| |
| |
| |
Niets dan 'n lach
schets door Joan C. Hol.
Uit Steven's dagboek:
‘Eefje zegt: Alkmaar, Haarlem in 't klein; Utrecht, Haarlem in 't groot. De heele Eefje: ziet alleen de grachten, is uit den polder.
Utrecht: stad van studie, orthodoxie, goede muziek; rij-academie, jaarbeurs, aristocratie, steile buitenplaatsen, groote vermogens liefst buiten Utrecht verteerd: Hollandsch Bazel.
Haarlem: voorstad levendig; Halsen, bollencultuur, kleurig; zee, duin, Spaarne, banken, industrie, kunstnijverheid; gezeten burgers naar modernen trant, al wat geest of lichaam begeert; per tram naar wereldstad, zonsondergang in Zandvoort.
Alkmaar: Langstraat, oude geveltje's, water; Fnidsen-Venetië; Vrijdags: room-kazen vliegen van karren; naar waag op baren door kleurig-gehoede dragers, langzaam, statig, op 'n drafje, twee aan twee; trotsch gilde, verzacht door water, zonneschijn, carillongetinkel.
Dat alles ziet Eefje niet. Zij ziet dimensie's: groot, klein; veel en weinig; 't laatste vooral. Haar ouders: moeizame boeren hun leven lang. Rijk stierven zij; ook het tellen erfde Eefje.’
Zij was door tante Bep gestuurd, haar pleegmoeder, naar Steven en Mien. Maar Eefje wilde niet in Versonnex, dorp bij Palésia, ging naar de stad.
Daar had ze gelijk in. Ongelijk had ze, dat ze alles afsloeg, wat Bep als hulp voor haar bedoeld had: - O nee, dank u; dat kan ik zelf wel.
Breed en zwaar, die Eefje; klein hoofd op vleeschige nek.
| |
| |
Eigenlijk was het hoofd niet klein, leek maar zoo door de onderhouw, die erg forsch en stevig was. 't Neusje gering, verongelukt, overdreven dun na breede vleugels; en 't voorhoofd plat. Weinig plaats voor hersenen, veel voor hart. Eefje had gevoel: voor natuur, voor muziek; en veel gevoel van eigenwaarde. Daarom jammer, dat zij niet bij Bep's broer ging, zooals Bep bedoeld had. Of althans zich niet raden liet door hen die kennis hadden en ervaring van land en luiden.
Eefje dee zóó: ze ging in een vreemdelingen-pension buiten Palésia, van daaruit familie zoeken om bij in te wonen; familieleven als bij tante Bep. - Nee, geen advertentie (‘sparen’, zeiden al Eefje's voorouders), door aanbeveling.
Uit de adres-lijst prikte zij 'n juffrouw voor het Fransch; liet door deze zich 'n pension opgeven (dat noemde ze ‘aanbeveling’) met familie-leven. Het laatste op 't papier in alle pension's, ook de onfamiliaalste; dat wist Eefje niet.
In 't vreemdelingen-pension woonde Frits, Steven's jonge vriend; daarom had Steven het ook aanbevolen. Eefje had aangenomen omdat zij niets anders wist. Frits was er reeds jaren, een der oudste gasten; kende iedereen, zou haar voorstellen, trait d'union zijn. Reeds dadelijk vroeg hij Eefje mee naar symphonie-concert waarvoor hij plaatsen had: Durigo, Lied von der Erde. Eefje vond 't ‘zalig’, sprak van kaartje overnemen (zoo'n vreemde meneer!), maar dat kon niet; Frits had ze zelf gekregen.
Steven, voor 't concert overgekomen, merkte in de pauze al dat er iets haperde.
Frits wist waar Steven zat, kwam geirriteerd hem halen: - Ik had 'n kaartje over, heb 'r maar meegenomen.
Eefje was erg hartelijk, bracht vele groeten over van familie, maar tegen Frits zei ze geen woord.
