| |
| |
| |
‘Achter de schermen’ door Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
Langer dan een kwart eeuw het leven van een groot man ‘achter de schermen’ te hebben meegeleefd, geeft het recht, ja, legt mij als zijn vrouw de verplichting op, aan het publiek eens een en ander mee te deelen, wat een verhelderend licht zal doen vallen op het mooie, maar ook soms zoo moeilijke bestaan van iemand, die, door zijn positie zich altijd in het brandpunt der algemeene aandacht bevonden heeft.
Allereerst wil ik hier echter de verklaring afleggen, dat Willem Kloos-zelf dit artikel tegelijk met al zijn lezers leest, in andere woorden, dat hij er van te voren geen oog heeft ingeslagen, zoodat, van alles wat hier volgen zal, ik, Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, de uitsluitende verantwoordelijkheid draag.
Ik zal mij niet verliezen in lyrische exclamaties, maar alles wat ik te zeggen heb, volkomen objectief, en volkomen zakelijk behandelen.
Iedereen weet, dat Willem Kloos nooit op mondaine wijze de wereld heeft gezocht, dat hij nooit heeft gepoogd zich bij pers en publiek aangenaam te maken door persoonlijke suggestie; wat hij geworden is, is hij uitsluitend geworden door de macht van zijn werk, en de onwrikbare wijze, waarop hij in de striktste volharding zijn eigen, rechten weg, zonder afwijking is gegaan. Waarlijk, men moet een zuiver en zielssterk mensch wezen, om met een leger ‘smallen en ondiepen’, benijders, ‘hateren en smaders’ op zijn hielen, niet te versagen, maar te blijven doen, wat hoofd en hand vinden te doen!
Miskenning, - het lot van allen, die het durven bestaan ‘iets anders te wezen dan het gros’, immers: ‘les esprits supérieurs sont ennemis nés du public’, is Willem Kloos niet bespaard ge- | |
| |
bleven, maar allengs meer en meer is hij omringd geworden door een steeds grooter wordenden kring van begrijpenden en inzichtigen, die vol dankbaarheid en waardeering den ‘voorman’ volgen op zijn spoor. En bij vele goede, oude en nieuwe, trouwe, beproefde vrienden, die hem onveranderlijk zijn geheele leven toegewijd zijn gebleven, zijn dit voornamelijk de allerjongsten, het pas opkomende geslacht van heden, die Willem Kloos eeren en bewonderen, die zijn Binnengedachten begrijpen en liefhebben, ze citeeren, uit het hoofd kennen en voordragen zelfs! Merkwaardig teeken des tijds! Waar de direct na het geslacht van 80 gekomenen nog altijd hangen aan ‘de onvergelijkelijke, onsterfelijke verzen uit den eersten bundel’, en nooit verder hebben kunnen komen dan tot deze poëzie, stellen de àllerjongsten het meeste belang in de Binnengedachten, zij voelen er een nieuwe religie in, een nieuwe levensphilosophie, een nieuwe levensvisie, - en wat de ouderen, met hun afgestompte hersens en blindgetuurde oogen niet kunnen bevatten, dat is den allerjongsten met hun frisschen, ontvankelijken, argeloozen geest, een openbaring, een nieuw evangelium.
Een ziener, een profeet, - zooals Willem Kloos zoo vaak is genoemd, (niet voor niet heette men eertijds een dichter een ‘vinder’, een ‘trovatore’!) vindt nieuwe waarheden, die slechts langzaam doordringen tot het publiek, die eerst bestreden worden, en dan met onwil, en eindelijk met overgave worden erkend. Maar de profeet blijft niet op het gewonnen standpunt staan, hij gaat steeds verder, ontwikkelt zich steeds dieper, vindt altijd-door nieuwe waarheden, en is gedrongen die te verkondigen...... maar opnieuw worden deze bestreden, miskend of genegeerd, totdat de tijd rijp is geworden voor het waarachtig begrip.
Evenals Willem Kloos met zijn Nieuwe Gids in den eersten aanvang slechts ‘Anklang’ vond bij de jongeren, die, met nog niet door traditie bedorven hersens ‘het nieuwe’ konden àanvoelen, - zoo zijn het ook thans weer de allerjongsten met nog niet door traditie bedorven hersens, die het universeele in de Binnengedachten beseffen, die ermee dwepen, die erbij zweren, die de diepe wijsheid en de schoonheid ervan in deemoed en erkentelijkheid begrijpen, - zooals een vroeger geslacht met de ‘eerste verzen’ heeft gedaan.
