| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
‘Exit Aman-oel-lah’!
De vroegere heerschers over de krijgshaftige en wilde bevolkingsstammen van Afghanistan, zelfs de vermoorde vader van hem, die onder den invloed zijner ega, door te plotselinge verwesteringsmaatregelen van zijn land, zijn volk naar den chaos terugbracht, Aman-oel-lah, pas met zijn hebben-en-houden weg gevlucht, waren tevreden met den Oosterschen titel van ‘Emir’. De door Westersche schijnbeschaving aangetaste Aman-oel-lah wilde ‘koning’ zijn en, na een triomftocht door het Westen in gezelschap van zijn, tot ergernis zijner onderdanen, ‘ongesluierde’ vrouw, is hij nu koning-af. Het lijkt wel, dat de ‘Zoon-van-den-waterdrager’, onder den godsdienstnaam van ‘Habib-oel-lah’ - ‘Vriend Gods’ - voortaan zal regeeren.
Terwijl men in het Westen, bevreesd voor invloeden uit het Bolsjewistische Rusland, het spook der veroostering - vergiffenis voor dezen leelijken nieuwen term! - op klaren, hoewel stormachtigen dag ziet verschijnen, verkeeren de Oostersche landen, voor zooveel zij niet onder directe leiding van Westersche landen staan, in een crisis van acute verwestering. Het is het ongeluk van Tartaarsch Rusland geworden, dat Peter de Groote, twee eeuwen geleden, deed wat ‘de Sterke Man’ van het oogenblik in Turkije nu doet voor het volk der vroegere Osmanen. De aanstekelijke verwesteringsziekte der Oostersche volken is derhalve wèl een oud verschijnsel. Het is zelfs de vraag, of deze verwestering van Oostersche volken en dreigende veroostering van Westersche, niet een noodzakelijk middel is om allengs van heel de menschheid een
| |
| |
harmonisch geheel te maken? Maar deze door sterke individuen of door hen, die zich sterk genoeg verbeelden te zijn, toegepaste maatregelen in den trant van Peter den Groote in Rusland en Moestapha Kemal-pasja, den ‘Ghazi’ - ‘Overwinnaar’ - in Turkije, lukken niet in alle landen gelijkelijk. Ruslands voorbeeld is leerzaam. Die hervormingsmaatregelen maken van een volk of van de volken van een land toch geen andere individuen als zij te voren waren. De drie hervormers Moestapha Kemal-pasja, in Turkije, Riza-chan in Perzië, en Aman-oel-lah in Afghanistan, hebben moeten erkennen - en anderen met hen - dat wanneer twee of drie hetzelfde doen, dit toch hemelsbreed in opzet, uitvoering en gevolg verschilt.
Een Oostersch volk te verwesteren, dat wil zeggen: het een behoorlijke algemeene administratie te geven, zoodat zijn belastingen, rechtvaardig verdeeld en eerlijk te pas gebracht, worden uitgegeven voor goed onderwijs, hygienische maatregelen, aanleg van wegen, bouw van bruggen, bevordering van verkeer, verbetering der steden en haar havens en, helaas, voor leger en vloot, dit alles kan niet geschieden door het machtswoord van één man, zij hij ook een sterke in den trant van den ‘Ghazi’ Kemal-pasja of, nog sterker, Benito Mussolini, den ‘Duce’. Het volk moet er aanleg voor hebben. Zoo niet, en het door een machtswoord opgeroepen staatsgebouw valt vroeg of laat in elkaar! Zoo is het reuzenwerk van Peter den Groote en van Katharina de Groote thans in Rusland ineengestort en ook het mallemanswerk van Aman-oel-lah is dit door een stoot van den ‘Zoon-van-den-waterdrager’, thans ‘Habib-oel-lah’. Het is in een puinhoop verkeerd na een vluchtige glansperiode van nog geen jaar na zijn reis door het Westen. De ‘roem der wereld’, vooral die van de Westersche wereld, is wel eens heel kort van duur.
