uit de pure sfeer van voorname menschelijkheid, die Willem Kloos en zijn tijdschrift omgeeft. Een sfeer, waarin geen plaats is voor kleinheid, kliekgeest en verachtelijke vooroordeeltjes.
Als vele jongeren dank ik Willem Kloos mijn gelouterd inzicht in het wezen en de roeping van de letterkunde. Hem, onze Eerste, was en is het nooit te min, onrijpe, slecht en onduidelijk geschreven, werken van beginnenden geduldig en proevend te lezen, tot het eind. En zoo de aard of de hoedanigheid van bijdragen hem noopt deze terug te zenden, dan getuigt iedere zin van zijn begeleidenden brief, van zijn nooit verflauwende, eeuwig-jeugdig laaiende geestdrift, voor wat hem het liefst en het hoogst is: de Literatuur. Een brief van Willem Kloos vaagt de teleurstelling om een teruggezonden bijdrage weg en prikkelt tot nieuwen ijver, tot zelfcritiek en rijp-wording.
Want, de Leider van ‘De Nieuwe Gids’, alweer die groote tegenstelling, ziet zelfs niet de onbeholpenste stamelaars, dus nog veel minder letterkundigen, die een ándere richting dan de zijne volgen, als onwelkome verstoorders van redacteurs-zelfvergenoegzaamheid, die door middel van een gedrukt biljetje tot erkenning van hun onwaardigheid moeten worden gebracht. De Mensch Willem Kloos weet, dat óók de onrijpste schepping van een beginner èn de vruchten van een niet met hem geheel homogenen geest, ontstaan uit eerlijken drang naar Waarheid en Schoonheid, zoo zij slechts de kenteekenen dragen van ernstig pogen. Heel zijn levenswerk als leider van zijn tijdschrift en pionier der nieuwe Letterkunde is daar een overtuigend bewijs van. En die opvatting heeft hem een monument van dank en vereering gesticht in de gemoederen van vele tientallen die, aangevuurd door zijn opbouwende critiek en niet genoeg te waardeeren raadgevingen, er ten slotte in slaagden, met een zuiver product in ‘De Nieuwe Gids’ te debuteeren.
Want nog altijd, Willem Kloos, beschouwen wij het opnemen van ons werk in Uw Tijdschrift als een eer, en een eervolle erkenning, dat we iets mochten bereiken. Moge dit U strekken tot een krans, die nooit eenig ander tijdschriftleider in Nederland zal worden toegereikt en als uiting van dank, die, daar ben ik zeker van, ik U namens zeer velen zeg.