
| |
dat goede manieren tegenwoordig niet méér waard zijn dan oud-roest bij den voddenkoopman.
Het is wel jammer voor al den goeden wil en den grooten ijver door de Nederlandsche regeering en de Nederlandsche dagbladorganisaties betoond om van haar zijden deze plotseling ons ten geschenke gegeven internationnale Conferentie, welke bedoelde ‘den oorlog te liquideeren’, tot een succes te maken, dat zij dreigt uit te loopen op een ellendig fiasco, 't welk zich haast onmiddellijk openbaarde.
Een geldquestie beheerscht haar. De snauwende Snowden wordt door heel zijn volk politiek geruggesteund en dit juicht hem toe, dat hij ‘fortiter in re’ is, doch enkelen buiten Engeland zouden hem ook ‘suaviter in modo’ wenschen. Voor dit laatste acht men in Engeland de tijd voorbij. Er is geen groot rijk, voorheen zoo machtig, wijl het niet enkel schepen en mannetjes bezat, maar tevens ‘het geld er bij’, dat economisch zoo zeer achteruit is gegaan en voortdurend achteruit gaat als het Britsche Imperium.
Daar is bijvoorbeeld weer die ontzettende werkstaking door uitsluiting, uitgebroken in de Manchestersche katoennijverheid, vermits de arbeiders geen genoegen kunnen nemen met 12½% minder weekloon, dat is 12½% minder levensmogelijkheid. Ongeveer een half millioen werklieden met twee millioen pond sterling per week loon zijn er bij betrokken. Er is geen gelegenheid om op deze sociale ramp hier verder door te gaan, doch men begrijpt, dat zij vooral voor de Arbeidersregeering, doch tevens voor heel het Britsche rijk, een zware beproeving is, waardoor het Engeland niet langer geoorloofd is het Duitsche beweren van voorheen toe te passen, dat geld niets te beteekenen heeft.
Er zijn drie dingen, waarover Mr. Snowden ten opzichte van het Plan-Young, dat met zooveel graagte door de andere groote mogendheden - met de kleine wordt nauwelijks rekening gehouden en zij moeten er op rekenen ook thans het gelag der grooten te zullen betalen, - in het bijzonder door Frankrijk en Italië aanvaard. Het Plan spreekt van beschermde en onbeschermde Duitsche betalingen. Ten opzichte van de eerste is Engeland in het nadeel tegenover Frankrijk, Italië en België;
| |
| |
ten opzichte van de ‘onbeschermde’ - wat men zou kunnen noemen de ‘philosophische eieren’ uit het verhaal van den boer met zijn geleerden zoon, - van de financieele ‘philosophische eieren’ krijgt Engeland dan te zijner tijd wat meer dan de anderen. Ten tweede heeft het Engelsche volk geen trek om zijn eigen reeds zoozeer lijdende nijverheid, in het bijzonder die der Steenkoolindustrie, nog meer in verdrukking te laten brengen door Duitsche leveringen in natura, zoodat bijvoorbeeld de Britsche afzet van steenkool aan Italië niet in vergelijking meer komt met wat die vroeger was. Daar komt dan nog bij, dat Engeland bij het Plan-Young zeer veel minder zou krijgen dan waarop het bij het Dawesplan kon rekenen, zoodat Mr. Snowden op deze Haagsche, de 35e in tal sedert het noodlottige Vredestractaat van Versailles, op zijn manier gezegd heeft: ‘wij stemmen er niet, wij stemmen er nooit in toe, dan tenzij gij-lieden van plan zijt ons met andere dan “philosophische eieren” tevreden te stellen.’
Er zijn brave burgers, hier zoowel als elders, die beweren precies te weten waarom het gaat. ‘Tweemaal twee is overal vier’, zeggen zij. Neen, m'nheeren! Tweemaal twee is, naar de berekening hièr, soms vijf, en naar de berekening dààr soms drie, al naar de ‘deskundigen’ u voorgoochelen. Zakenmenschen beweren, dat het precies zoo gaat in het particuliere bedrijfsleven als er gegoocheld moet worden met geflatteerde balansen en toegekende of achter gehouden dividenden. Mr. Snowden en zijn eigenlandsche ruggesteunders beweren, dat in vergelijking van hun deel bij het Dawesplan toegekend, zij jaarlijks 48 millioen gouden marken minder zouden ontvangen. De anderen beweren, dat het ‘slechts’ 45 millioen is. Maar de ‘deskundigen’ gelooven, dat de deskundigen van het Plan Young misschien een fout in hun berekening hebben gemaakt. Een kleinigheid! Drie millioen gouden marken maar. De Fransch-Italiaansche-Belgisch-Japansche berekening geeft aan, dat Mr. Snowden voor tachtig procent zijn zin krijgt en Mr. Snowden noemt die tachtig procent er slechts twintig; waarschijnlijk ligt het cijfer der waarheid tusschen tachtig en twintig. Daar komt nog bij, dat in het Plan-Young de oprichting van een Internationale Bank begrepen is - waar is nog onbekend, misschien
| |
| |
wel in Amsterdam - en men van dit wereld-instituut in Noord-Amerikaanschen geest vreest, dat het mettertijd wel eens heel de geld- en wisselmarkt der wereld zou kunnen beheerschen. De Londensche City-magnaten zijn op de vestiging in hun nabijheid van dezen gevreesden concurrent niet erg gesteld, en ‘Labour’ ziet er een aarts-kapitalistische instelling in, welker invloed op het wereldbestel het vreest.