Bovendien is het de vraag of Kemals herschepping van zijn land in Westerschen zin, zoolang zal duren als die van Rusland of ‘de’ Ruslanden, door Peter den Groote: twee eeuwen. ‘De Sterke man’ van Turkije heeft den godsdienstigen ondergrond, waarop de Osmaansche ‘Chaliefen’ van Stamboel, de laatste van beteekenis Abdoel-Hamid, over de Islamietische volken heerschten, en waardoor Turkije zelfs geëerd werd door de volken van den verren Nederlandsch-Indischen archipel, vernietigd. Maar zooal de indivi- | |
| |
duen, nièt de volken kunnen zonder godsdienst bestaan. De Russische Czaren waren het erkende hoofd der Grieksch-Orthodoxe Kerk, en deze is op het platteland van Rusland nog steeds dieper in het gemoedsleven der Russische volken gegrondvest dan het voor een deel Joodschen, voor een ander deel ‘vrijdenkenden’ heeren in Moskou lief is. Kan men gelooven, dat de Islamietische ‘boer’ uit Klein-Azië niet meer Allah vereert, nu ‘de Sterke man’ van Angora in de verre en hooge bergen zijn hoofdstad gemaakt heeft in plaats van te Stamboel? En wanneer de ‘Ghazi’ Moestapha Kemal-pasja eens den weg is opgegaan van Peter en Katharina, niet zoo smadelijk deze weg als die van ‘koning’ Aman-oel-lah, zal dan deze geloovige landman nièt, evenals de Russische ‘moesjik’ of ‘koelak’, zijn God dienen, zooals hij het deed onder den fanatieken sultan van Stamboel?
Genoeg over deze opzettelijke verwestering van het Oosten, waar het Westen zelf gevaar loopt veroosterd te worden, juist omdat ook dit Westen, ondanks zijn in vele opzichten zoo navolgenswaardige algemeene administratie - om met dit ééne woord alles te bedoelen - niet verhoeden kan, dat het allengs een chaos nadert, noodzakelijk misschien om, niet door een machtswoord van één man, doch uit eigen louterende krachten, te komen tot een herboren menschheid.
Deze overzichten worden geschreven zonder vooropgesteld staatkundige meeningen en in wijsgeerlijken zin naar het beperkte vermogen om het levensvraagstuk te bevatten van den schrijver. Daarom zal er hier niet worden gejuicht om de overwinning, zeer beperkt trouwens, van de Sociaal-democratische partij in Engeland en het tweede premierschap van Ramsay Mac Donald. Tegenover het ingewikkelde, zelfs verwarde bestel der moderne wereld, beheerscht door een verwarde en verwarrende economisch orde, welke in werkelijkheid een droevige wanorde is, staat ook de Sociaal-democratie der wereld machteloos, zooals zelfs de godsdiensten, die van Christus er bij, er machteloos tegenover staan. De volken worden door alle volksredenaars gepaaid met schoone leuzen en nog schooner woorden - nu ten onzent de algemeene verkiezingen in zicht zijn, kan men die ook op Nederlandsche verkiezingsvergaderingen vlak in de buurt hooren, niet noodig dus er ver voor te loopen - doch het droeve feit bestaat, dat noch de
| |
| |
leer van Christus, noch die van Marx, laatstelijk verklaard door Bolsjewistische exegeten, of, gematigder, door Ramsay Mac Donald, den algemeenen gang der volken ter toekomst, welke ook, kan richten in schoone zekerheid. Op een anti-militaristische vergadering noemde een Jezuiten-pater de volken bedrogenen, zonder invloed op den gang van zaken, gebruikt door onwetende en gewetenlooze staatslieden, die hen slechts beschouwen als ‘menschenmateriaal’. Dit is een vreeselijk oordeel, doch, hoe droevig en pessimistisch ook, in zijn kern bittere waarheid. Geen staatsman, geen volksleider, geen politieke partij, of hij, of zij veroordeelen den oorlog; toch drijft alles er de menschen heen.
Er is nu, door de schijnoverwinning van de Sociaal-democratische partij in Engeland, een groot en blij spreken over de vriendschappelijke en vreedzame verhouding van Groot-Britannië tot ‘the States’. Dadelijk sprak men er van, dat Mac Donald een vriendschapsbezoek zou gaan brengen aan den nieuwen president Hoover. Doch de werkelijke verhouding dier twee landen is allerminst zoo vriendschappelijk en vredelievend als wederzijdsche staatslieden het willen voordoen. In een Engelsch tijdschrift eindigde onlangs een artikel over de ‘Vrije zee en de ontwikkeling van de Noord-Amerikaansche vloot’ met de woorden: ‘de daden van de Vereenigde Staten in het internationaal verkeer (affairs) zijn gewoonlijk die van een laffen twistzoeker. Wil iemand met een twistzoeker in vrede leven, dan is een poging om mooi weer met hem te spelen niet veel waard. Het is veel beter om hem dadelijk een kinstoot te geven.’
