| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Is het tragi-comedie of ‘bloedige’ ernst, dat conflict van twee gammele mogendheden in landen, welke, indien zij ergens op de maan waren te zoeken, niet verder van de Westersche verbeelding af lagen, dan nu deze dreigende botsing tusschen wat ‘Rusland’ genoemd wordt en wat ‘China’ heet, ergens in Mandsjoerije? De laatste berichten spreken van kanongebulder en het ‘opblazen’ van spoorwegbruggen, maar de vuile en bandelooze Chineesche soldateska heeft in het laatste jaar van haar eigen binnenlandschen chaos al zoovele ‘spoorwegbruggen’, gelegd door het Westersch kapitaal, doen springen, dat een meer of minder er waarlijk niet op aan komt voor deze twee hongerige en schurftige honden, die bij ontbreken van binnenlandsche sensatie haar in het buitenland zoeken. De regeering van Nanking, want er schijnt zoo iets te bestaan als een regeering te Nanking, is - en heeft zij geen gelijk? - niet gediend van de Bolsjewistische Communistische propaganda, en het schijnt, dat zij geen beter middel om haar grenzen er voor te sluiten heeft gevonden dan het in beslagnemen van den ‘Oosterspoorweg’ en het naar hun land van afkomst terug zenden van het Russische personeel.
Een Russisch-Chineesche oorlog in twee door oud-slecht bestuur verwilderde Oostersche landen, waarin het Westersche kapitaal getracht heeft door den aanleg van spoorwegen en verkeersmiddelen eenige toekomst te brengen, is een mogelijkheid, welke slechts de kapitalistische geldschieters ontroert, die er het laatste van hun tegenwoordig bezit door zouden zien
| |
| |
verdwijnen. Bovendien weet niemand hoezeer een verre brand mogelijkerwijs naderbij kan komen. Ons onrustig wereldje is nog te zeer onder den indruk van wat oorlog beteekent om niet angstig te wezen bij het denken, dat er ergens opnieuw oorlog zal gevoerd worden, tien jaren nadat de vorige tot een zwaar te verteren vrede is gekomen. Alles wat daar ver weg oorlog aankondigt is reeds vernomen: de diplomatieke agenten vertrokken, de havens door mijnen versperd, grenssteden bezet, en toch wordt er aan alle kanten op vrede aangedrongen en bemoeien alle groote mogendheden zich, wantrouwend de een jegens de ander, om dezen tusschen de twee elkaar aanblaffende en bijtende ‘gladakkers’ te handhaven. Het ergste van het geval is, dat het Westen - d.i. het Westersche kapitaal - dat nauwelijks ergens meer uitkomst weet en zoozeer gediend zou zijn door een rustigen arbeid in deze twee landen van haast nog ongekende mogelijkheden, door dezen twist verhinderd wordt in zijn pogen om althans met de Soviët-regeering weer behoorlijke betrekkingen aan te knoopen, terwijl die met China, dat zijn Westersche bevoogding heeft verbroken en zich meerderjarig verklaard, nog bezig zijn zich dag aan dag tot Westersch nadeel te verergeren. Daarom ontbreekt het niet aan goede raadgevingen, noch van Noord-Amerikaansche, noch van Britsche of Japansche zijde, om het niet tot een ernstigen oorlog te laten komen, en het lijkt, dat China daar ook allerminst aan denkt. Want ‘de regeering te Nanking’ heeft geld noodig, en hoe kan zij dit anders vinden dan in buitenlandsche leeningen, wetende, dat het Westen nooit zoo in de penarie zit, of buitenlandsche leeningen met kans op woekerwinst kunnen er altijd van af.