Den volgenden dag, Zondag, bracht Eefje bij Mien en Steven door. Na 't eten kwam de bom los. Mien vroeg: - Hoe heeft Frits je bevallen?
- Nou, om u de waarheid te zeggen, heel matig; hij weet absoluut niet hoe 't hoort.
- Verwondert me, zei Steven. Bergman is van heel goede familie.
- Wat is er dan gebeurd? vroeg Mien bemiddelend.
- Hij heeft me zoo maar aangesproken en zich pas later voor- | |
| |
gesteld. Niet eens in de eetzaal, op de trap kwam-i achter me aangesprongen: - Heeft meneer van Gent al getelephoneerd?
- 't Was natuurlijk beter geweest in de eetkamer, zei Steven, maar dat voorstellen zou 'k niet te zwaar opvatten.
- Wel ja, vergoelijkte Mien, Frits is hier met zijn zuster geweest en heeft haar heelemaal niet voorgesteld; we wisten immers wie ze was.
- Ik heb 't geducht kwalijk genomen, hield Eefje vol; we hebben de heele avond geen woord tegen mekaar gezegd.
- Erg gezellig, vond Steven; jullie leken net 'n echtpaar de dag voor de scheiding.
- In dat geval was ik liever niet meegegaan, vond Mien; je kwam net van de reis, had best kunnen zeggen dat je moe was.
- Daar hè'k niet an gedacht, riep Eefje opgewonden, maar van morgen ben ik direct naar madame Enderli gegaan, de weg naar de trein vragen; toen meneer Bergman kwam, kon 'k zeggen: dank u, ik weet 't al.
- Heb je dàt gedaan? vroeg Steven ontstemd.
- Natuurlijk.
- Vind je dat natuurlijk? Ik had hem expres gevraagd, je te recht te helpen.
Eefje's ideaal was: alles zelf te doen, nooit raad aan te nemen. Op reis wilde ze ook geen aanbeveling: hôtel of kamer zelf zoeken. Steven sprak ervan, met Mien naar Spanje te gaan voor 'n dag of tien. - Mag 'k mee, vroeg Eefje naief. Steven zei niets, vond Eefje heelemaal niet geschikt. Iets later vertelde hij van Rome. Toen hij er voor 't eerst kwam, had hij 'n aanbeveling van een Turijnsch koopman dien hij in een pension ontmoet had. Die had aan zijn agent geschreven.
- Tien minuten na aankomst zat ik in Rome bij die agent op kantoor, maakte kennis met z'n vrouw en z'n zwager. Ze vroegen me uit over Holland: - brava gente, gli Olandesi! De zwager informeerde, hoe ik over de vrouwen dacht, of hij me daar óók moest introduceeren. De jonge vrouw keek vol spanning het antwoord van m'n lippen; ze leefde op, toen ik zei dat ik daar niet voor gekomen was.
- Ha ragione; è brutto, brutto!
Eefje had 'n mondje getrokken. - Ja, zei Steven, de Italianen zijn niet hypokriet; ze staan dichter bij de natuur dan wij. Maar
| |
| |
let nu eens op: ik had een Romeinsche familie in haar intérieur gezien, al dadelijk wat Italiaansch gekoeterd en 'n stukje volksziel leeren kennen. Want 't waren eenvoudige menschen. Ze brachten me naar 'n hôtel waar het goed was en ik niet werd overvraagd. Als 't beter uitkwam, hoefde 'k er niet eens te eten. In die tusschentijd was jij met 'n taxi door heel Rome gejaagd van 't eene volle hôtel naar 't andere ('t was Paschen), maar je had niets gezien van wege de préoccupatie. Ten slotte was je duur en slecht te recht gekomen.
- 't Kan zijn, antwoordde Eefje, 'k doe 't toch liever zelf.
- Dat weet ik, zei Steven. Hij had haar voorgesteld met haar naar de bibliotheek te gaan, naar de leeskamer waar tijdschriften in alle talen lagen over muziek, kunst en literatuur. Daar kon Eefje op de hoogte komen van al wat er op geestelijk gebied gebeurde. Zij moesten een kaart halen bij de directie; op vertoon van haar pas werd die dadelijk gegeven. De leeszaal kostte entrée, 25 dagkaartje's voor twee frank vijftig. Hij zou haar wijzen waar de muziektijdschriften waren.