* * *
| |
| |
Willem Kloos is de man, die inderdaad het ware woord van Thomas à Kempis: ‘Lofwaardig is de mensch, die zelden zijn huis verlaat, die het vermijdt te worden gezien en de buitenwereld niet zoekt,’ in al de intensiteit der beteekenis ervan heeft begrepen. En met Lao Tse zou hij kunnen zeggen:
‘Mijn huis niet uitgaande, ken ik de wereld. Hoe verder men uitgaat, hoe minder kent men. Daarom, de wijze gaat niet, maar bereikt toch, ziet niet, maar weet toch, handelt niet, maar bereikt toch.’
En de oplossing van dit raadsel is, dat Willem Kloos de wereld tot zich laat komen in zijn stille studeerkamer. Daar, in de rust en de afzondering, waarin alleen heel sterken, heel wijzen kunnen leven, onderzoekt hij alle dingen, en behoudt het goede, daar leeft hij alle levensstroomingen mede, en strekt zijn belangstelling naar alle kanten uit. In zijn ‘ivoren toren’, - een dikwijls als smadelijke benaming gebruikte term! wordt harder gewerkt en dieper gedacht, en inniger belang gesteld, en feller meegeleefd door dezen litterator, dan door menigeen, die zoogenaamd ‘in het volle leven’ staat, die zich overal vertoont, en mondeling een hoog woord voert in het publiek. Door de ontvangst van jongeren en ouderen (alle bezoeken worden genoteerd, en bij natelling blijken het steeds meer dan honderd per jaar te zijn!) uit buiten- zoowel als uit binnenland, houdt Willem Kloos contact met de realiteit; en een overgroot aantal bladen en tijdschriften, Hollandsch, evenals in talen, houdt hem exact op de hoogte van alle nieuwe stroomingen in literatuur, wetenschap, kunst, philosophie, en alle andere bestrevingen van het menschelijk denken. Zoodat ik meermalen in het gesprek een vriend verrast hoorde roepen: ‘Kerel, wat ben jij toch bij!’
Zijn uitgebreide bibliotheek, - (een keurcollectie, die sinds een halve eeuw met den verfijndsten smaak, het zuiverst inzicht, groote kennis en een onuitsprekelijke liefde, onder soms zware opofferingen, is bijeengebracht, en die hij, op mijn aandringen, aan de Koninklijke Bibliotheek heeft vermaakt, waarvoor hem de dank der Regeering is betuigd) bevat niet alleen moderne en klassieke Hollandsche, Engelsche, Fransche, Duitsche, Grieksche en Latijnsche boeken, maar heeft ook een afdeeling voor philosophie, voor theologie, voor theosophie, voor wetenschap, voor geschiedenis, voor
| |
| |
occultisme en spiritisme, voor sociologie, voor Oostersche geschriften, voor taalkunde, voor astronomie, astrologie en kunst. Op Willem Kloos' ‘Ivoren Toren’ is een antenne geplaatst, die van alle kanten het wereldnieuws opvangt, en het overbrengt door de waakzaam geopende ooren, naar een altijd bezigen, altijd aandachtigen, altijd keurenden, zich voor alles interesseerenden geest!......
* * *
De arbeid, door dezen stillen, onvermoeiden werker in de vijftig jaren van zijn carrière gepresteerd, is ongelooflijk van omvang, enorm van innerlijken wil en van kracht naar buiten. Men behoeft de 43 jaargangen van De Nieuwe Gids maar eens te beschouwen, om diep doordrongen te worden van het besef, dat hier door één man een werkelijke hercules-arbeid is verricht. Immers, alles wat in deze honderden afleveringen is bijeengebracht, is vooraf door dien redacteur gelezen, doch eer het zoover was, is een oneindig grooter aantal manuscripten door hem moeten worden gekeurd! Het is een bekend feit, dat bij De Nieuwe Gids de inzendingen werkelijk worden gelezen, dat de redacteur-secretaris zelfs van de onbeduidendste bijdrage kennis neemt, met altijd denzelfden ernst en altijd hetzelfde geduld. Het is eveneens bekend, dat Willem Kloos bij de terugzending zich zoo goed als nooit van een gedrukte kaart bedient, maar een goed woord van aanmoediging of raad over heeft voor iedereen, die het maar even verdient. Ook is het bekend, dat bij de redactie van De Nieuwe Gids de meest volkomen orde heerscht; de inhoud