Het is waar, dat de zoogenaamde Oostersche spoorweg, die over het gebied van Mantsjoerijë van Tsjita naar Wladiwostok door Russische middelen is aangelegd, als belooning voor Ruslands hulp in den Chineeschen strijd tegen Japan, vijf-en-dertig jaar geleden, eigenlijk Russisch eigendom is. De Soviët-republieken pogen den stelregel toe te passen: alle buitenlandsch eigendom in Rusland is Russisch, en alle Russisch eigendom in het buitenland is het ook. De Russische exploitatie-maatschappij in China heeft daarbij rechten verkregen, welke van
| |
| |
het aan de lijn grenzende land een staat zou maken in den staat, indien men van eenig Chineesch grondgebied zou kunnen zeggen, dat het tot een staat behoort. Er is echter een ‘regeering te Nanking’ en zij beweert, dat zij heel wat aan regeeringskracht beteekent, en Tsjang Kai Sjek - daar zijn ze weer die éénlettergrepige Chineesche namen, die niemand uit elkaar kan houden! - Tsjang Kai Sjek, de president der Chineesche ‘Kwo-min-tang’ republiek, heeft een ‘omlijnde politiek’ met het oog op de jongste gebeurtenissen.
Welk een opluchting! Tsjang Kai Sjek heeft een ‘omlijnde politiek’. Als die gaat tegen Chineesche corruptie, tot doel heeft de Chineesche groot-uitzuigers van het verarmde volk op een goede manier te verwijderen, is er reeds veel voor China gewonnen. Een correspondentie in het ‘A.H.’, van het eind der vorige maand, is leerzaam ten opzichte van de toestanden die er heerschen, en van de verschillende bandietenleiders, die China uitplunderen. Zij betrof den zoogenaamden ‘Christen-generaal’ - want ook China heeft Christenen en zij zijn al niet beter dan die in de Westersche ‘Christelijke’ wereld - de ‘Christen-generaal’ Feng Yoe Hsiang. ‘Nadat deze machtige leider het wereldrecord in het bruggen opblazen op zijn naam had gevestigd, is het eene gerucht het andere gevolgd in verband met zijn verdere positie in het nieuwe China. Eerst zou hij hevig bevochten worden, vijf verschillende legercorpsen zouden langs verschillende routes tegen hem optrekken en den aartsrebel vernietigen. Daarna heette het, dat hij, om het vaderland te redden, zich geheel uit het openbare leven zou terug trekken, en zijn verdere leven zou wijden aan de studie van de Chineesche Klassieken - die van de ‘Wijsheid en Schoonheid’! - Daarop volgden weer lange telegrammen gewisseld tusschen ‘elder brother’ Feng Yoe Hsiang en ‘Younger brother’ Yen Sji Sjan over reizen naar Europa. Ieder lachte hier eventjes, toen de geenszins Christelijke generaal aan zijn krijgsmakker seinde: ‘Als gij soms eerder vertrekt dan ik, wacht dan op mij in Berlijn’. Het is mij onbekend of de ‘Christen-generaal’ inderdaad reeds in Berlijn de blommetjes buiten heeft gezet, doch Tsjang Kai Sjek tracht de zijne door een ‘omlijnde politiek’ binnen te halen.
| |
| |
Hoe ernstig de dagbladen der Westersche wereld ook het ‘Russisch-Chineesche conflict’ bekijken, het is moeilijk er bang bij te worden. Er zal nog iets meer moeten gebeuren, wil de ontwikkeling der wereld er door tot stilstand komen, hoewel deze twee landen een belangrijk stuk wereld bevatten. Van veel meer beteekenis voor die ontwikkeling lijkt mij het Congres der ‘Internationale Kamer van Koophandel’, in de afgeloopen maand te Amsterdam gehouden. Een bijeenkomst van een kleine twee duizend ‘businessmen’ van groote beteekenis uit de belangrijkste handels- en nijverheidslanden ter wereld, waarin de maatregelen werden besproken om te voorkomen, dat de volken, die de economie der wereld leiden, elkaar door fiscale wetten ter bescherming van eigen economisch leven, niet méér schaden dan overeenkomstig de toepassing is van ‘leven en laten leven’, en dit wel in aansluiting bij het bekende ‘plan Young’, dat het ‘plan Dawes’ in de redelijke verhouding van noodlijdende overwinnaars en noodlijdende overwonnenen in Europa heeft opgevolgd, en misschien een schreefje dichter komt tot Briands ideaal van een ‘Europeesche Federatie’.
