| |
| |
| |
Fancy-fair (romanfragmenten) door H.H.J. Maas.
Om zes uur zou Sinterklaas de openingsrede uitspreken, zooals op de aanplakbiljetten door de heele stad stond aangekondigd. En om half zes stroomde het bezoek al druk toe. De stemming beloofde veel succes! De muziek, die met haar zinnen-opwekkende klanken de sfeer doortrilde, vervulde de binnentredenden met vroolijkverlangende verwachting. De reclame had het publiek weten te bereiken in een veel te raden gevende omhulling van wat voor iedereen een verrassing moest blijven tot na de opening. En bijzonder handig had de club dit nu eens aangepakt. ‘Sinterklaas voor de arme kinderen!’, zooals de reuzenletters van de aanplakbiljetten het door de straten en over de pleinen schreeuwden, dat moest toch zoowel de afgunst als de kwezeligheid verzoenen? Bespottelijk en vervelend was het wel, dat men in zoo'n kleine stad met dergelijke flauwiteiten rekening moest houden, als men zich amuseeren wilde! Maar na die herrie, eerst over het zwemmen in de vennen, omdat het boschje langs het water voor ‘kleedkamer’ diende en dames en heeren onder elkaar zwommen, - en toen dat geklets een beetje begon te bedaren, weer over het laatste bal-costumé, waar een groep, die een voetbalelftal had voorgesteld, de dames met korte kousjes, bloote knieën en heel kort jurkje, zoo echt leuk, pikant-dol had gedaan, - 't zou ook wat, alsof na den oorlog de groote Duitsche plaatsen nog niet heel wat anders te zien gaven! - was men wel gedwongen er zich een beetje naar te richten. Want de eigenaar van de bosschen had tengevolge van den aandrang op hem in September den toegang tot zijn vennen
| |
| |
verboden - gelukkig wel pas, toen het zwemseizoen voor dit jaar tóch op een eind liep, en den volgenden zomer zou men wel weer zien! - en de eigenaar van de balzaal ondervond ook al den druk van de moeilijkheden, omdat hij zijn lokalen beschikbaar had gesteld voor dergelijke tooneelen van ‘bandelooze uitspattingen’, zooals na dat bal werd geroepen en geschreven! Dat was nu het gevolg, als men op ‘den minderen man’ moest letten; amuseerden de betere standen in vroegere tijden zich anders?... En men hoefde heusch niet te beweren, dat men zich daar tóch niets van aantrok, van al die praatjes en zoo, want daar stond de waarheid tegenover, dat men wel in veertien dagen tijds geen ècht-fijne fuif meer had gehad!.... Saaie boel zoo, het leven!.... Gelukkig, dat de club dit middeltje had gevonden!.... Met dat weldadige doel, dán kon toch niemand er iets in zien!.... En natuurlijk, na afloop om twaalf uur, een gezellig onder-ons van de leden met enkele geïntroduceerden, als het heel leuke lui waren; dát kwam hun eerlijk toe!....
De club had de groote zaal verdeeld in twee helften, door gordijnen van elkaar gescheiden, en het tooneel achter het neergelatengordijn was de goedgevulde likeur- en wijnkelder.
Even na zes uur verscheen Sinterklaas met Zwarten Piet in de volgepropte voorhelft. De stroom van bezoek dreigde blijkens het contact tusschen het luidruchtigend gebabbel binnen en buiten nog geen moment te verbreken. Vooral dat aanhoudend auto's bleven aansuizen, beloofde de club veel voor het verloop van den avond en voor de leden zelf. Kans op fijn gezelschap!....
De verschijning van Sinterklaas boeide de algemeene aandacht door een kleinigheid: een groen klimopblad bedekte den mond van zijn masker. Wat bedoelde hij dáár nu mee?.... En wie mocht hij zijn?....