van elke aflevering wordt in een memorandum bijgeschreven; de inkomende brieven worden genoteerd, de inkomende bijdragen worden direct geregistreerd en dan in de archief-kast geborgen, die afzonderlijke afdeelingen heeft voor nieuwe inzendingen; voor gelezen, maar nog niet beantwoorde bijdragen; en voor aangenomen copie. En bovendien is het bekend, dat De Nieuwe Gids, met onfeilbare intuïtie, alle werkelijke talenten na 80 heeft ontdekt, en in zijn kolommen bij het publiek ingeleid. Maar wat niet bekend is, omdat de redactie de kieschheid had het steeds te verzwijgen, maar wat ik, Jeanne Kloos, thans openbaar maak, omdat op zijn zeventigste jaar Willem Kloos nu eindelijk wel eens bevrijd mag worden van den haat en den wrok der
teleurgestelden, - is, dat men onder
| |
| |
zijn levenslange vijanden personen vinden zal, die tevergeefs hebben getracht, zich bij De Nieuwe Gids in te dringen! Daar is dan in de eerste plaats...... Israël Querido, die eerst als Theo Reeder, daarna als Querido zijn producten inzond. En...... Carel Scharten, die later in De Arbeid zijn haat zocht te koelen, behoort eveneens tot de afgewezenen, evenals Henri Borel, Eduard Verburgh, Maurits Uyldert, Gerard van Eckeren, David Wijnkoop, Andries de Rosa, Dr. H.C. Muller, J. Ubink, Karel van den Oever, J.G. van Riemsdijk, Hendrik de Vries en hoeveel anderen nog! Ik ben hiervan op de hoogte gekomen door mijn onderzoek van het zorgvuldig bijgehouden Nieuw Gids-archief, dat mij evenwel ook verkwikkelijker dingen heeft geleerd! Ik weet, dat onder zijn correspondenten ontelbaar velen zijn, die hem liefhebben en begrijpen; o, niet alleen de ‘hoogere’ standen en de intellectueelen! ook vele arbeiders komen tot hem met hun twijfelingen en hun nooden, en dezen behooren veelal tot zijn meest verknochte briefwisselaars.
Ik weet nu, dat Arthur van Schendel schreef: Ik heb altijd in u geloofd als in een profeet; dat C.W.H. Verster vond: Er blijft toch maar één Vondel, één Verlaine, één Kloos; dat Hein Boeken neerschreef: Willem, ik weet, dat jij bent een genie; dat door De Gids gesproken wordt over ‘het land van Vondel en Kloos’, en dat men zegt ‘hoe zelfs priesters knielen voor god Kloos’; dat onze diep-betreurde Willem Royaards schreef: Wat U, hooggeschatte heer Kloos, zonder met mij in persoonlijk verkeer te hebben gestaan, voor mij geweest zijt door Uw vers en door Uw proza, is voor mij onvergetelijk. Wat Uwe publicaties voor mij zijn geweest, dwingt mij bij zeer veel, wat men mij thans toeschrijft voor het jonge Holland te zijn geweest, den uiteindelijken dank op U over te dragen. Van Deyssel ontvlamde me, U verinnerlijkte me: U hebt me het allerbeste op mijn weg door het leven meegegeven, dat men een mensch geven kan: kracht bij teêrheid. Wat had ik kunnen doen als tooneelspeler in Holland was de Tachtiger beweging er niet geweest? Wat zou ik geweest zijn in het kunstleven van onzen tijd zonder U?...... dat Herman Robbers hem noemde: de grootste Nederlandsche dichter van deze eeuw; dat de bekende Dr. Joan Berg zegt: Ik zal het steeds een eer vinden een bijdrage in De Nieuwe iGds geplaatst te krijgen; dat Dr. J.C. Hol schrijft:
| |
| |
De Binnengedachten kunnen de grondslagen voor een moderne Bijbel zijn; dat Dr. AE.W. Timmerman spreekt van Kloos' ‘bekende vriendelijkheid, onpartijdigheid en scherp kritiesche blik; dat H. Marsman schrijft: Hartelijk dank ik u voor de ernstige, welwillende beschouwing van mijn werk; Uw oordeel in deze dingen is mij van veel waarde; dat Gerben Colmjon zoo vriendedelijk was hem mee te deelen, hoe zijn vriend Verbraeck zeide: Wat is zooiets wat Kloos schrijft, toch altijd aardig (en hij bedoelt met “aardig” dan: op een sprekende manier als waar aangetoond); wat doet dat toch veel echter aan, dan van welken jongere ook’, en met genoegen zegt hij dan: ‘Kloos heeft nog altijd geen zand in zijn oogen.’
