| |
| |
| |
Het proces van Jeanne d'Arc door H.S.M. van Wickevoort Crommelin
In Mei 1430 snelde Jeanne d'Arc met een handvol getrouwen de stad Compiègne te hulp, die door Engelschen en Bourgondiërs belegerd werd. Zij drong binnen en deed met een deel der bezetting een uitval. De kleine troep wordt teruggedreven; Jeanne verdedigt de achterhoede. Vermoedelijk door verraad wordt de brug opgehaald, vóór zij er over is, zij wordt gewond en gevangen genomen. De Bourgondiërs verkoopen haar aan de Engelschen en dezen geven haar over aan de rechtbank, die bisschop Pierre Cauchon - door haar uit zijn bisdom Beauvais verdreven - gevormd heeft uit godgeleerden van de universiteit van Parijs - wederopstanding der Inquisitie - om haar te veroordeelen als kettersche, afvallige en verleidster van het volk.
Zonder dit proces, zonder de verbranding te Rouaan, zou de wonderbare geschiedenis van het Lotharingsche meisje, dat Frankrijk redde, een legende lijken, zouden wij haar niet kennen. De verslagen der verhooren werden met wetenschappelijke preciesheid opgesteld en gewaarmerkt; het proces was een cause célèbre, welker uitslag aan alle hoven van Europa werd medegedeeld. Alle bijzonderheden ook over de stemmen, die Jeanne hoorde, de gezichten die zij zag, zijn nauwkeurig opgeteekend en des te meer betrouwbaar omdat de rechters, ofschoon theologen, volkomen sceptisch daartegenover stonden. Heel merkwaardig, deze geestelijken, wier geloofsgrond het wonder en de openbaring moest zijn, Jeannes verklaringen op die punten in twijfel te hooren trekken en te zien, hoe zij met
| |
| |
listen en strikvragen pogen, haar die verschijningen als leugens te doen erkennen. De reden daarvan is, dat dit proces tenslotte tegen de kroon gericht was; moest uitmaken, dat Jeannes zending niet van God maar van den Duivel was en dus de kroning van den Dauphin nietig en hij zelf onteerd door haar hulp.
* * *
Tegen deze jonge vrouw werd de heele machinerie der roestige middeleeuwsche scholastiek in werking gesteld. Champion, die voortreffelijke aanteekeningen heeft gemaakt bij het verslag, noemt het proces ‘een meesterstuk van partijdigheid onder den schijn van de meest regelmatige procedure’. Zelden heeft onrecht zich zoo volkomen als recht voorgedaan; zelden scheen de geveinsde ijver voor het heil van lichaam en ziel van een argelooze, reine vrouw zoo waarachtig; nooit zijn zooveel getuigenissen en formeele bewijzen zoo zorgvuldig verzameld. Het vonnis, na zes maanden procedeerens uitgesproken door ernstige mannen met een roep van heiligheid en geleerdheid, was verpletterend. Behalve te Orleans durfde men in Frankrijk den naam der Maagd niet meer noemen.