Zwarte Piet zong een geestig introductieliedje: van belooning voor allen, die zouden helpen den avond te doen slagen door koop en door spirit, waarbij de linkerhand niet weten mocht, wat de rechter wenschte te doen; en van gerechte straf voor hen, die waren gekomen met de booze bedoelingen van dwarskijkers en droogpruimers en met gesloten of leege portemonnaie! Iedereen begreep
| |
| |
de toespelingen op de plaatselijke situatie onder de snaaksche zetten, die uiterlijk slechts spraken van de weldadigheid voor het arme kind, en de quasi-onschuld in de formuleeringen van den droog-komiek zonder eenige nuanceering bleven bewaren. En terwijl over en weer blikken elkaar verstandhoudend toelonkten, knipoogjes en knikjes elkander ontmoetten. klaterde hier het gelach op als een straal uit een plotseling opengedraaide fontein, proestte men het daar uit achter de pogingen om het decorum nog wat te bewaren, en knetterden de uitroepen ginds lawaaiend Sinterklaas en Zwarten Piet toe als betuigingen van volkomen-begrijpen en van instemming zonder de minste reserve. Het bleek duidelijk, dat de stemming geladen was met hoogspanning.
Toen kwam Sinterklaas zelf aan de beurt na waardig gebaar van buiging en van plechtig heffen zijner hand, met een woord, waardoor het raadsel spoedig werd opgelost:
- ‘Buenos dias!...... Toen ik uit Spanje hierheen vertrok, waarschuwden mijn oude vrienden uit Alva's jaren mij, dat ik slechts wezens uit den óverouden tijd hier zou vinden, bedekt met lange haren en dikke vachten, en maar héél eventjes gelijkend op menschen van de nieuwe eeuw. Zij verzekerden mij, dat de kikkertjes zelfs in dit land, vóór ze gaan zwemmen, nog een ossenhuid aandoen. De bevolking zou een modernen Sinterklaas zeer zeker aanvallen en hem misschien onmiddellijk uit haar midden verbannen, wegschoppen als een armen voetbal! En hoe kan een moderne Sinterklaas nu anders spreken dan met een modernen mond?.... Maar wàt hebben mijn vrienden zich vergist! Ik zie om mij heen niets anders dan schoone dames, die met haar bekoorlijkheden bereid zijn het leven zoet te maken, bloemen voor het oog, die de hoop zijn van het geluk voor het hart, - en uitsluitend galante heeren, die branden van ongeduld om hun volle beurzen uit te storten als een kleine vergelding van de rozen, op hun pad gestrooid! Schoone dames en galante heeren, ik dank u uit de volte van mijn groot Sinterklaas-hart, dat onstuimig klopt voor velen, voor de verzekering, die in uw toejuiching van mijn trouwen dienaar ligt ingesloten, en dus...... neem ik het blad ván mijn mond om u verder toe te spreken!....’
Een lachgebulder daverde plotseling op. De heele zaal leek één massaal geklap en geschreeuw.
| |
| |
Natuurlijk moest dat weer een dolle streek van Gerard van der Laden zijn, achter de verdraaide stem uit die rijzige figuur. Eenig, zooals hij alleen dat kon! En honderd tintelende vrouwenoogen hechtten zich vast aan de breed ommantelde en hoog bemijterde gestalte, terwijl de spanning de lichamen doortrantelde.
En nu kletterden de grappige slagen over de hoofden heen, de een na den ander, als een overbruising met over elkaar heenrollende klanken vol pikanterie, als de meest onverwachte prikkelingen van den lachlust en aanzweepingen tot zich zonder inhouding overgeven aan een avond van gulheid: voor anderen!.... maar niet minder voor zichzelf. Want, ordonneerde Sinterklaas tenslotte met plechtige stem en wijs-doend gebaar: ‘La charité bien ordonnée commence toujours par soi-même!....’
De goede stemming was als erin geslágen. Een gejoel van gepraat en gelach, van gilletjes en uitroepkreetjes. van geschuif en gestoei, bleef als een tastbare stof de voorhelft van de zaal vullen, nadat Sinterklaas en Zwarte Piet achter de gordijnplooiing waren weggegleden. En nog slechts weinige minuten gingen voorbij, of drie zware gonggalmen botsten tegen het stemmengeroes aan, en een enkele ruk met ringengeknars over koperen stang scheurde het gordijn in tweeën, zoodat een roode vloeiing van schijnselgloed uit omhulde lampen uitstroomde, en verraste kreetjes stolden op even geopende lippen-van-verlangen, terwijl bewonderende en begeerende oogen staarden in het vaag-weelderige van een sprookjespaleis uit een verre tooverwereld van onafgebroken genieten....