Pol de Mont zegt van Willem Kloos: ‘hij, die nu reeds sedert haast een halve eeuw terecht doorgaat als de wetgever van den Ned. Parnas; de jonge dichter van Oosten schrijft: Zooals ik u reeds meer verklaarde, waardeer ik uw beslissingen bijzonder, niet alleen om de hooge poetische en technische waarde ervan, maar ook om het groot gevoel van persoonlijke belangstelling, dat uitgaat van uw begeleidende brieven, voor mijn werk en de wenken daarbij gegeven. Johan Schwencke zegt: Reeds op de H.B.S. ging er voor mij van uw naam een magische kracht uit; Uw beroemde sonnetten kende ik toen feitelijk nog niet, maar men voelt soms de grootheid aan, onbewust, door allerlei werkingen, onverklaarbaar. De schilderes Rosa Spanjaard schreef mij: Ik had de vorige week een heer, die voor mij poseerde, en uit 't hoofd de Binnengedachten van onzen zoo innig vereerden dichter voor mij reciteerde; is dat niet weldoend in dezen prozaïschen tijd? De jonge schrijver Ralph Springer roemt Willem Kloos' goedheid en geduld, en erkent, ‘dat de N. Gids vrijwel het eenige tijdschrift is, waar het werk van jongeren ernstig wordt gelezen’; bij een boekgeschenk schrijft Franz de Backer: Dit boekje, waarvoor u me kostbare wenken gaaft, bied ik u aan als een klein blijk van mijn vereering en mijn dankbaarheid; Herman de Man, na een hem door Kloos bewezen dienst vraagt hem te logeeren; Prof. de Hartog getuigt: Reeds jaren heb ik uw dichtergaven gewaardeerd; het is mij een voorrecht u deze mijn waardeering eens te mogen uitspreken. J.S. Witsen Elias schrijft: Dat juist u, wiens verzen mij zoo innig dierbaar zijn,, mij den eersten stap in het openbare
| |
| |
literaire leven deed maken, zal ik steeds met groote vreugde en dankbaarheid gedenken. H.W. Sandberg doet de typische mededeeling, dat zijn vader koud bleef bij al zijn literaire successen, ‘maar toen ik hem laatst vertelde, dat U een gedicht van mij had aangenomen, imponeerde hem dat geweldig. Bij den naam “Kloos” ging hem een licht op en sindsdien vertelt hij aan familie en kennissen, dat ik een dichter ben.’ De zeer jonge auteur Jacob Hiegentlich schrijft: 't Is tans bijna zeven jaar geleden, dat ik met bevende vingers en opgewonden van geluk uw beminnelijken brief, den brief van mijn grootsten Dichter (naar aanleiding van mijn schamele jeugdpoëzie, ik was net dertien) mocht lezen. De veelgelezen schrijver C. v.d. Pol zegt: Voor de klacht aan 't slot van No. 371 van ‘Binnengedachten’, is, het moge u troosten, geen reden. U hebt niet-te-registreeren resultaten bereikt, zelfs onder de leege sputteraars. Prof. Faddegon verklaart: Het doet mij heel groot genoegen, dat U de beide verzen wilt publiceeren, ook prof. Uhlenbeck, dien ik vanmiddag sprak, toonde zich daarmede zeer ingenomen. Mr. Benno Stokvis schrijft: Opname juist in De Nieuwe Gids stel ik op den hoogsten prijs. Ben van IJsselstein zegt: Met uw schrijven was ik buitengewoon ingenomen; het feit, dat U het eerste hoofdstuk van Neshmet kunt waardeeren, was mij zeer aangenaam. De jongeren hebben de gewoonte om te spreken over de wijsneuzigheid der ouderen, wanneer de critiek der ouderen slecht is...... maar ze vinden het in den grond van hun hart hoogst aangenaam, wanneer de ouderen hun werk op prijs stellen! Wouter Hulstijn getuigt: Op mijn kloppen hebt gij open gedaan: ik voel mij gelukkig, dat gij Doorschijningen voor De Nieuwe Gids hebt aangenomen; de prijzende woorden aan het eind van Uw brief troffen mij warm en op de juiste plaats...... Roel Houwink zegt: Uw oordeel stel ik bijzonder op prijs en niet minder de groote
welwillendheid, waarmee u mij steeds bejegent...... Ik stel de hoogste prijs op een goede verstandhouding met - hoe snel de tijd - ‘ouderen’. Uw zoo uitvoerige bespreking van mijn werk heeft mij bijzonder goed gedaan en heeft mij veel geleerd. Het is zoo'n heerlijke aanmoediging, wanneer er zoo ernstig en zoo diep-gaand over je werk geschreven wordt, wanneer het door een oudere geschiedt, die rijp aan kennis en ervaring is......