Dit is geen hoftaal, geen eau bénite de cour, het is de zure alsem der verborgenste werkelijkheid. De Noord-Amerikaansche Staten groeien in de breedste opvatting van het woord in maatschappelijke macht, niet enkel Groot-Britannië, doch heel de oude wereld over het hoofd. Het is volstrekt niet ondenkbaar, dat een toekomstige menschheid noch veroosterd, noch verwesterd, maar wel veramerikaanscht zal zijn. Tot dusver waren de Engelschen de eindoverwinnaars van de Europeesche mededingers en lieten hun concurrenten van het vasteland ver achter zich, tot er een opkwam, die een bedreiging werd geacht voor allen tezamen: het Duitsche volk onder Wilhelm II met zijn uitspraak ‘onze toekomst ligt op de baren’. Waarover, nota bene, ‘Britannia’ heette te heerschen. Allen te
| |
| |
zamen, Noord-Amerika incluis, hebben dien allerlaatsten Vastelandschen concurrent van Engeland genekt. Doch het blijkt nu, dat alleen Noord-Amerika daar profijt van heeft getrokken, en alle Europeesche volken, het Engelsche misschien nog erger dan het overwonnen Duitsche volk, thans voortgaan met de niet te dragen voetgewichten van hun schuld jegens den gemeenschappelijken schuldeischer aan de andere zijde des Atlantischen Oceaans.
Geen wonder, dat alle vriendschapsbetuigingen van verantwoordelijke openbare sprekers en alle goede voornemens van Mac Donald om het z.g. ‘broedervolk’ voor zich in te nemen, geringe waarde bezitten. De Engelschen zijn jaloersch op de Noord-Amerikanen, omdat ‘the States’ hun als groote wereldmogendheid op zijde streven in welvaart, financieel vermogen, invloed, gezag, doelmatigheid, handelssucces. Noord-Amerika is de ‘coming power’ in de wereldpolitiek. Engeland heeft juist door den oorlog, bedoeld om een machtigen concurrent den nek te breken, een nog machtiger opgeroepen, en het is hard voor het ‘British Empire’ om in dezen nieuwen staat van zaken te berusten. Daarbij komt dat de Britsche regeering op zich genomen heeft, dat de Britsche belastingbetaler 62 jaar lang krom moet liggen om den rijken Noord-Amerikaanschen debiteur te voldoen, een schuldeischer, die zich telkens doet kennen als een ‘laffe twistzoeker’. Aan dien kwaliijk verborgen toestand van verbittering van de Britsche stemming jegens ‘de broeders aan gene zijde van de Zee’, kan noch het bezoek van Mac Donald aan President Hoover, als het ooit tot dit bezoek komt, kan geen partij iets verbeteren. Heel de menschheid mag zich al gelukkig rekenen, indien het tusschen die twee niet dadelijk tot een handgemeen komt.
Is dan de overwinning van de sociaal-democratische partij in het Engelsche Parlement, overwinning waaraan voor 't eerst ook de vrouwen meehielpen, is de nederlaag van Baldwin en zijn ‘tories’ - om van Lloyd George's liberale resultaten te zwijgen - dan nièt een verblijdend feit? Het is dit, maar slechts zeer matig. De ontwikkeling der Menschheid bestaat uit een opklimmende en aan-een-geschakelde reeks matig verblijdende feiten tot den dag, dat een wereld-katastrophe als de wereldoorlog er weer het overgroote deel van te niet doet, en zij haar
| |
| |
mierenarbeid van den aanvang af moet hervatten. Maar enkele matig-verblijdende feiten zijn dan toch uit de wereld-katastrophe gered, bijvoorbeeld de onweerstaanbare wensch der volken om voortaan als het mogelijk is, zulk een algemeenen jammer te voorkomen; de stichting van den Volkenbond - óók een matig verblijdend feit, en middellijk door dien Volkenbond zijn wij dan opnieuw tot het matig verblijdend feit gekomen, dat er onder de ‘deskundigen’ overeenstemming is bereikt ten opzichte van Duitschlands betaalbare schuld aan de Geallieerden.
Het heeft moeite gekost. Natuurlijk vindt het Duitsche volk ook thans nog, dat het veel te veel moet betalen en veel te lang onder zijn schuldenlast zal ‘gebukt’ moeten gaan. Eigenaardig toch, dat er geen ander volk is, dat zóó als dit zoogenaamd overwonnen volk, dat zoo lang zal ‘gebukt’ moeten gaan onder een schuldenlast, waarvoor men voornemens is een centrale Bank te stichten, welke wel eens het centrum zou kunnen worden van heel het wereld-geldverkeer - ‘waar’? In Brussel, Amsterdam of Genève? - meer millioenen uitgeeft dan eenig ander volk aan groote hervormingswerken, en voor zijn vermaak. Aldus is er niet slechts tegenspraak tusschen de beweringen van alle mogelijke volksleiders, wáár ook, van alle zoogenaamde groote en kleine staatslieden, en de openlijk of verborgen bestaande feiten en toestanden, maar er is ook tegenspraak tusschen de bewering van het ‘gebukt’ gaan van het overwonnen Duitsche volk, en de handen vol gelds, die het over heeft voor zijn levensgenieting. In Duitschland is een officieel rapport van de regeering uitgegaan, waarin tot den Rijksdag geklaagd wordt over de ergerlijke verkwisting van rijksgelden, vooral voor ‘Buitenlandsche Zaken’, Rijksweer en Luchtvaart, en de ‘Franfürter Zeitung’ vraagt dienaangaande hoe men dan van ‘de groote massa’ kan verwachten, dat deze de verarming van Duitschland zal begrijpen? Nonsens! ‘De groote massa’ van een land heeft nooit iets begrepen van de economische verhouding der volken tot elkaar en het gegoochel met Rijksgelden hunner staatslieden. ‘De groote massa’ eet, drinkt, vermenigvuldigt zich tot nog grootere massa, en ontbeert of geniet het leven, en blijft onwetend als te voren. Want ‘veel weten geeft hoofdpijn’, en ‘de groote massa’ zou niet zijn, wat zij is, als zij zou trachten te begrijpen, dat en
| |
| |
waardoor Duitschland zich moet bekrimpen, iets waarop het heelemaal geen plan heeft.