En een mengeling van zangstemmen, van alle verkoopsters en alle verkoopers tegelijk, die elk in eigen tentje hun schatten aanboden op één teeken als een volmaakt geoefend koor, op een zacht zwevende en licht aanzwellende melodie, noodigde allen uit binnen te treden in de rose wazige schemering, die alle omtrekken verdoezelde, zoodat men op eenigen afstand den indruk kreeg slechts schaduwen te zien zweven in een vloeistof....
Er was een verkoopstertje in een snoezig tentje, met kant omhangen, gekleed in pikante nabootsing van conditorei-bediende
| |
| |
in een gewaad zoo broos als fijne gebakjes, met een tablet vol bonbons vóór zich.
Een andere, wier kort zwart japonnetje in de getemperde schijnselwazing aandeed als een donkere streep over helwit, wuifde met dunne kleurige pochetjes.
Een bedelmeisje, imiteerend de armoede van onvoldoende lijfsbedekking in de felle kou, deed met een dun beverig stemmetje: ‘Een doosje lucifers, lief meneertje, ik heb 't zoo koud, en moeder slaat mij, als ik geen centen meebreng!’ En zij wees met een handgebaar op een blauwe plek in haar laag décolleté....
Een vierde had van haar tentje een poppenwinkeltje gemaakt; zij-zelf stelde een elf-twaalfjarig meisje voor, met héél kort kleedje brutaal om haar vol-ontwikkeld lichaam, en van den bovenrand van haar tentje bengelde het opschrift omlaag: ‘Zoo alleen!’ Dan wierp zij als smachtende blikken van verveling naar vriendinnetjes rond en zong op een kinderlijken onwetendheids-toon:
‘Bitte, bitte, noch einmal,
Spiele, spiele du mit mir,
Gebe gerne ich dafür!....’
En de ‘vriendinnetjes’ liepen knikkend en lachend voorbij, om de ‘vriendjes’ de volle kans te laten zich tegen hooge prijzen van poppetjes te voorzien en de verkoopster meteen een beetje te troosten in haar eenzaamheid.
Een groot aantal tafeltjes stonden als toevallig ergens neergewaaid, maar in beschermende veiligheid in hoekjes achter tenten, en bij elk twee rieten fauteuiltjes met weeke kussens. Wie lust gevoelden zich daar neer te zetten, vonden de gelegenheid tot hun bestellingen aan het tentje van den wijn- en likeurhandelaar. Het voorschrift luidde, dat iedereen het gewenschte zelf meenam. Daardoor was het bezwaar van rondloopende bediening weggenomen. Want niemand kon nou eenmaal zijn oogen in zijn zak steken!....
Een verkooper met roode lippen om witte tanden in een zwart negergezicht krijschte, dat zijn ‘negerzoentjes’ smolten op de tong, terwijl hij zijn groote schaal met taartjes balanceerde op den gestrekten arm.
| |
| |
Gerard van der Laden stond in zijn tentje voor een tafeltje, dat beladen was met goedkoope blikken treintjes met toebehoor, als seinpaaltjes, stationnetjes, wachthuisjes, signaalfluitjes en barrièretjes. Aan een kant had hij een weg van rails uitgelegd, waarover hij een locomotiefje liet rondcirkelen. Hij was gekleed in de uniform van een spoorwegconducteur, en bewonderende oogen schitterden in uitdagende lonking zijn knapheid toe, wier licht-spottende blasé-trek van zich onweerstaanbaar charmeurvoelen en van onvatbaarheid voor elke bekoring behalve de allerpikantste, iedereen scheen te fascineeren, of gleden verlangend uit de houding van schijnbare onverschilligheid naar hem over....
En Tilly van Lier had haar plaats gekozen aan den ingang van den hoek, waar een dansvloer was gelegd binnen een hekje van dikke koorden. De ingang werd gevormd door een boog met een bordje: ‘Toegang zonder chrysantemum verboden’. Zij, als schamel bloemenmeisje, bood de keuze uit haar voorraad aan met een weeklagerig zanggeluid:
‘Bloemen.... bloemen!....
Heeft geen mensch in de stad!....’