Nauwelijks had Steven uitgesproken: - O nee, dank u, dat kan ik zelf wel.
- Ik ben 'n boon als ze er heen gaat, zei Steven toen Eefje weg was; 't zou toch zoo goed voor haar zijn.
* * *
Eefje had een moeilijken tijd achter den rug. Zij was geëngageerd geweest met 'n jonkheer, meester in de rechten, die in haar dorp burgemeester was. Orthodox, 'n beetje traag, neurasthenisch door al te uitgevierde jeugd, was hij blij Eefje te vinden, bij de geringe keus buiten. Haar klein vermogen, 'n zes à zevenduizend pop jaarlijks, kon hij ook gebruiken. Zij werden het eens, maar hij kon niet besluiten te trouwen. Hoewel 't bij haar leeftijd en zijn positie voor de hand lag. Na anderhalf jaar maakte hij 't weer af. De menschen die eerst eenstemmig hadden geroepen: - Waar wachten ze op? waren het nu niet eens. Sommigen schreven het aan Eefje's manieren toe, anderen aan Ds. Verebank's theologie. Beide partijen hadden gelijk. Jonker van Lunteren was zeer met den predikant bevriend, de eenige waar hij op zijn dorp mee om kon gaan, en had zich door dezen in de godgeleerdheid laten sleepen. Hij stamde uit conservatieve familie, had daar zijn burgemeestersambt aan te
| |
| |
danken en zeurde Eefje net zoo lang over genade en voorbeschikking aan haar hoofd, tot zij er niet meer van sliep en het een geluk was, dat het engagement af ging. Met theologische disputen en lectuur was 't nu meteen uit. Eefje was geloovig, maar op 'n andere manier, door natuur, niet door afkomst. Ze was vrijzinnig; - uit gebrek aan consequentie, zei Ds. Verebank.
Toch was het heel moeilijk voor haar, dat de toekomstdroomen van ‘mevrouw de burgemeester’ in eens uit waren en de liefde-instincten, die met alle heftigheid hunner krachtige ongereptheid zich op den jonkheer hadden geconcentreerd, nu richtingloos braak lagen. Wel had zij tante en oom Bep nog, en haar eigen zuster met de lieve kinders, maar die konden nu niet helpen. Zelf moest ze er zich doorslaan. Eefje stond als gesloten te boek. Wanneer je 'n flesch omkeert en er komt niets uit, kan 't zijn dat er 'n stevige stop op zit; 't kan ook zijn dat ze leeg is. Hoe dit zij, Eefje voelde instinctief, dat ze alles alleen te boven zou komen door er over te zwijgen. Over erotische teleurstellingen te klagen, vond ze ook smakeloos. Zij was al vier en dertig, ze zweeg en ging naar Zwitserland. Eerst bij de nichtje's die een pension hadden op een berg in 't Berner Oberland. Zij vond het er vreeselijk. Die nichtjes hadden van allerlei voorgespiegeld dat niet uitkwam. 't Was een boerenchalet, vervallen, zonder eenig comfort; Interlaken in den winter bijna niet te bereiken. Zij was en bleef de eenige pensionnaire; aan wintersport dee ze niet, dansen kon ze niet; soms gluurden ze als schooiers door het hek naar 't palace-hôtel, wanneer er dancing was. Ook kibbelden de nichtje's te veel over 't huishouden en zeiden mekaar geducht de waarheid. Dat was zoo erg niet, maar Eefje was er niet aan gewend. Thuis op de boerderij was vader's wil wet geweest; verder heerschten gewoonte en traditie. Was je 't niet eens, dan dee je 't toch maar en je zweeg. Bij haar pleegouders ging het liefderijk toe en toegevend. Tot het uiterste doorgevoerd liberalisme; volop vrijheid, nooit 'n aanmerking of berisping. Altijd het beste in de menschen verondersteld en daarom ook gevonden. Een heerlijke, stralende jeugd had Eefje zoodoende gehad, maar slecht was ze voorbereid op het leven. Menschenkennis geen zier opgedaan; nooit was er iets van haar verwacht of verlangd. Al hun zorg en
liefde hadden de kinderlooze Bruining's op haar geconcentreerd, haar alles gegund, in alles toegegeven. Met haar geld gelukkige gezichten te maken, had Eefje
| |
| |
niet geleerd. Zij wist precies wat ze van de menschen kon verlangen wanneer ze betaalde (zóóveel boereninstinct had ze nog), maar dat er in anderen óók iets omgaat, dat er van haar ook eens iets kon verwacht worden, op die gedachte kwam ze niet.