Intusschen zitten de Duitsche heeren in Den Haag met nauwelijks betoomd ongeduld te wachten. Immers veertien dagen na haar opening is de algemeene Conferentie, welke toch niet enkel om de centen heette te gaan, en de verdeeling onderling van het geld door Duitschland te betalen, nog nauwelijks begonnen. Het gaat ook om de ontruiming van het Rijnland, ook over het Saargebied zelfs, in één woord: ‘de liquidatie van den oorlog’, en terwijl Snowden snauwt, dat hij niet van plan is voor de rest van zijn ziekelijke levensdagen in Den Haag te toeven, is Stresemann al eens bij Briand gaan aankloppen, en de twee vrienden schijnen toen ruzie gekregen te hebben. Snowden heeft alle Conferentieleden, wier gezondheid ook al niet dàt is, zenuwachtig gemaakt.
West-Europa wordt in deze jammerdagen geregeerd door een stelletje min of meer sukkelende ‘ouwe heeren’. Briand gaat 't liefst 's avonds om negen uur al naar bed. Het zal nog te bezien staan of zelfs H.M. hem aan haar koninklijke tafel zal zien. Stresemann leeft van vruchten en mineraal water. Mr. Snowden loopt op krukjes en ziet er uit als de Dood van Yperen: ‘ouwe heeren’ hoewel dit driemanschap tusschen de vijftig en de vijf-en-zestig is. Wanneer men het vergelijkt met den ‘Duce’, den beheerscher van Mussolinië, dan begrijpt men als bij ingeving, waarom het in Engeland en Frankrijk zoo slecht gaat, en in Italië economisch zoo goed. Dit zij gezegd zonder eenige voorkeur voor ‘Fascisme’ of ‘Labour’.
De strijd gaat voornamelijk tusschen de Britsche en de Fransche delegatie, en schoon men dan aan den kant der vier: Frankrijk-Italië-Japan-België al tracht iets, doch liefst zoo min mogelijk, aan Engeland los te laten, blijft Mr. Snowden als onhandelbare Schot op zijn stuk staan. Wel eigenaardig is het, dat Briand en Snowden, nadat de Conferentie al twee weken
| |
| |
achter de schermen overleg pleegde, dan de groep diè met déze en deze met een andere, dat de twee voornaamste Conferentie-mannen met elkaar nog niet hadden gesproken, toen baron Adatsji, de Japansche eerste gedelegeerde, op het uitnemende denkbeeld kwam hen op thee te vragen en dus elkaar in de oogen te laten zien. En wàt kregen de vele buitenlandsche journalisten, die daarbuiten op het verlossende woord stonden te wachten, wat kregen zij van den anders nog al spraakzamen Briand te hooren? Hij zei enkel: ‘een aardbeving is er niet gebeurd, en wij hebben elkaar óók niet bij de haren gevat’. Moderne diplomatie! En wàt kregen zij van Mr. Snowden te hooren? ‘Er waaien hier op Scheveningen frissche winden’. Arme internationale dagbladpers, arme volken, die - hoe dan ook, de gebroken scherven mogen betalen, en daarvoor buiten moeten wachten op het verlossende woord, dat niet gesproken wordt - deze politieke invalieden houden u nog voor gek er bij.