Maar er is dan overeenstemming bereikt tusschen de zoogenaamde ‘deskundigen’ over Duitschlands betalingsmogelijkheden, en ofschoon de Duitsche ‘deskundigen’ daarbij, figuurlijkerwijs, ‘geschreeuwd hebben als 'n mager varken, dat de boer bij den staart grijpt’, de Duitschers hebben toegestemd in, na het plan Dawes, het nieuwe plan van Owen Young. Geen noodzakelijkheid om hier Owen Youngs plan uiteen te zetten. Al dadelijk kan er van gezegd worden, dat het de publieke opinie in Frankrijk niet bevredigt. Maar ‘de publieke opinie?! Alweer ‘de groote massa’, van welke de eerste de beste dagbladschrijver zicht tot tolk maakt. Owen Young's plan, waarover de ‘deskundigen’ het dan eens zijn geworden, belast Duitschland met een gemiddelde schuldaflossing van 2050 millioen Mark gedurende 37 jaren, daarna met de aflossing der geallieerde oorlogsschulden van 1900 tot een van 900 gedurende 20 jaar. Doch er is geen verstandig sterveling ter wereld, die nu reeds niet inziet, dat deze schuldaflossing, welke een kleine zestig jaar zal moeten duren, d.w.z. langer dan de meeste menschen, in het oorlogsjaar geboren, waarschijnlijk zullen leven, terwijl een geheel nieuw geslacht Duitschers is opgekomen, dat aan deze door alle volken veroorzaakte wereldmisdaad onschuldig is, godsonmogelijk is vol te houden, zonder dat de Duitsche reus zijn voor de derde maal onderteekende schuldbekentenis tot ‘een vodje papier’ verklaart. Er zal naar een nog ‘bevredigender’ oplossing gezocht moeten worden, beweert men in het aangezicht van de heeren Owen Young en zijn mede-deskundigen.
‘Matig bevredigend’ is ook de thans geteekende overeenkomst tusschen Staat en Kerk in Italië, tusschen Koning Victor Emanuel III en Paus Pius XI, tusschen Benito Mussolini en kardinaal Pietro Gasparri. ‘Matig bevredigend’, omdat een man als ‘de Duce’ wel weet, dat het leven slechts matige bevredigingen kan schenken, en de uitbundige voldoeningen niet langer schijnen dan het Bengaalsche ‘vuur’, dat men over haar aansteekt, en aan de wereld een valschen schijn verleent. ‘Matig bevredigend’, en reeds aanleiding tot een kleine redetwist tusschen Mussolini in het Italiaansche Parlement en Paus Pius XI
| |
| |
in een consistorie over de vraag aan wien de Jeugd behoort? ‘Aan den Fascistischen staat’, houdt Mussolini vol. ‘Aan de Roomsch-Katholieke Kerk’, houdt de Paus vol. En reeds nu beweert men in Italië, dat de vrede tusschen Quirinaal en Vatikaan, tusschen Koning en Paus, tusschen het Vereenigd Italië en de ‘Vaticaansche Stad’ niet lang zal duren. Mussolini maakt zich daarover niet ongerust. Zooals Wallenstein zijn Pappenheimers, kent Benito Mussolini, niet ‘zìjn’ maar ‘dè’ kerkelijke heeren. Ook die zijn te verstandig om niet tevreden te zijn met ‘matige overwinningen’, heden. In de hoop morgen er een te kunnen bijvoegen.
Zoo zullen Nederlanders en Belgen ook wel tevreden moeten zijn met een matige overwinning in den belangenstrijd, welke deze twee gelijk begaafde en nadenkende volken sinds de jammerlijke uitkomst van den jammerlijken oorlog in een stemming houdt, welke niets goeds voorspelt voor beider noodzakelijke tot vrede geneigde ontwikkeling.
|
|