De groote steen des aanstoots bij de nichtje's was de hond, een half-ras wolfshond, die konijnen dood beet en niet duldde dat men ook maar gekscherend naar Truus wees. Co, de jongste, was voor Poetsch niet bang, joeg hem terug; maar Eefje had 'n zwak zieltje en kon er niet tegen. Ook de wekelijksche wassching van Poetsch in de badkuip vond ze onfrisch. Eefje's standpunt tegenover de dieren was dat van den employeur tegenover zijn geëmployeerden., niet het zorgende teedere luxe-standpunt van den stedeling. Loop of rij ook maar eens de polder door of loop 'n erf op: overal keffen en janken ze achter je aan, en zoodra er een loskomt, vliegt-i naar je beenen.
Ook het eten beviel Eefje niet: onsmakelijk opgedaan. De nichtjes kookten den heelen dag en zeurden erover, maar er kwam heel weinig bij te voorschijn. Dus bleef Eefje de twee maanden waartoe zij zich verplicht had, en verliet toen Truus en Co met het vaste voornemen nooit terug te komen.
Versonnex vond ze stil; zij wilde naar Palésia, de groote stad, het volle leven, daar had zij behoefte aan. Volkomen juist, zei Steven, hoewel 't hem speet voor Mien, die zich van Eefje's gezelschap veel had voorgesteld en 't geld in haar huishouden kon gebruiken. Als buitenkind trok Eefje het chalet in de buitenwijk aan, waar ze Steven's vriend vond. Had zij zich niet terstond met hem gebrouilleerd, tien tegen één, dat ze er gebleven was. 't Pension was voortreffelijk, de eigenaars de voorkomendheid zelve; de lastigste Hollanders waren er tevreden; wie overal wegliep, bleef in chalet Enderli. Maar Eefje's verhouding tot Frits Bergman werd spoedig onmogelijk. - Hij heeft me 'n paar maal zoo kalfachtig genegeerd, dat ik hem ook niet meer aankijk, vertelde zij.
- Jammer, zei Steven, hij had je zoo van dienst kunnen zijn; jullie waren zoo goed begonnen.
- Heelemaal niet! We zijn veel te hard van stal gegaan, de eerste avond al. Hij is ook zoo verwaand! Je moet 'm de eetkamer zien binnenkomen, 'n minister met z'n portefeuille. Dan wiegt-i
| |
| |
met z'n hoofd, kijkt over alle menschen heen en zonder wie ook te groeten gaat-i naar z'n plaats.
- Maar hij is toch goed met iedereen?
- O ja. Na 't eten zitten ze allemaal op de trap cigaretje's te rooken, dan praat-i druk en vrindelijk. Maar mij kent-i niet.
- Doe je dan niet mee? vroeg Mien bezorgd.
- Wel nee; ik ben de vreemde eend in de bijt. Ik zou ook niet willen; 'n fatsoenlijke vrouw rookt niet.
- Vroeger niet; nu wel, zei Steven.
- 't Is al haast weer voorbij, zei Mien.
- 't Is mondain, zei Steven.
- 't Mondaine, daar moet ik niks van hebben. Eefje schudde het af als 'n poedel die uit het water komt.