Terwijl zij nu en dan haar gezicht in de kleuren drukte, alsof het haar smartte daarvan te moeten scheiden. De bitterheid van haar levenslot als ‘verlatene’ dwong haar echter daartoe, omdat zij nu eenmaal zelf ‘de geplukte bloem’ was, zooals de lompenomhulling van haar schoongevormd lichaam tot iederen voorbijganger moest smeeken met de stem van de ellende; want tot aan het uiterste randje van de gewaagdheid bestond haar costuum uit enkele lapjes van verschillende kleuren, slechts met de hoekjes aan elkaar bevestigd rondom opengelaten vakjes, waar vleeschkleurig gazig ondergoed gedurfd doorheen blonk. De koopers boden haar lachend en quasi-medelijdend bij de betaling van de entrée-bloemen hun troostmiddelen aan, die zij dan afweerde met flirtend gelispel, terwijl het wit van haar groote oogen opwaarts draaide:
- ‘O, de wereld is zoo hard en wreed voor de verstootene!....’
Zij speelde met romantische perfectie de rol van de gefantaiseerde ‘verleide onschuld’ uit de boekjes, die na door haar
| |
| |
schoonheid ten val gebracht te zijn, aan het leven van de schande wordt prijs gegeven!....
Zij en Gerard van der Laden waren de dolsten van de club. Zij, met haar interessante schoonheid, haar bleek gelaat en zwarte haren, haar Grieksch profiel en haar groote, diepe oogen. die zoo eigenaardig glansden, haar mooi gevormd slank figuur en haar notabelen stand, had net als alle H.B.S.-meisjes van haar veertiende, vijftiende jaar af haar rijen van eugdamouretjes gehad, wandelingen en fietstochtjes de bosschen in, na afloop van de lessen, zooals allen van allen wisten. Maar Tilly was altijd de meest bevoorkeurde geweest, en toen zij zeventien was, had het tusschen haar en Gerard van der Laden langer geduurd dan gewoonlijk, terwijl jaloersche venijnigheden van meisjes uit den middenstand haar tot mikpunt kozen van kwaadsprekerij. Sommigen beweerden, dat zij nóg dol op hem was, terwijl hij genoeg van haar scheen te hebben. In de club heerschten echter noch afgunst noch kwalijknemerij. Men keek er elkaar nooit op iets aan, en wie het meest bijdroeg tot de kansen op de fijnst-prikkelende genietingen, vond de hoogste waardeering onder elkander.
Het geheel van de fancy-fair was een geraffineerd ineengezet product van een tot het hoogtepunt aangehitte fantasie, waarbij een berekenend verstand verfijnd de enscèneering toch zóó had weten te voltooien, dat tenminste de uiterste grens van het uiterlijk fatsoen voor oningewijden nergens werd overschreden, tenzij dan volgens opvattingen, die men als slechts de stem van de blijkbare vitzucht der aftandsche kwezel geen aandacht waard gemakkelijk meende te kunnen doodzwijgen. Dat scheen de leidraad geweest te zijn. En iedereen verzekerde telkens den ander, dat het ‘toch’ altijd ‘netjes’ bleef, zéér amusant, zéér opwekkend, maar ‘toch’ altijd ‘netjes’, waarbij dan dat ‘toch’ sloeg op de samenvatting van de heele atmosfeer, die niet genoemd hoefde te worden, omdat ze het gansche gezelschap doortrilde. Allen voelden zich zweven in den aether van de zinnenbedwelming, al langer hoe lichter, naarmate de uren vergleden en de geesten benevelden, terwijl in dien toestand ‘het fatsoen’ de spanning des te meer aandreef door de gedwongen inhouding tegelijk met de voortzetting van alles, waardoor de emoties werden geprikkeld....
| |
| |
Nu hier, dan daar klonk uit de tentjes een voordracht op, als een van de ‘verrassingen’, door het programma beloofd, en aangekondigd door den galmenden slag van de gong. Dan stroomde het geld in de bakjes, als het succes ‘voor den Sinterklaas van de arme kindertjes!’....
Na elven eindelijk, als slotnummer, kwam de beurt aan Gerard van der Laden. Den heelen avond was aller verwachting daarop gespitst geweest, vanaf het moment, dat tot de ‘surprises’ ook voordrachten bleken te behooren. Hij had de zijne gekozen over: ‘De onbewaakte overweg’. In den trant van zijn verkoopersrol.
