Uit het innerlijk bezit door Frans Mijnssen.
Mijn eerste kennismaking met Willem Kloos? Persoonlijk ontmoette ik hem pas voor het eerst in 1894, en nog bijzonder toevallig; ik kende hem van uiterlijk, en eenmaal hadden onze blikken zich gekruist - ik was er zeer door getroffen, want mijne oogen hadden in eene oneindigheid geschouwd. Doch hoe na stond hij mij reeds, toen ik dan tegenover hem zat.
Ik had in dien tijd besloten mij geheel aan de litteratuur te wijden, en ik had dit besluit genomen met stille ernst, in het gevoel, dat ik niet zoozeer eene keuze deed, als eene roeping volgde. Eene roeping, schoon en verheven, die een hard leven zou eischen, dat echter innerlijk rijker dan eenig ander leven zou zijn.
Jeugdig enthousiasme? Ongetwijfeld; doch niet minder: innige overtuiging, sterk en helder. Door den strijd en de schoonheid van ‘De Nieuwe Gids’, de Beweging van '80, was een jonge man tot zulke gevoelens, tot deze overtuiging gekomen. En het was de stem van Kloos geweest, die hem het diepst had bewogen en hem het klaarst had doen zien. Dit alles wist ik, vóordat ik dien dag tegenover Kloos zat, en hij mij aanvankelijk zwijgend aankeek.
Het gevoel voor hem was geheel eenig. Men streefde naar het licht, men had gelezen en geschreven, men had overwogen, gedebatteerd, gezocht. Toen las men de Kronieken en de Inleiding tot Perk, en de sluizen openden zich, en men ging het licht tegemoet.
Welk een leider bleek deze schrijver. Welk een levende orde schiep hij; tot welk eene hoogte steeg hij, en voerde hij ons op, wanneer hij in diepe eenvoudige woorden het wezenlijke vastlegde. Als ik terugdenk aan dien merkwaardigen tijd, toen ook