Zal ik nog voortgaan en nog méér oordeelen van zeer jongeren
| |
| |
citeeren? Ziehier dan eenige losse grepen. ‘U kunt zich misschien indenken, welk een waarachtige waarheid en zekerheid iemand in handen houdt met uw onfeilbaar oordeel......’; ‘Ik weet, dat ik aanklop aan de deur van 't Sanctum Sanctorum der Hollandsche Kunst, maar 't geloof laat mij niet los, dat men mij juist hier niet zal terugzenden’; ‘Ik stuur mijn verzen naar De Nieuwe Gids, omdat Uw tijdschrift mij het meest bevredigt, omdat het 't eenige literaire periodiek is, waar ik me in vinden kan.’ ‘Tot de erkenning gekomen, dat in de kringen der z.g. jongere dichters en critici een wanhopige kliekgeest heerscht en door een uwer laatste uitspraken in De Nieuwe Gids gedwongen zijnde, uw zuiverheid in het beoordeelen van poëzie nogmaals te aanvaarden, heb ik het gewaagd aan U te schrijven.’ ‘Voor de mannen van 80 heb ik warme belangstelling. De gedichten van Hélène Swarth, en vooral Kloos' verzen reken ik tot de mooiste.’ ‘Ik ben uw jonge bewonderaar.’ ‘Mijn immer onbeperkt vertrouwen in uw literaire onpartijdigheid en onbevooroordeeldheid.’ ‘Daar ik in u een zeer groot kunstenaar erken, hecht ik aan uw oordeel ook groote waarde.’ ‘Gij zijt voor mij de Zeus onder uwe tijdgenooten, de grootste en gaafste der Tachtigers’. ‘Mijn verzen stuurde ik U, omdat Uw tijdschrift mij het hoogste is.’ ‘Ik ben nog maar ruim 20, maar door ernstige studie hoop ik het nog eenmaal zoover te sturen, dat ik van De Nieuwe Gids de ridderslag van 'n opname mag ontvangen.’ ‘Ik houd er aan U van harte te bedanken voor Uw vriendelijke belangstelling, en hoop een volgend maal de zeer door mij op prijs gestelde eer te erlangen van een opname mijner verzen.’ ‘Tot wien kan ik mij met meer vertrouwen wenden dan tot U, onvermoeiden zielenzoeker in elk letterenlichaam?’
‘Noem onder de jongeren eens een vers, dat even goed is als een gedicht van Kloos of Hélène Swarth!’ ‘Zoudt U zoo goed willen zijn me Uw oordeel te geven? Het is mij zeer veel waard.’ ‘Ik kan U niet zeggen, hoe blij ik was met Uw vriendelijk en eerlijk schrijven en met Uw raadgevingen.’ ‘Natuurlijk ga ik accoord met de door U voorgestelde veranderingen, wat U doet is goed.’ ‘Met groote dankbaarheid merk ik steeds weer, hoe groot Uw geduld is.’ ‘Ik adoreer uw Goddelijke verzen.’ ‘Gaarne zou ik een oordeel ontvangen van den dichter, die nu reeds meer dan veertig jaren op de commando-brug staat der Nederlandsche literatuur.’
| |
| |
‘Ik dank U voor Uw welgemeend en hartelijk schrijven.’ ‘Wat U mij met Uw rustige woorden geeft, gaf me tot dusver nog niemand.’ ‘'t Is nog niet veel, wat ik U zend, maar wat ik heb, dat leg ik aan Uw voeten neer uit dankbaarheid voor al 't schoon, dat ge mij gegeven hebt.’ U wilt mij wel gelooven, als ik U zeg, dat ik in U altijd den grootmeester heb gezien.’ ‘Och, u hebt betere verzen ontvangen, maar geen der jongeren kan U zoo hebben liefgehad als ik......’
Zal ik voortgaan? (Onophoudelijk komen dergelijke brieven in, en ik bewaar ze allen, als zoovele bewijzen voor Willem Kloos' belangstelling in het jongere geslacht, en voor de erkentelijkheid, waarmee dit veelal reageert.) Maar het is, geloof ik, wel genoeg. En ook zal ik niet de vele lofdichten citeeren, die voor mij een even aangenaam als aandoenlijk bezit zijn!......
De manieren, waarop de inzenders zich wenden tot de redactie varieeren zeer. Sommigen schijnen een redactiebureau als een soort kantoor te beschouwen en zetten boven hun brieven: L.S. of M., anderen voelen zich vertrouwelijk en schrijven: Waarde Heer, en de meest enthousiasten weten in Willem Kloos hun vriend, en schrijven dientengevolge: Beste vriend, of zelfs Lieve vriend.
Hoe zonderling en averechtsch sommige menschen oordeelen, moge het volgende bewijzen.
