Nadat hij zijn Feesten had uitgegeven, dat nu klassieke moderne-Hollandsch, ook tot de scholen doorgedrongen; dorst wijlen Van Nievelt in wijlen het Nieuws verzekeren, dat het boek niets nieuws bracht. Van Maurik, Cremer, anderen nog, hadden precies hetzelfde gegeven, máár in eenvoudiger taal, dus beter.
Het lijkt me niet iets overbodigs, nu de redactrice dezer Feest-Aflevering mij wel heeft willen voorstellen ook enkele bladzijden bij te dragen, van deze narigheid te reppen, daar men vaak den indruk krijgt, dat een jonger geslacht daar niets van weet: anders zou het, reeds enkel uit zelfzucht, eerbiediger schrijven over de schoonmaak, door Kloos en Van Deyssel in het huis onzer literatuur gehouden. Ook wordt deze mijne bijdrage er door verklaard. Er zijn verscheidenen zooals ik, staande aan den zelfkant van De Nieuwe Gids, jongeren zoowel als tijdgenooten der voormannen, die niet hadden hùn drieëenheid van begaafdheid, moed en liefde; en die zonder den ruggesteun van dit tijdschrift, dezen invloed, deze macht, zich minder ongedwongen, minder openhartig, minder oprecht dus, als schrijvers zouden bewogen hebben.
‘Tachtig’ is zeer véél geweest in ons land, met zeer verschillende geesteswerking. In de literatuur is het een nieuwe poëzie geweest en een nieuw proza. Tevens is het ook daar een vrijheidsbeweging geweest. Dank zij hun gaven en hun moed, die van hun overtuiging, hun eerlijkheid, hun frischheid en hun toewijding het gevolg was, hebben de tachtigers, de echte, als machtige voormannen een vrijheid gebracht in de literatuur, als men zich vroeger hier niet dorst droomen.
Als één van talrijke dii minores, een die door gewekten moed het laat tot werklust brengen kon en hiermee het pessimisme verwon, dat een erfstuk was der kindsheid, breng ik, bij diepen eerbied voor den dichter, Kloos als leider dankbaar hulde.