- 't Is amusant en soms heel mooi, vond Steven. 'n Goed gekleede Parisienne, 'n puur kunstwerk.
- Wel, wel, lachte Mien, Steven had geen koopman moeten worden.
- Ik vind 't vervelend bij Enderli, ging Eefje voort, ze zijn zoo kinderachtg. Er zijn Perziërs, Japanneezen; bravo, dacht ik, dan hoor je nog eens wat. Maar jawel, ze naaien mekaars beddegoed dicht en stoppen de sleutel van de Amerikaan weg. Dan staan ze voor z'n kamer te wachten, wat-i doen zal. 'n Geloop en gegichel op 't portaal....
- Daar heeft Frits ook van verteld. Wanneer 't hem verveelt, steekt-i z'n hoofd door de deur: - 'n beetje minder is ook goed!
- Ja, Bergman die heeft er slag van, behalve met mij, zegt Eefje bitter. 't Was er ook niets voor me; die Amerikaan doet niets dan paarden afrijden en zit iederen avond bij 'n Italiaansche.
- Zij is vijftig en hij zestig, zegt Steven, daar is nou heusch geen gevaar bij. Bergman vindt die Amerikaan heel interessant; die kent veel acteurs en kunstenaars. Hij en Bergman zijn de oudste gasten. De Amerikaan had 'n manie niemand n z'n kamer te willen laten, geen schoonmaakster, niets. Als hij ziek was, nam-i 't eten door 'n kiertje van de deur aan. Je begrijpt wat 'n boel dat werd.
- 'n Varkenshok, zei Mien.
- Nou, zoo erg niet; ze hadden 'n dubbele sleutel voor als-i uitging. Maar 't werd toch te lastig. Toen is Enderli energiek opgetreden: de kamer moest geregeld gedaan of de Amerikaan
| |
| |
weg. Die zat er twaalf jaar met al z'n rommel; hij gaf toe en is genezen.
- Nou ziet u zelf, wat 'n troepje, hield Eefje vol.
- En hoe bevalt 't je in je nieuwe pension? leidde Mien het gesprek af.
- Van 't zelfde laken 'n pak.
- Nou al?
- Er is 'n studente uit Berlijn, zoo'n forsche met 'n bubi-kop, die vervangt Bergman, isoleert me van de anderen. 'k Ben twee maal naar haar toe gegaan, 't helpt niets.
- Maar Eefje, riep Mien vol deelneming.
- Zoo een van ‘bitte recht sehr’, vroeg Steven.
- Ja, dat roept ze op commando-toon altijd door 't Fransch heen. Hoe weet u dat?
Steven haalt z'n schouders op: - Ze denken 'n heel typ' te zijn en zijn allemaal eender.
- Dan is Berlijn 'n lieve stad! Ze zit altijd met 'n cigaret en gesticuleert met 'n air.... Ze vindt zich 'n heele Piet in de muziek, maar nu ze merkt dat ik er óók wel iets van weet, durft ze niet meer te spelen. Rheumatiek, 'n kattevelletje om d'r arm.
Steven en Mien kijken elkander aan.
- Maar er zijn toch nog andere meisjes, zegt Mien.
- O ja, die dansen elken avond bij de phonograaf. 'n Paar keer heb ik er bij gezeten, toen werd 't me te vervelend; nou ga ik naar m'n kamer.
- Waarom leer je 't ook niet? zegt Steven.
- En wat doe je op je kamer? weert Mien af.
- Ik werk of ik lees; maar 't is er koud. Om zes uur gaat de centrale verwarming uit.
- Daar zou 'k dan eens geducht over klagen, raadt Steven.
- En gaan jullie nooit eens uit, allemaal samen?
- Ze gaan altijd naar de ‘cinéma’, dat bekonkelen ze achter m'n rug.
- Willen wij eens met je gaan?
Eefje trekt 'n mondje: - O nee, dank u; ik hou niet van de bioscoop.
- Soms is 't toch wel aardig, vindt Mien.