Een inzendster, die al herhaaldelijk door De Nieuwe Gids geweigerd was, werd boos, en schreef aan den redacteur: ‘of zij soms stond op de zwarte lijst van D.N.G. Zij zou dit gaarne weten, want dan zond zij niet meer in.’ De meeste redacties zouden een dergelijke beleedigende insinuatie geen repliek waardig hebben gekeurd; Willem Kloos evenwel had nog de beleefdheid te ant woorden en zond de schrijfster een briefkaart (zij had geen postzegel ingesloten) met de mededeeling, dat De Nieuwe Gids geen zwarte lijst bezit, want zich met dergelijke practijken niet ophoudt. Tot onze groote hilariteit kwam hierop een schrijven van den echtgenoot dier dame, die in donquichottische ridderlijkheid meende zijn eega te moeten verdedigen, en het aldus deed: ‘Mijnheer, Mijn eerste impuls was om Uw onbeschofte briefkaart te retourneeren. Bij nader inzien is het echter wel aardig om dit als ‘document humain’ te bewaren, en het nageslacht te toonen op welke wijze de heer Kloos, ‘de Nieuwe Gidsman, die eenige goede
| |
| |
sonnetten schreef, een vrouw op een briefkaart antwoordde. Bschaving en beleefdheid laten inderdaad niets te wenschen over.’
Jammer, dat zulke begrips- en fatsoenslooze correspondenten zoo zeldzaam zijn; zoo'n vroolijke ondervinding was anders nog eens een leuke afwisseling!...... Maar het koddigste van deze historie is wel, dat dezelfde inzendster een poos later opnieuw een bijdrage instuurde (het was een vertaling, en De Nieuwe Gids, die haast nooit plaats heeft voor vertalingen, kon haar niet aanvaarden), en antwoord vroeg...... op een briefkaart. Een amende honorable misschien?......
* * *
Een correspondent uit Bohemen schreef op het adres: ‘Herrn Willem Kloos, berühmter Dichter, Leiter der Zeitschrift De Nieuwe Gids, Verfasser der Letterkundige inzichten en vergezichten’.
De belangstelling van het buitenland in De Nieuwe Gids is overigens zeer groot. De Nieuwe Gids is het eenige orgaan, dat bijdragen krijgt van Amerikanen, Engelschen, Duitschers en Franschen, en correspondentie onderhoudt zelfs met Deensche dichters etc., terwijl de Engelschman Russell naar aanleiding van de plaatsing zijner dissertatie in De Nieuwe Gids schreef: I should like to mention this fact to the University (van Glasgow) as it would certainly count in my favour, that the leading review of Holland so honours it, en in het leerboek voor de Holl. taal der Universiteit van Cambridge leest men: The Nieuwe Gids is still the organ of young Holland, and one of the foremost reviews of the world. Ook werd Willem Kloos benoemd tot eerelid der Engelsche P.E.N. Club.
Doch het meest frappante van al is, dat een geborene uit het verre China tot ons is gekomen, en met een zeldzaam-fijne intuïtie, een absoluut zuiver zielsgevoel het werk en den persoon van Willem Kloos begrijpt. Na zijn ontmoeting met hem schreef Khouw Bian Tie: ‘Sereen Mensch, weet, dat er zeer velen zijn, die U een hooge veneratie toedragen, en U in stilte zegenen.’ En aan mij schreef hij: ‘Wat mijn brandende bewondering voor het werk van Uw man betreft, Mevrouw, ik geloof, dat ieder onbevangen mensch haar voelen moet.’
Men vraagt zich af, waar de belangstelling van het buiten- | |
| |
land zoo rijkelijk tot ons komt, wat de reden kan zijn, dat De Nieuwe Gids en zijn arbeid in Nederland-zèlf zoo vaak werd miskend. Het feit, dat na de oprichting tallooze andere tijdschriften verschenen uit het niet en weer oplosten in het niet (want welke Hollandsche literator heeft niet zijn eigen revue'tje gehad?) verklaart veel, zeer veel, maar natuurlijk niet alles. Het is nu eenmaal een feit, dat de wereld een man, die slaagt, dat niet vergeeft, en dat succes altijd wrok en jaloezie en rancune wekt. ‘On ne nous pardonne ni nos talents, ni nos succès, ni nos amis, ni notre mariage, ni notre fortune, il n'y a que la mort qu'on nous parpardonne et encore. (Les pensées d'une reine.)