Zeker zijn wij nog eeuwen ver van ‘de Vereenigde Staten van Europa’, indien deze mogelijkheid ooit zal bestaan, en Briand zou geen man zijn in de practische politiek vergrijsd, indien hij straks, in de September-vergadering van den Volkenbond, den vertegenwoordigers der Europeesche volken zoo'n stuk blauwe lucht te zien gaf. Het is al veel indien er eenige overeenstemming kan worden bereikt in den economischen strijd der volken in den geest als in het Congres van de ‘Internationale Kamer van Koophandel’ te Amsterdam wenschelijk werd geacht. Met moeite heeft Poincaré er in de Fransche Kamer de ratificatie der Fransche schuld aan de Vereenigde Staten doorgehaald, en zelfs de van een toekomstig-vereenigd Europa droomende heer Briand meende er de tegenstanders van de ratificatie op te moeten wijzen, dat Frankrijk in de Vereenigde Staten een ‘onvermurwbaren schuldeischer’ had, die, nu ja, in den oorlog het land onschatbare diensten had bewezen, doch zich daarvoor thans ruim liet betalen. En Frankrijk zal betalen, alleen weet niemand nog goed waarmee en hoe het dit doen zal en doen kàn. Maar terwijl men berekent, dat Frankrijk
| |
| |
toch van zijn ‘onvermurwbaren schuldeischer’ een kwijtschelding heeft gekregen van het bagatel van 2600 millioen dollars, lijkt het met de Shylock-onvermurwbaarheid van Noord-Amerika toch niet zoo vreeselijk gesteld, ofschoon de mogelijkheid bestaat, dat de Noord-Amerikaansche redder in oorlogsnood en schuldeischer in vredesnood tot de verstandige gevolgtrekking is gekomen, dat waar niets is, niet enkel de koning zijn recht verliest, maar ook de koningen van Wallstreet het hunne.
Tien jaar is het geleden, dat op den 28 Juni 1919 te Versailles die noodlottige ‘vrede’ werd gesloten, welke een toestand van latenten oorlog in Europa heeft geschapen, waaruit slechts vele besprekingen bezield van veel goeden wil en evenveel gezond verstand de menschheid tot een werkelijken vrede kunnen brengen. Allereerst het gezond verstand der erkenning, dat het niet Duitschland alleen was, dat de schuld droeg van het verschrikkelijk onheil, dat vijf jaar te voren met den moord van Serajewo in Bosnië begon. Veel erger voor de mogelijke verbetering van de bestaande toch reeds zeer gespannen verhouding onder verschillende Europeesche landen van wier vereeniging tot een Federatie, waarover de heer Briand in zijn ‘Midzomernachtsdroom’ blijmoedig glimlacht, veel erger dan wat nu tusschen Bolsjewistisch Rusland en chaotisch China voorvalt, is de steeds spannender verhouding tusschen het door eigen overwinning verslagen Frankrijk, en het door Fascistisch zelfbewustzijn het hoofd opheffende Italië. Frankrijk zal nog hebben te betalen voor wat het door het bezetten van Tunis, dat grootendeels een Italiaansch wingewest is, jegens een Italië misdeed, dat het aan het eind der vorige eeuw meende te kunnen ringelooren, aléér de heer Briand zijn droom verwerkelijkt ziet.