Door dit proces kennen wij Jeanne d'Arc als ‘la fille au grand coeur’, zooals de stemmen haar noemden - ook dat teekende de klerk op - uit haar antwoorden: ferm, frisch, natuurlijk, oprecht en voorzichtig, soms schalk en steeds hoffelijk, ook wanneer zij een sophist op zijn plaats zet, ‘révérence gardée’. Zij belichaamt de ridderlijkheid en bevalligheid van den Franschen geest, het gezond verstand van het volk. ‘Gelooft gij goed gedaan te hebben, door te vertrekken zonder de toestemming van uw vader en uw moeder’, vroeg de officieele braafheid. ‘God beval; al had ik honderd vaders en moeders gehad, ik zou gegaan zijn.’ - ‘Hebt gij niet gezegd dat uw standaards geluk brachten?’ (tooverij). - ‘Neen; ik zei alleen: dringt moedig in de rangen der Engelschen door; en ging zelf.’ - ‘Maar waarom dan dien standaard (met haar beeltenis) in de kerk van Reims gedragen bij de wijding, eer dan die van de andere kapiteins?’. ‘Die was in de peine geweest er was dus wel reden, dat hij deelde in de eer.’ ‘Jeanne’, zegt
| |
| |
‘met zachtheid en chariteit’, de bisschop van Beauvais, ‘ik druk u ernstig op het hart, de waarheid te spreken’. Jeanne d'Arc speurt de adder onder het gras en antwoordt: ‘Ik weet niet, waarover gij mij wilt uithooren; gij kunt mij wel dingen vragen, die ik u niet zou zeggen.’ Zij bedoelde hetgeen de stemmen haar hadden geopenbaard betreffende den koning, die over zijn afstamming en zijn recht tobde. Op een andere strikvraag zegt zij: ‘Me cuidez-vous prendre par ceste manière et par cela attirer à vous?’.
Bij het verhoor te Poitiers, waaraan zij werd onderworpen, vóór haar veldtocht begon, daar men door godgeleerden wilde doen uitmaken of zij de waarheid sprak, voerde een der theologen haar tegemoet, dat wanneer de Hemel het volk van Frankrijk bevrijden wilde, hij daarvoor geen krijgslieden noodig had. Met deze en dergelijke spitsvondigheden hield men haar op, terwijl zij popelde van ongeduld om den strijd te beginnen. ‘En nom Dieu’, riep zij, ‘les gens d'armes batailleront et Dieu donnera victoire.’ Bij het proces stelt men haar de armzieligste vragen: ‘Of God de Engelschen haatte?’. Daar wist zij niet van, wel, dat zij uit Frankrijk gejaagd zouden worden, behalve die er zouden sterven. Over haar verschijningen: ‘of Sint Michael naakt was?’ Antwoord: ‘Gelooft gij dan dat onze Heer niet heeft om hem te bekleeden?’ ‘Of zij de vasten houdt?’ - ‘Heeft dit te maken met uw proces?’ - ‘Of zij gelooft, in den staat van genade te zijn?’ - ‘Zoo ik daarin niet ben, moge God mij er brengen. Indien ik daarin ben, moge God mij er houden.’ De phariseërs bleven verstomd, schrijft Michelet. In de oogen van Jeanne d'Arc gaat dit proces slechts in schijn tegen haarzelf: de rechters zijn bezig, een vonnis aan zichzelven te voltrekken. Al zag zij, ‘dat het vuur voor haar was aangestoken, zij zou niet anders getuigen en volhouden al wat zij verklaard had tot in den dood.’ ... ‘Ik kom van God; ik heb hier niet te maken; zendt mij naar God terug, van Wien ik gekomen ben.’ En tot haar vervolger Pierre Cauchon persoonlijk: ‘Gij zegt, dat gij mijn rechter zijt; weet wel wat gij doet, want voorwaar ik ben van God gezonden; gij brengt uzelf in groot gevaar.’ Geen oogenblik heeft Jeanne d'Arc zich laten verleiden, iets te verklaren ten
| |
| |
nadeele van den koning, die haar verlaten, zijn ministers, die haar verraden hadden. Zelfs niet bij die wonderlijke komedie op het kerkhof van St. Ouen bij Rouaan, toen haar, kort voor haar terdoodbrenging, een zoogenaamde bekentenis werd afgedwongen. Jeanne zou toen bekend hebben, schuldig te zijn aan een aantal misdaden, o.a. gelogen te hebben: dat haar openbaringen gedaan en hemelsche geesten verschenen waren; het volk misleid; God gelasterd en zijn sacramenten veracht te hebben; van de Kerk afvallig te zijn geworden en scheuring teweeg te hebben gebracht.