Het moderne leven, zoo deed hij spottend-gewichtig, met stem en gebaar van den spreker voor een zaal, stond in het teeken van ‘den onbewaakten overweg’.... Het was immers gekleed, bij alles van ‘het teeken’ te spreken, waarin iets ‘stond’!.... Wat kon er nog uitgeprakkezeerd worden, dat niet in een teeken stond?
‘Geachte toehoorderessen, die aan mijn lippen hangt, en geachte hoorders, die de woorden uit mijn mond drinkt als den champagne uit uw glazen, ik zie, dat gij allen mijn betoog aanhoort met de belangstelling, die een onderwerp zoo up to date verdient....’
Wat was een overweg? Een weg óver iets, immers? Een weg naar den anderen kant! En wat hadden de spoorwegen nu gedaan, omdat zij den geest des tijds zoo goed begrepen? De slagboomen weggenomen! Wat wáren slagboomen? Voor zoo groote taalgeleerdheid als waarover zijn uitgelezen publiek, de bloem van de stad, beschikte, kon het onnoodig geacht worden uiteen te zetten, dat slagboomen hindernissen beteekenden, die het óverschrijden naar een anderen kant beletten. Waarom wilde men dan aan den ánderen kant zijn, als men aan dézen kant was? Dat wist iedereen voor zich zelf het beste. Eva wilde toch ook in den goudreinet bijten, terwijl zij bellefleurs genoeg had!.... Hindernissen moesten uit den weg geruimd worden! De hindernissen, de slagboomen, waren de bewaking!.... En de overweg zónder slagboomen heette dus logisch: ‘de onbewaakte overweg!’.... De wijze les, door de spoorwegen gegeven, diende algemeen ter harte genomen te worden: géén slagboomen meer, alleen vrije overwegen, en dan iedereen maar zelf uitkijken om niet onder de wielen te komen, om geen ongelukken te maken!....
En overmoedig in zijn roes, geprikkeld door de salvos van
| |
| |
toejuichingsroepen, koos hij illustratieve voorbeelden, blijkbaar uit de opwellingen van het moment, pikanter soms dan hij zich wellicht voorgenomen had. Maar niemand nam het hem kwalijk, en hij raakte de beheersching van zijn eigen gedachten kwijt, nu de opvattingen van de aanwezigen alle slagboomen van den overweg hadden weggenomen. Toen riep hij uit:
‘De spoorwegen, het symbool van de snelheid in het onderling verkeer der menschen, het symbool van de verdwijning der afstanden, het symbool van minachting voor alles, wat klein, wat bekrompen is, die spoorwegen begrijpen den nieuwen tijd en moesten er vanzelf toe komen de slagboomen, de bewaking weg te nemen! Zij hebben het jonge geslacht mondig verklaard, instaat om zélf uit te kijken! Laat ons de glazen vullen met den schuimenden champagne-wijn en onze mondigverklaring vieren met den dronk der eere ad fundum!’....
Onder een chaotische klankenwarreling van gelach en kreten dronken allen hem staande toe. En daarna zong hij nog in een rij coupletten de heele chronique scandaleuse van het laatste jaar af, de strophen telkens eindigend met den bis-regel:
‘Waarom keken zij niet beter uit!....’
Allen galmden het refrein mee, voor zooverre zij zich niet verslikten in de lachschuddingen, waardoor de lijven samenkrompen en de geluiden uitproestten als een persing.
Nauwelijks was het laatste refrein uitgezongen, terwijl de kreten en lachen nog trillerden, of mevrouw Werelds, zichtbaar opgewonden, met een felle schittering in haar blikken en blijkbaar gedreven door den drang van een opwelling, liep naar het tentje van Gerard van der Laden, koos een signaalfluitje met een lus van een koordje voor een bankbiljet van honderd gulden, en hing dat aan den bovensten knoop van zijn jas:
- ‘Met zoo'n knappen conducteur zal het passeeren van overwegen niet meer gevaarlijk zijn!....’