Maar er is nóg een reden, waardoor miskenning ontstaat bij de pers, en die is, dat de journalistiek niet voldoende kennis neemt van hetgeen zij beoordeelt. Om elk bekend auteur weeft zich een traditie en deze traditie acht de journalist (de goeden niet te na gesproken) voldoende om er zijn uitspraken op te gronden. Zoo'n “bekend” kunstenaar nog te lezen, waarvoor zou dát noodig zijn? Men “weet” immers van te voren reeds, wat men van hem te verwachten heeft. Vele journalisten begaan de groote fout, die hun critiek volstrekt onbetrouwbaar maakt, van in 't geheel niet, of maar half te lezen, en tóch boudweg hun oordeelen in het licht te geven, die gedekt worden door het gezag van de krant. “Les journalistes sont comme les mouches, rien ne leur est sacré.” Zonder zèlf eenige kennis of belezenheid of ontwikkeling te bezitten, en zonder den tijd te hebben, zich die te verwerven, wordt door hen met veel positiviteit georakeld, etiketten opgeplakt, brevetten uitgedeeld over mannen en vrouwen, die hun heele leven hebben gewerkt in het door hen beoefende kunstvak, en wier ernstige arbeid door een oppervlakkigen en onkundigen persman met een enkel nonchalant woord terzij wordt geschoven. Ware het niet, dat de journalistiek zulk een ephemere uiting is, (en hierdoor komt het dan ook, dat de grootste journalisten na hun dood, onmiddellijk zijn vergeten, en zelfs zóó, dat men weldra hun namen niet eens meer kent) en ware het niet, dat het kunstwerk blijft bestaan en dat de tijd tenslotte alles in het reine brengt, er zou een ernstige actie moeten worden begonnen, om te bereiken, dat, evenals in het buitenland, aan de Hollandsche courant slechts geschoolde krachten worden verbonden.
| |
| |
Nu dit in Nederland vooralsnog niet mogelijk blijkt, en aan jongelieden, zóó van de schoolbanken (voor de journalistiek behoeven geen examens te worden afgelegd!) een “groot woord” over ouderen en wijzeren en beteren en meer-kunnenden en meerwetenden wordt veroorloofd, moeten de kunstenaars hun ziel maar in lijdzaamheid bezitten en denken: Was die Zeitung von dir meint, gibt's dir etwas Kummer, denke: morgen schön erscheint eine andre Nummer’, en voorts maar geduldig journalistieke blunders recht zetten. Dr. AE.W. Timmerman vertaalde een Hymne van Homerus, welke vertaling hij aan mij opdroeg. ‘Aegidius W. Timmerman zingt Homerische hymnen, die hij opdraagt aan Jeanne Kloos,’ zegt unverfroren de journalist. Een andermaal (ik citeer de courant): ‘Interessante Flanor-herinneringen, waarin deze o.a. zegt, dat, wanneer Flanor nooit had bestaan, De Nieuwe Gids wellicht nooit zou zijn opgericht,’ waarop Dr. Mendes Da Costa er de courant attent op maakte, dat hij juist het tegengestelde had gezegd, n.l. dat het onzin ware te beweren, dat De Nieuwe Gids uit Flanor zou zijn voortgesproten!...... Een andermaal beweert een journalist, dat De Nieuwe Gids zich het flauwe grapje over Couperus' Williswinde veroorloofde, dat indertijd in De Kroniek heeft gestaan. Een andermaal bespot de journalist Hélène Swarth, die Morie Metz-Koning zou hebben genoemd ‘een maagdeken onbedorven, in de sneeuw van haar reinheid gestorven’, terwijl overduidelijk in het vers staat te lezen, dat de dichteres haar jong gestorven zusje aanspreekt, en deze vraagt de overledene ‘tot den Hemel te geleiden, dat zij nooit meer verlange naar de aarde’. Een andermaal beweerde een journalist, dat de heer Tersteeg mijn roman De comedie der liefde sterk had afgekeurd, waar op de heer T., wiens bespreking
integendeel zeer waardeerend was geweest, deze fout door de courant deed redresseeren, terwijl hij mij persoonlijk schreef: ‘Er zijn recensenten, die minder nauw van geweten zijn bij het lezen.’ Maar het mooiste maakt het een onbekend journalistje, die, van niets op de hoogte, den bekenden Dr. Gerversman, leeraar H.B.S., houder van lezingen, schrijver van het artikel over August van Groeningen, auteur van verschillende boeken, identificeert met Willem Kloos!! Een dergelijke weergalooze brutaliteit zou treurig wezen, indien zij niet zoo belachelijk ware. Evenwel is het
| |
| |
een bedroevend staaltje er van, op welk peil sommige couranten-redacties staan, om dergelijke leugenachtige onbeschaamdheden toe te laten.
Stond de journalistiek in Nederland op een hooger peil, dan zou het niet mogelijk zijn, dat oude, over het geheele land gelezen bladen verdwenen, en dat vele anderen op hun grondvesten wankelen. De eenige remedie, die hiertegen bestaat, is: alleen menschen van waarachtige eruditie, inzicht en kunde aan het orgaan te verbinden, en alle onbekwamen, die onwetendheid denken te kunnen vervangen door onbeschofte brutaliteit, zorgvuldig te weren. Maar zal dit in het kleine Nederland ooit mogelijk zijn......?