Blijkbaar heeft het geweten der rechters gesproken. Zij waren meegesleept door Cauchon en voelden, dat zij de hand aan het heilige gingen slaan. Tenzij Jeanne, wier vonnis gereed lag, bekende. Daarmede zou zijn uitgemaakt, dat niet God maar de Duivel haar had bezield - de twee machten tusschen welke de middeleeuwsche gemoedsbeklemming steeds weifelde - en zoo zou het vonnis gerechtvaardigd zijn.
Een groote menigte was bijeen. Maître Guillaume Erard hield een preek over Joh. XV vs. 6: ‘Indien iemand in Mij niet blijft, die is buiten geworpen, gelijkerwijs de rank en is verdord; en men vergadert dezelve en men werpt ze in het vuur en zij worden verbrand.’ De beul wachtte op zijn kar om een hoek van de straat. De akte van afzwering werd voorgelezen; de meesten verstonden haar niet. Jeanne begreep de strekking niet goed. Zij dacht dat het om haar verhouding tot de Kerk ging; aan deze wilde zij trouw blijven, zette daarom een kruis onder het stuk en vervolgens haar naam, toen iemand daartoe haar hand vasthield. De menigte begreep tenslotte dat de terechtstelling niet zou gebeuren, de Engelschen brulden van woede en wierpen met steenen; er ontstond een algemeene verwarring, en de heele plechtigheid eindigde in een groot schandaal, waarbij Cauchon ternauwernood aan steeniging ontkwam. Toen aan Jeanne werd beduid, dat de verandering van het vonnis neerkwam op een levenslange veroordeeling tot versmachten in den kerker en, wat nog zwaarder bij haar woog, toen zij gevoelde, haar stemmen te hebben verloochend, herriep zij alles. Daarmee was haar lot bezegeld. De Kerk, die geen bloed stort, gaf haar over aan de wereldlijke rechtspraak, als
| |
| |
een verworpene en afgesneden lid, aan die justitie verzoekende, ‘haar oordeel te verzachten, wat betreft den dood en de verminking der ledematen’. Nooit heeft de middeleeuwsche Kerk op zoo plechtige wijze vonnis geveld over zichzelf.
* * *
De ceremonie van St. Ouen hoorde bij het plan, het pas herstelde gezag der Fransche kroon te vernietigen. Wanneer Jeanne d'Arc bekende, dat zij gelogen had, zou zij de eer en het recht van Karel VII meesleepen in haar val. Die opzet bleek uit de preek van maître Erard. Na uitgevaren te hebben tegen degenen die tegen de Kerk opstaan en de heldhaftige Jeanne beleedigd en bedreigd te hebben, riep de prediker: ‘Ha, edel huis van Franrkijk, dat altijd beschermer van het geloof is geweest, zijt gij zoo verdwaasd, dat gij u vereenigd hebt met een kettersche en schismatische!’ Daarop zich tot Jeanne richtende riep hij herhaalde malen: ‘Ik spreek tot u, Jeanne en zeg u, dat uw koning kettersch en schismatiek is!’. Op die woorden vat Jeanne vlam, valt hem in de rede met de woorden: ‘Spreek over mij, spreek niet over mijn koning; hij is goed christen.’ En wanneer Erard voortgaat, herhaalt zij haar verklaring, even hoffelijk maar nog levendiger en sterker, zoodat Erard geheel uit het veld is geslagen en bisschop Cauchon woedend tot den pedel Massieu roept: ‘Leg haar het zwijgen op!’ Nog op den brandstapel, als de negentienjarige weeklaagt over het lot, dat haar jong, rein lichaam zal ondergaan, verklaart Jeanne d'Arc opnieuw, dat nooit, ook maar in eenig opzicht de koning haar bewogen heeft tot eenige daad, hetzij goed of kwaad.