In Engeland staat de tweede Labour-regeering voor haar eerste moeilijkheden, waartoe niet eens behoort, dat zij aan den lastigen balling Trotzki het Engelsche asylrecht heeft moeten weigeren op geen andere manier dan haar voorgangers Baldwin-Churchill-Chamberlain het zouden hebben gedaan De balling had zijn verzoek gesteund door de mededeeling, dat hij over zijn gezondheidstoestand Engelsche artsen wenschte
| |
| |
te raadplegen, de Labour-regeering verklaarde ronduit, dat het haar gemakkelijker scheen Trotzki nièt toe te laten dan hem weer weg te krijgen, wanneer hij haar, zooals zij vreesde, lastig zou worden niet door eigen schuld, doch door de propagandistische kracht der leer, welke hij verpersoonlijkt.
Overigens had de nieuwe eerste minister der Arbeiderspartij in Engeland, wier overwinning op de jongste algemeene verkiezingen in ons land allerminst den invloed heeft gehad, dien onze sociaal-democratische voormannen hun kiezers voorspiegelden, Ramsay MacDonald had zijn eerste Troonrede voor te dragen en dit zèlf te doen, wijl Engelands koning nog verre is van volkomen gezondheidsherstel. Democratisch, in een grijs jasje, hield hij zijn eerste Troonrede en die was gestemd in gelijke kleur: grijs. Niet te veel naar rechts en vooral niet te veel naar links. Het spreekt van zelf, dat de nieuwe Engelsche ‘Prime minister’ in zijn eerste troonrede er voor zorgt, dat hij in de grijze vaagheid blijft van beloofde staatkundige hervormingen en daarom geen zijner politieke tegenstanders er voor het oogenblik naar taalt de zaligheid van zijn tweeden tijd van politieke wittebroodsweken te verbitteren. Maar het is logisch te veronderstellen, dat die tegenstanders de eerste de beste gelegenheid afwachten, dat hij van vage beloften tot practische toepassing tracht te komen, ter verbetering van de treurige economische toestanden van zijn volk, om hem ten val te brengen. Conservatieven noch Liberalen kunnen uit het oog verliezen, dat een Labour-ministerie, zelfs wanneer het zijn uiterste staatkundige stuurmanskunst aanwendt om tusschen de dreigende klippen door te zeilen en geen avonturen zoekt ten opzichte van de industrieele crisis of de voorgenomen kiesrechthervorming e.d., dat zulk een arbeidersregeering niet in hun belang is. Aldus laat het zich voorzien, dat, zelfs indien MacDonalds stuurmanskunst de klippen zal weten te omzeilen, er hier of daar wel onverwachts een klip zal losraken om hem schipbreuk te doen lijden. Doch niet zonder reden noemt men het Engelsche Parlement aller Parlementen Moeder.
De Britsche staatsinstellingen zijn waarlijk van een onverwoestelijk leven en van een voorbeeldeloos aanpassingsvermogen aan zich steeds vernieuwende toestanden met behoud
| |
| |
van oude en geëerbiedigde eigenlandsche overleveringen. De tijden zijn donker en gevaarlijk, de staatsmanskunst, te lang in handen van dilettanten, vereischt thans met het oog op de internationale verhoudingen een mate van gezond verstand en voorzichtigheid, dat geen partijbelangen, welke ook, de nationale belangen mogen drukken. In tijden van binnen- en buitenlandsch evenwicht kan een partijstaatsman zich de weelde veroorloven te theoretiseeren over wenschelijke hervormingen naar links of naar rechts. Maar de toestand van Groot-Britannië is heden ten dage zoo ver uit zijn evenwicht geslagen, de binnen- en buitenlandsche politiek thans zoozeer inwendig en naar buiten, zelfs in elkaar verward, dat men zeker kan wezen, dat er voor het voortbestaan van dit tweede Arbeidersbewind voorloopig geen gevaar dreigt. Ook omdat het al zijn best zal doen, gevaren in zijn verhouding tot zijn politieke tegenstanders zooveel mogelijk te ontwijken.
|
|