- Wanneer ze daar nou geen lust in heeft, hoeven we haar niet over te halen, zegt Steven; en wat doen jullie Zaterdag-middags?
| |
| |
- Dan gaan ze dansen in 't Grand-Hôtel, Zondags ook.
- Maar dat is hoogst fatsoenlijk, chic zelfs. Je zegt 't alsof ze aan de drank zijn, of iets dergelijks.
- Dat zijn ze ook. De Berlijnsche tenminste. Ze heeft wijn op d'r kamer en komt met 'n hoofd als vuur aan tafel. En mevrouw doet er niets aan.
- Wat moet ze er aan doen?
- Verbieden natuurlijk.
- De jonge lui van tegenwoordig laten zich nog al verbieden.
- Of naar huis schrijven.
- Dan raakt ze alleen 'n klant kwijt, dat 's alles.
- En nu raakt ze mij kwijt; niemand praat bijna met me. Van ochtend aan 't ontbijt lachten ze als dol; dat vind ik best, als ze maar zeggen waarom, dan kan ik meedoen.
- Waarom vraag je 't dan niet?
- Zeker net zoo'n flauwiteit als bij Enderli. Gister-avond na 't concert stonden ze in de badkamer op de jonge Engelschman te wachten. Ze hadden z'n pyjama verstopt en wilden hooren hoe-i vloeken zou. Eén stond er op 'n stoel, door het raampje kan je in z'n kamer zien.
Steven had er genoeg van; hij liep den tuin in.
- Vloeken ze dan? vroeg Mien.
- 'k Heb 't nog niet gehoord, maar ze zijn tot alles in staat. Laatst de Fransch-Zwitser, heelemaal niet comme il faut; ging zitten vertellen van iemand die hij goed gekend had, 'n vriend van z'n vader, en die nog vol liefde was, toen zijn vrouw daar niets meer van wilde weten. Geen liefkozing zelfs; over die jaren was ze heen, zei ze. Hij was nog jong voor z'n leeftijd en had er dol behoefte an. Eindelijk stiet hij op 'n jong ding zooals er veel zijn tegenwoordig, die hem 'n heel end tegemoet kwam. Hij werd zijn vrouw ontrouw met al het onverkwikkelijke dat erop volgt; want dat jonge ding liet hem ook niet los, hoewel ze hem op haar beurt bedroog. Wie had nu schuld, de man of de vrouw? Ieder moest het op de rij af zeggen. De meesten zeien: - de vrouw; één: - het noodlot; 'n ander: - de natuur. Toen 't aan mij kwam, zei ik: - 'k weet 't niet; ontrouw is altijd leelijk. - We vragen niet naar mooi of leelijk, riep er een, maar naar de schuld. - Elle a toutes les vertus, zei madame Mousinof. - Wie, de vrouw? vroegen allen. - Nee, zij; en ze knikte naar mij. Ze heeft me
| |
| |
naast zich genomen om me op dreef te helpen, maar ik voel, dat ze 'n hekel aan me heeft.
- Waarom dan toch? riep Mien bedroefd.
- Dat weet ik niet, maar 't mooiste komt nog. De Fransch-Zwitser ging door: - Stel de man heeft 'n zoon, die aardt naar zijn vader. Hij komt in precies dezelfde positie, maar heeft de droevige ervaring van zijn vader beleefd. Hij is wijs geworden en geeft niet toe, laat het meisje waarnaar zijn hart uitstroomt voorbijgaan. Hij blijft ‘trouw’. Maar als 'n worm knaagt het verlangen aan zijn leven; telkens beraamt hij er 'n eind aan te maken. Alleen uit slapte en sleur doet hij 't niet; hij is niet meer jong genoeg voor gewelddadige oplossingen. Is dat beter? Is ontrouw altijd leelijk, trouw altijd mooi? En de Fransch-Zwitser keek mij aan. - Ja, riep ik, altijd mooi; liefde is heilig, trouw ook. 't Was dwaas van me, dat voelde ik wel. De verteller deed alsof hij niets gehoord had: - Heeft liefde metaphysische beteekenis? vroeg hij. Ja, wanneer de zinnen bevredigd zijn. Ook wanneer ze 't niet zijn? Daar moesten we nu weer een voor een op antwoorden. - U gaat wat ver, zei madame Moesinof, in 't bijzijn van dames. - In de waarheid gaat men nooit te ver. - Dè waarheid? Bestaat die wel? vroeg meneer Moesinof; de één z'n overtuiging is den ander z'n dwaasheid; 't komt op de ervaring aan. - Juist; nu de rondvraag, riep de Engelschman. Mij werd 't te bar en ik liep weg.