Hun oogen brandden in elkaar, slechts gedurende het moment van een flits, terwijl hun lippen even bewogen; maar niemand onderscheidde iets in den toestand van algemeene duizeling en in de schemerige roode schijnselwazing van de omhulde lampen. En terwijl mevrouw Werelds met het verstrakte gezicht van de terug- | |
| |
gekeerde zelfbeheersching weer naar haar tafeltje ging, barstte een gedonder van toejuichingen los ter eere van de edele schenkster, toen Gerard luid, met even-trilling als van ontroering door zooveel edelmoedigheid in zijn kleurrijken bariton, door de zaal zong:
- ‘Ik dank de schoone geefster voor de bijdrage van honderd gulden tot het edele doel en voor het zinrijke geschenk aan mij!
Wie dat schoone voorbeeld navolgen wil, talme niet, maar kome naderbij!....’
En zijn mond stootte snelle signaalgeluidjes uit het pas gekregen fluitje.
In een oogenblik was nu zijn voorraad opgeruimd, en toen sloeg ook het sluitingsuur.
Alleen de club bleef voor ‘het gezellig onder-ons’ achter, met een paar geïntroduceerden....
In den namiddag van 5 December, verscheen de Sinterklaas-vertooning als tweede deel van de fancy-fair in de straten van de stad. Een groot reclame-bord, dat op een handwagen voor den optocht uitschoof, kondigde door groteske teekening en schreeuwende lettervormen het derde deel, het slot, aan: om vijf uur 's avonds uitdeeling van de Sinterklaas-surprises aan de arme kinderen, en ook iets voor de volwassenen, die meekwamen.
Sinterklaas, precies gecostumeerd als bij de opening van de fancy-fair, maar nu te paard gezeten, droeg weer het groene klimopblad voor den mond van zijn masker. De talrijke bezoekers kenden daarvan nu de bedoeling, en anderen waren spoedig ingelicht: opnieuw werkte dat als een prikkeling van de vroolijkheid, en de kreten: ‘Hoera Sinterklaas!’.... ‘Leve Sinterklaas!’.... ‘Welkom Sint!’...... juichten uit de deuropeningen, van de balcons, van de straatkanten, door de open ramen hem toe. En hij dankte met buiging en waardig handgebaar. Maar wàt de nieuwsgierigheid ook uitdacht, zekerheid omtrent zijn persoon kreeg men niet. Geen enkele maal hoorde men zijn stem. Eenige knechts en Zwarte Piet vormden het contact tusschen hem en het publiek, maar ook die waren allen verkleed. Bepaalde gebaren op vragen, een enkele influistering hier en ginder, bewerkten echter heel spoedig, dat niemand meer aan de identiteit tusschen Sinterklaas en Gerard van der Laden twijfelde. Men wist het van niemand, en iedereen wist het!....
| |
| |
En de lofzang op Gerard van der Laden weerklonk door alle gesprekken: 't Was toch mooi van hem!.... Bewijs van zijn goed hart!.... Er werd zooveel slechts van hem verteld, en hij kón ook wel eens wat los zijn, nou ja.... Maar afgunst overdreef gauw, en kwezeligheid maakte van elk engeltje nog een duiveltje.. Dat de opbrengst voor de armen vér over de verwachting heenging, moest men hém toch vooral dank weten!.... Kwaadspreken en afkeuren was gemakkelijk genoeg, maar kúnnen en dóen!...... Wie deed het hem na?.... De armen kregen nu toch ook Sinterklaas, en de neringdoenden verdienden er goed aan!.... Hij was rijk en liet het geld graag rollen, maar wie had iets aan die lui met uitgestreken gezichten en hun vroomdoenerij, die nog liever iemand lieten crêpeeren dan erover denken, of zij wel een dubbeltje zouden willen missen of een uurtje wat voor een ander doen!.... Dat hij het zelf niet weten wilde, strekte hem tot eer, want nu zag iedereen toch, dat hij op z'n tijd ook bescheiden wist te zijn.... Die heele club had schitterend werk gedaan; wie dát niet toegaf, was nóóit tevreden te stellen!....
En in koor werden de club, en de leden van de club elk afzonderlijk, en de fancy-fair uitbundig geprezen: de taal der naastenliefde sprak uit het vroolijke gebaar der jongeren, die de levensleus ‘leven en laten leven!’ aldus zoo uitnemend wisten te verstaan en toe te passen!