* * *
De middeleeuwen eindigden in bloed en vlammen, maar de nieuwe gedachte der persoonlijke vrijheid steeg daaruit op, die Jeanne onbewust belichaamde. Onbewust - want heeft ook zij niet in haar brief aan de Hussieten, dezen bedreigd, hen en hun ketterij met het zwaard te zullen uitroeien, zoodra zij met de Engelschen afgerekend had? Toch had de Universiteit van Parijs gelijk: Jeanne d'Arc en de in die dagen sterk
| |
| |
ontaarde Kerk hoorden niet bij elkaar. En daar Jeanne, niet, gelijk Luther, den band doorsneed - haar zending had een ander doel - deed de Kerk dat. Met groote behendigheid leidde Cauchon het ongeletterde meisje in een dispuut over kerkelijke vraagstukken, waarover de theologen zelf verdeeld waren en waaruit haar gezond verstand haar niet kon redden. En wat de verplichte gehoorzaamheid betreft - wel was zij, op een vermaning van haar rechters, bereid, zich aan den paus en de geestelijkheid te onderwerpen, maar met het fiere voorbehoud ‘notre sire Dieu premier servi’. In deze woorden ligt het conflict tusschen het geweten en het gelooven op gezag. Jeanne d'Arc kon de stemmen, die zoo duidelijk gesproken hadden, niet verloochenen, zonder de waarheid in haar binnenste geweld te doen. Van haar kant kon de Kerk geen vrijheid van geweten dulden. Zeer merkwaardig is, in het, op last van Karel VII, in 1456 ingestelde rehabilitatieproces, de uitlating van den advocaat der civiele partij: ‘Behoudens het oordeel der Kerk over geloofsartikelen, is ons de vrijheid gegeven, te gelooven wat ons behaagt.’ De man schijnt geschrikt te zijn van zijn eigen woorden. De nieuwe tijd brak door de bouwvallen heen.
* * *
Aan het wonder van Jeanne d'Arcs ingevingen twijfelt men niet meer, ook zonder te willen gelooven, dat haar stemmen in den grammofoon opgevangen, haar gezichten op de gevoelige plaat vastgelegd hadden kunnen zijn. Ze waren even werkelijk voor haarzelf als onwezenlijk voor anderen. Met Franciscus van Assisi, den H. Antonius en anderen, met Swedenborg, Benvenuto Cellini, Goethe, is Jeanne d'Arc een der historische voorbeelden van visionairen. Het innerlijk beleven is zoo sterk en bloedrijk, zooveel heviger dan het uitwendige, de voorraad gedachten, gevoelens, gewaarwordingen is zoo groot, dat herhaaldelijk de zintuigen, oog, oor, soms ook gevoel en smaak niet seinen naar het centrale zenuwstelsel, maar van daar berichten ontvangen. Een physiologische ‘verklaring’ noodzakelijk onvolledig. ‘Grande pitié’ had haar bewogen, medelijden met Frankrijk, dat door benden werd afgeloopen, die moordden en plunderden; met het volk, dat in een voortdurende
| |
| |
spanning werd gehouden door vrees voor een overval, door de alarmklok, door vlammende hoeven in de verte. Haar sterk warm temperament voelde al het leed en de roeping, het te verhelpen. Een vrouwelijke Hamlet zonder de weifeling. De vrouwen van dien tijd streden vaak mee.
In Jeannes verklaringen over haar verschijningen, nadat die eenmaal waar bevonden waren, was niets dat met de orthodoxie streed; twee jaren te voren hadden de godgeleerden te Poitiers naar zending als goddelijk erkend. Maar het procesverbaal van dat verhoor was zoek gemaakt, toen de godgeleerden van dezelfde universiteit van Parijs haar te Rouaan verhoorden op daden waaruit verzet tegen de eenheid en het gezag der Kerk en afvalligheid moesten blijken. Niet, gelijk toen, de wil van het naar redding smachtende Frankrijk, maar de wraakzucht der Engelschen en Bourgondiërs bewoog de rechters en alles drong naar een veroordeeling, die bij voorbaat vast stond.
|
|