Aan Willem Kloos
Een artikel van Prof. F. Brunot in de ‘Revue de Paris’ van 15 November 1928, getiteld ‘les Romantiques et la langue poétique’ schenkt mij een welkome gelegenheid om door enkele aanhalingen een bescheiden bijdrage te leveren bij den zeventigsten verjaardag van Kloos. De verleiding is groot om overeenkomst en verschil van de Fransche letterkundige beweging van 1830 en die van onze 80-ers in het licht te stellen; doch de plaatsruimte laat het niet toe. Ook in Frankrijk gold het toen een strijd om vrijheid en schoonheid, om erkenning der individualiteit. Ook dáár eerst miskenning, daarna erkenning, in onzen tijd wel eens gevolgd door uitingen van ondankbaarheid.
Brunot herinnert aan de volgende woorden van Victor Hugo in 1826 geschreven: ‘l'Ecrivain devra se garder d'effacer le caractère particulier par lequel son expression révèle l'individualité de son esprit.’ In eenigszins verzachten vorm zegt Hugo hier hetzelfde wat Kloos in dagen van strijd bedoeld heeft met zijn bekende uitspraak, dat kunst de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie moet zijn; een gezegde, dat tegenwoordig veelal uit het verband gerukt en verwrongen wordt tot een aanprijzing van het individualisme als eenige bron der kunst
In dit verband moge nog een aanhaling uit hetzelfde artikel volgen. Brunot zegt, naar aanleiding van de grieven der hedendaagsche Fransche critiek tegen de dichters der Romantiek, grieven die hij ongegrond noemt en van groote ondankbaarheid getuigende: ‘ne nous étonnons pas trop! L'ingratitude est de règle. Après les coups de force, la génération qui suit célèbre quelque temps les “glorieuses”; celles qui viennent ensuite, habituées à la paisible jouissance de la liberté, sont de plus en plus portées à croire qu'il n'y avait besoin pour l'instituer ni de tant d'efforts, ni d'un si grand éclat, et que le mérite n'a pas été grand.’