Voor verscheidene bakkers- en manufacturenwinkels hield de optocht langeren tijd stil, totdat alle pakjes, daar tevoren besteld en gereedgemaakt, in een paar groote versierde vrachtwagens waren ingeladen. Daarvoor zorgden de dames van de club, met luidruchtigend heen-en-weergeloop, nonchalant op de wagens springen zonder zich van de treden te bedienen, met lachgilletjes en geroep. Voor de hulp, die de winkelmeisjes daarbij verleenden, kregen deze belooningen van Sinterklaas: aardige doosjes, die de ontvangsters bij elkaar dreven in intieme groepjes en haar na opening deden schateren, proesten en giechelen met hoogrooden blos van opwinding, terwijl zij vlug den inhoud weer verstopten Gejoel en getier vulde de straten. Zóó was de Sinterklaas nog eens echt leuk! Weer eens wat ánders!....
Ook voor de woning van sommige notabelen maakte de stoet halt. Daar werden den goeden Sint en zijn trouwe helpers wijn en versnaperingen aangeboden; vlugge vingers sloegen de toetsen
| |
| |
van de piano aan, zangstemmen schalden en grappen klaterden op, terwijl de verkleede Sinterklaasknechts de meisjes van de club of andere dames met de vrijpostigheid van de feeststemming om het middel grepen en met haar rondstepten om de tafel heen, en buiten, op het trottoir, andere paartjes, aangestoken door klank en rhythmiek, hun voeten over de steenen schoven. Sinterklaas, die zelf altijd te paard bleef zitten, stak met afkeurend beweeg een dreigenden vinger vooruit, zoodat de zondaressen haar lachen uitschaterden uit voorovergebogen lijven en dan gillend met uitbundig lichaamsbeweeg quasi wegvluchtten, als Zwarte Piet kwam toeloopen om haar in den zak te stoppen, wel zorgend, dat zij niet buiten zijn bereik kwamen om niet door eigen onhandigheid de kans op een stoeipartij te missen....
Maar eindelijk dan toch kwam de optocht weer bij de zaal terug en begon de uitdeeling. Er was een groote voorraad flink gevulde pakken speculatie- en suikergoed voor de kinderen; en practische pakken van een zwartbrood, een krentenbrood, een wollen das, een paar wollen kousen en een paar wollen handschoenen voor de ouderen. De opbrengst van de fancy-fair had inderdaad een royalen inkoop mogelijk gemaakt.
Het enthousiaste geschreeuw van de kinderen met hun lekkernijen zong en schrillerde weldra door de avondstraten, langzaam wegzakkend in een verstilling.
Daarmee zonk ook spoedig de fancy-fairstemming weer terug tot het gewone van aldaag. De klokkewijzers wezen nog slechts even over zes, en als nu pakjesavond ook voorbij was, dan lagen de komende dagen weer te wachten met eentonigheid en verveling!
- ‘Weer gehad!’.... ‘Jammer!’.... geeuwden de zuchten van ontspanning en onvoldaanheid.
- ‘Toch eigenlijk ook véél te vroeg afgeloopen!’.... ‘En zoo gewoon, hè? Geen goed einde.... Er had een fuif op moeten volgen.... De tijd ná twaalf uur 's nachts moet altijd alles goed maken!.... Wat vóór twaalf uur ligt, is maar inleiding!....’
Elk oordeel uitte het gevoel van onbevredigdheid. Men moest naar huis, voor pakjesavond, maar wát was nou pakjesavond!.... Zoo afgezaagd.... Den heelen avond thuis hangen en op den duur van verveling naar bed!.... Wanneer zouden ze nu weer eens
| |
| |
wat hebben, weer eens wat échts?.... Als er tenminste maar gauw goed ijs kwam, dat men 's avonds ijsfeesten kon houden.... dat kon nog wel eens pikant zijn!....