En waren het nog maar alleen de journalisten, die niet lezen, geen kennis nemen, geen kennis hebben en toch over alles babbelen, het zou nog zoo erg niet wezen. Maar zelfs menschen van studie willen soms artikelen schrijven, en zelfs dissertaties opstellen, zonder het minste besef van het onderwerp, waarover zij schrijven. Eén ontstellend voorbeeld zal ik hiervan geven. Een jong literator, overigens een sympathieke persoonlijkheid, zonder bewusten kwaden wil, wenscht te promoveeren op een studie over 80. Onderzoekt hij hiervoor de bronnen, leest hij de geschriften door de tachtigers gepubliceerd? Men zou veronderstellen, dat dit wel de eerste vereischte was. Welneen. Wat doet hij? Hij stuurt aan mijn man lange vragenlijsten, welke deze in te vullen heeft, en waar o.a. in voorkomt: Wat werd eerder geschreven Okeanos of Persephone? een kwestie, welke reeds in een der allereerste deelen van mijn man's Literatuurgeschiedenis is verklaard en uitgemaakt!...... Ook vraagt hij: hoe kwam u er toe, Duitsche verzen te schrijven? wat mijn man juist in een der vorige N.G. afleveringen uitvoerig had verteld!...... Deze student leest niet De Nieuwe Gids, leest niet Willem Kloos' letterkundige historie, maar een dissertatie zal hij schrijven - helaas, op welke onvoldoende gegevens!......
In de October-aflevering (1928) van De Nieuwe Gids vertelde onze uitgever, hoezeer dit tijdschrift in het brandpunt der algemeene belangstelling staat. En dit is de exacte waarheid. Er kan geen, zelfs het onbeduidendste stukje over literatuur worden geschreven, of De Nieuwe Gids en de mannen van 80 worden er, tot vervelens toe, met de haren bijgesleept. Het is voor een outsider
| |
| |
als ik, (die vrijwel alle Nederlandsche maandperiodieken en vele weekbladen en couranten onder de oogen krijgt) lachwekkend om te zien, hoe de literatoren door den naam Nieuwe Gids worden gehypnotiseerd, dat zij dien niet uit hun geschriften kunnen weglaten; hetzij ze hem loven, hetzij ze hem laken, de beweging van 80 schijnt zulk een fascineerenden invloed te hebben, dat zelfs het onbeduidendste schrijvertje er door wordt gehanteerd!...... hetgeen voor de betrokkenen natuurlijk zeer vleiend is, maar ook wel eens encombrant en dikwijls lichtelijk ridicuul!......
En niet minder lachwekkend is het excuus, dat men door sommige jongeren hoort uiten, als zij opponeeren tegen het bestaande Nieuwe Gids-gezag: ‘U bent als jong literator ook wel tegen uw ouderen opgetreden,’ waarin de jeugdige schrijver, in grappige naïefheid, niet eens bemerkt, dat hij door zoo'n gezegde zich op één lijn stelt, en zich dus mir nichts dir nichts promoveert tot een Van Deyssel of een Willem Kloos!......
Het is een feit, dat de Nieuwe Gids, waaraan Nederland zijn algeheele vernieuwing te danken heeft (De Haagsche Post spreekt over de geheele opleving van Nederland's nationaal leven sedert het bekende jaar 80) altijd een absoluut onafhankelijk standpunt heeft ingenomen, dat zijn redactie nooit de pers heeft gevleid of achterna geloopen, en ook nooit aan een schrijver om bijdragen heeft gevraagd. De Nieuwe Gids is in de meer dan veertig jaren van zijn bestaan krachtig genoeg gebleken, om het buiten den steun der pers te kunnen stellen, en de bijdragen van allen, die graag in De Nieuwe Gids willen schrijven, stroomden steeds zoo overvloedig toe, dat er altijd met de plaatsruimte gewoekerd worden moet.
* * *
Het is mij werkelijk een behoefte geweest dit alles eens te zeggen, en het was mij een geluk het onder de aandacht van het publiek te hebben kunnen brengen in deze feest-aflevering. Het leven van een groot man is nu eenmaal, - de onredelijkheid der wereld schijnt dit noodzakelijk te maken, - een moeilijke taak; die taak, voor zoover mijn krachten reiken, met mijn lieven man te hebben gedeeld, en misschien enkele steenen van zijn pad te hebben weggeruimd,, is mijn blijde voldoening, en tegelijk mijn dankbare trots......
|
|