Intusschen zit Duitschland, zit Stresemann te popelen. Als het ‘nederig onderdanenverstand’, hier aan het woord, van het internationale ‘tweemaal twee is vijf, soms drie, nooit vier’ iets begrijpt, moet Duitschland 58 jaar 625 millioen dollars betalen - de ‘philosophische eieren’ inbegrepen - en die gaan dan over de Geallieerden naar Noord-Amerika. Om het te kunnen doen moet het echter arbeiden, hard arbeiden; het verlangt niets liever. In dit opzicht is het Duitsche volk bewonderenswaardig. Maar het wil zijn producten, het moèt die ook kunnen exporteeren, en Noord-Amerika werpt daartegen hooge tolmuren op, en Engeland klaagt reeds, dat het daardoor nog erger in de penarie komt. Duitschland neemt zich plechtig voor te betalen voor zooveel het met het buitenland zaken kan doen, en is onverschillig ten opzichte van de vraag hoe zijn betaling zal worden verdeeld. Doch niet onverschillig is het omtrent de vraag of nu het Rijnland eens vrij zal komen van vreemde troepen. Het wenscht, dat met de ontruiming zoo gauw mogelijk een begin zal worden gemaakt, liefst voor 1 September, datum, waarop het Plan-Young vastgesteld zou behooren te worden om wettelijk in te gaan. De Britsche Arbeidersregeering wil Duitschland in dit opzicht wel ter wille zijn; zij heeft voor het ‘Plan-Young’ niets tègen Duitschland, mits het betaalt.
| |
| |
Maar Frankrijk en België maken met die ontruiming geen haast, maken althans niet zooveel haast als Duitschland wenscht, en in ieder geval niet zonder nog wat meer of nog wat anders.
Het is juist over deze strijdvraag, dat de twee tot nu zoo uitnemende vrienden, Briand en Stresemann, ruzie gekregen hebben, niet heel hevig, maar wat men noemt ‘woorden’. En daar gààt dan onze ‘Haagsche Conferentie, 1929’, die heette den oorlog te zullen liquideeren, daar gaat Nederland's regeering en Nederland's Dagbladpers met haar goed gedrag, en het heeft allen schijn, dat zij nog droeviger mislukt dan de mislukking te Cannes, een van de vier-en-dertig voorafgaande Conferentiën. Men denkt aan Pirandello's comedie ‘Zes personnagiën op zoek naar een auteur’. Hier zijn vijf regeeringen bezig te zoeken naar 45 millioen Duitsche gouden marken om daarmee Mr. Snowden tevreden te stellen en zijn Britsche ruggesteun, mits dan Duitschland betaalt zònder op zijn Rijnlandsch stuk te blijven staan. Twee en veertig millioen schijnt men met groote moeite reeds gevonden te hebben, maar Snowden wil die laatste drie millioen er óók nog bij hebben. Zoo niet, dan niet. De deskundigen zitten met de handen in hun deskundig haar. Blijf daar als belastingbetaler, wáár ook en voor hoevéél ook, eens blijmoedig onder.
Poincaré is, door ziekte gedwongen, intusschen als hoofd van het Fransche kabinet afgetreden, en Briand heeft zijn plaats ingenomen. ‘Poincaré gaat heen, het Poincarisme blijft’, roept een krant in Berlijn en zij zal wel gelijk hebben. Een man van groote beteekenis, ontegenzeggelijk, een krachtig man, deze Fransche staatsman, die in en na den oorlog zooveel invloed bezat, invloed op den voor zijn land goeden(?) gang van zaken, al kan er ook in dit opzicht verschil van opvatting bestaan over wat voor Frankrijk goed is of slecht. Ook hij heeft echter geleerd water in zijn Franschen politieken wijn te doen, doch hij deed het slechts bij scheutjes. Hij was en bleef de krachtige man, die Frankrijk regeerde, en zijn opvolger, goed van wil, die reeds declameert over de Vereenigde Staten van Europa, is niet bij machte om van de door Poincaré aangegeven regeeringslijn ver af te wijken, 't zij in Duitsche, 't zij in Britsche, 't zij in Italiaansche richting. Een ietwat gunstiger verschijnsel is, dat de
| |
| |
Britsche politiek onder Ramsay Mac Donald dadelijk een voor een kwart eeuw geldende overeenkomst heeft gesloten met de bestaande regeering van Egypte, welke, zooals men weet, haar al te roerige bemoeiallen heeft gemuilband, thans Engeland's bondgenoot zal worden onder enkele voorwaarden, waarvan de voornaamste wel is, dat het Suezkanaal tòch door Britsche troepen zal worden bewaakt en het Egyptische legerbestuur steeds gebruik zal maken van Britsche militaire adviezen. Het is dus een politieke onafhankelijkheid onder Britsche beneficie van oorlogsinventaris. En waarom zouden de Egyptenaren op hun manier niet het land der Pharao's kunnen regeeren? Er zijn onder hen niet veel meer analphabeten dan onder de Balkanvolken. Maar is er dan veel onderwijs, veel wetenschap noodig om in democratischen, of demagogischen zin een land te regeeren of deskundigen te bezitten over de vraag hoeveel twee maal twee is?
Wat komt het er op aan? Wat komt het er op aan of feitelijk de oorlog tusschen den Soviët-chaos en den Chineeschen chaos is uitgebroken? Het is zelfs te hopen, dat die twee elkaar voor geruimen tijd een hersenschudding slaan.
|
|