Daarbij kwam ook nog de ontnuchtering dat de volwassenen teleurgesteld bleken met hun pak van Sinterklaas en mopperend en scheldend in groepjes naar huis trokken. Wat méénde dat rijk volk nou wel?.... Dat krentenbrood ging nog, maar eeuwig en altijd dat zwartbrood, dat overal bij moest!.... Net alsof zij menschen het maar met zwartbrood moesten doen!.... En dan zoo'n grofwollen kousen, die konden zij toch ook niet dragen, wat rare beenen zouden zij dan hebben onder de korte rokken!.... Wie droeg een das over een lagen hals? Dan kon men net zoo goed een hoog boordje hebben! Verbeeldden de rijke dames zich, dat zij alleen mochten laten zien wat ze hadden? Afgunst natuurlijk!.... Die zatvreters dachten maar, dat voor hún soort alles goed genoeg moest zijn!.... De mindere man moest het maar altijd kunnen, dien gunde men niets!.... Zèlf hadden ze den heelen tijd feest gevierd, maar wijn gedronken en gedanst en gedaan!.... Geloof maar, zìj zouden wel geprofiteerd hebben, en dát had zeker niets gekost! Dáár waren de centen goed voor geweest, die voor den minderen man gegeven werden, en dan hoefden ze nou van den overschat óók niet de heilige boontjes te spelen!....
Die ervaringen sloegen de leden van de club neer, omdat de meesten zich werkelijk ingeleefd hadden in hun rol van weldoener. Enkelen hunner probeerden hun gemelijke gevoelens, van onvoldane nastemming over het vlakke einde en op zoo'n ongeschikt uur zonder eenig vooruitzicht voor den verderen avond en de eerstkomende dagen, te luchten door kwaad op te stuiven over de ondankbaarheid van zoo'n tuig van volk!.... Was het nu nóg niet goed?...... Van de opbrengst van de fancy-fair was geen cent besteed voor het persoonlijk pleizier van de leden, dat hadden zij uit eigen zak betaald! Alleen de onkosten had men er zoowat afgehouden, naar schatting, want dat moest nog vereffend worden, en misschien kwam men daarmee zelfs niet eens uit!......
Alleen Annie Werelds poogde even een verklaring:
- ‘'t Is zeker niet mooi van hen, en niet prettig voor ons ook.... maar eerlijk gezegd, wij leeren het hun zelf....’
| |
| |
- ‘O, maar dát is toch heel wat anders!’...... ‘Mag er dan geen verschil van stand meer zijn?’....
Een kruisvuur van verontwaardigd geroep overstelpte Annie.
- ‘Jà.... 't zal allemaal wel wáár zijn.... en tóch begrijp ik het!.... Wij kijken altijd naar boven, naar diegenen, die méér hebben, en nooit naar omlaag, naar de menschen, die 't met weinig of niets moeten doen!.... En zóó doen die anderen óók....’
Terwijl een paar leden echter de vroolijkheid er weer in trachtten te spotten en te lachen met onverschillig rondwerpen van hun invallen, dat zij nu toch echte flauweriken waren!...... Waarbleef nou de hooggeroemde eerlijkheid van de club, die immers geen huichelarij duldde, maar eischte, dat men zich vrij uitleven kon volgens de verlangens van zijn menschelijke natuur?.... Alsof de club niet een wàt-fijne nafuif had gehad!.... En alsof dáár de heele beweging niet uitsluitend en alleen om begonnen was!.... Maar ‘gehad’, dát was het eenige wérkelijk leelijke ding in de geschiedenis, want daar deed je op het moment niet veel meer mee!.... ‘Ondank is 's werelds loon!’.... van zulke áárdsche nietigheden moest men zich niets aantrekken! Altijd wèldoen en nooit daarbij omkijken!.... Liever allemaal prakkezeeren, hoe men zoo gauw mogelijk weer den hémel kon binnengaan van het ‘onderons’ na den fancy-fair-avond! Zooals Tilly zong: ‘Geen slagboomen meer!’ De overwegen vrij!...... Zelfs al was 't dan maar om het nog eens dunnetjes over te doen, indien iemand het middeltje vond, dat het binnen een paar dagen zou kunnen!......’
- ‘Den heelen boel regelen.... voor de onkosten en zoo!....’
- ‘Ja ja, dat moet immers tóch gebeuren, en dat kan beter de heele club doen met een fuifje na, dan een paar menschen alleen!....’
En zoo ging de club, weer wat opgeklaard nu, uiteen, naar huis voor dezen keer dan maar, omdat het nou eenmaal pakjesavond was....
|
|