- Hoe jammer, zei Mien, 'k had graag gehoord wat ze gezegd hebben, vooral ‘Bitte recht sehr’. Maar Eefje, wat heb je dat allemaal goed onthouden.
- 't Is pas gisteren gebeurd en ik heb er de heele nacht niet van geslapen.
- Waar heb je niet van geslapen? vroeg Steven die weer binnenkwam.
- Dat kan ik u onmogelijk vertellen. U mag 't ook niet doen, dreigde ze naar Mien, ze lachen me al genoeg uit.
- Waarover?
- Wanneer ik bijvoorbeeld de Joden verdedig.
- Hoe kom je daartoe?
- Er zijn veel Hollanders bij Moesinof geweest, dat zei de consul ook. - U bent goed te recht gekomen, die naam hoor ik voortdurend. Nou, één van die Hollanders heeft er verteld dat de Amsterdamsche Jodenbuurt zoo smerig is, dat de dokter op 'n
| |
| |
ladder klimt en door 't raam de tong van z'n patient bekijkt; hij is er vies van naar binnen te gaan en ook bang voor besmetting.
- Dat's natuurlijk 'n praatje, dat schrikt geen dokter af.
- Dat heb ik ook gezegd, en dat de Jodenbuurt heel zindelijk was.
- Ben je er wel eens geweest?
- Ja; niet heel ver.
- Je hebt immers de ‘Voyage de Shakespeare’ gelezen?
- Ja, maar 'k herinner er me niets van.
Mien en Steven keken elkaar weer aan.
- Sinds ik de Joden verdedigd heb, zijn ze allemaal spinnig op me, vooral meneer. Hij heeft al z'n geld in Rusland verloren en verbeeldt zich dat 't de schuld van de Joden is. Hij spreekt bijna niet meer tegen me. 'n Vreeselijke vent ook; beklaagt zich over 't eten, waar de gasten bij zijn. En hij heeft groot ongelijk, 't eten is zoo goed als 't maar kan.
- Dat heb je ten minste getroffen.
- Alleen 't goûter zonder boter vind ik vreeselijk.
- Eet je dan droog brood?
- Met jam en thee natuurlijk.
- Toen ik vroeger en pension was, kreeg ik om vier uur nooit iets, zegt Steven.
- Is 't pain de ménage, zooals dit? vroeg Mien, die er over dacht ook iemand in huis te nemen.
- Nee, 't is lang en dun.
- Dus luxe, constateert Steven; die Hollanders ook.
- Zonder boter kan ik 't er niet door krijgen, roept Eefje ongeduldig. Wanneer ik trek heb, haal 'k wel iets bij de bakker. 's Avonds na concert heb ik ook meestal honger.
- 'k Zal je wat meegeven, mèt boter hoor, plaagt Mien. Waarom neem je niet wat cakes voor 's avonds?
- Dan eet ik ze 's middags al op, bij 't werk.
- En wat zegt dominee Favarger daar wel van?
- Ik vertel 't 'm niet, hoor.
- Ga je er altijd nog heen?
- Elken Zondag. Ook op 't spreekuur geweest. Hij heeft me 't adres van 'n collega gegeven, om bij in te wonen.
- Dus je gaat weg bij Moesinof?
- Eind van de volgende maand.
- Dan ging ik liever dadelijk.
(Wordt vervolgd.)
|
|