De Nieuwe Gids. Jaargang 44
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 370]
| |
Paus Paulus V en een aangehaald Nederlandsch schip
| |
[pagina 371]
| |
Niet zelden waren het ‘bandieten’ in den eigenlijken zin van het woord; menschen, die wegens begane misdrijven, ook politieke meeningen, uit hun huis en haard en stand verbannen, in het open veld hun leven sleten en van elke gelegenheid, welke zich aanbood, gebruik maakten, om te toonen, dat zij zich nog wel wisten te redden. Vroeg of laat kwam het faliekant uit, want de overheid of de burgerij der steden op eigen gelegenheid stuurde wel-gewapende en goed bereden patrouilles tegen de straatroovers uit. Dan verluidde den een of anderen dag, dat men hen te pakken had gekregen en kort daarop vermeldde een aantal afgehouwen hoofden op de brug van den Engelsburg hoe velen er onschadelijk waren gemaakt. Het binnenbrengen van dezen gruwelijken buit is in een marmer-relief op de monumentale graftombe van paus Sixtus V (1585-1590) in Santa Maria Maggiore te Rome afgebeeld. Ook de zeeweg liet aan veiligheid wel iets te wenschen over. Het gevaar schuilde daar in de zee-roovers-nesten aan de Noordkust van Afrika. Tunis en Algiers hadden een boozen naam in Italiaansche maritieme kringen en we lezen van de zonderlingste gevallen, die daar uit voortkwamen. Nauwelijks heeft men de hand gelegd op een stelletje van die Turken of Barbaren, zooals ze door de bank genoemd worden, of er begint een levendige handel met die sujetten. De verschillende regeeringen, die er een vloot op nahouden, willen beslag leggen op die stoere rakkers en hen voor het overige hunner levensdagen aan de banken der respectievelijke galeien ketenen. Dat hadden ze maar moeten voorzien toen ze aan land gingen om een paar landarbeiders buit te maken of, heel onschuldig, zich van een voorraad zoet water te voorzien of eens een nachtje op vasten bodem uit te rusten...... Over zoo'n paar ‘slaven’ worden heele briefwisselingen gevoerd, terwijl zij zelf veilig achter slot zitten. Het beste wat hun nog kon overkomen, was dat zij voor uitwisseling bestemd werden. Er zuchtten namelijk steeds een aantal anderen, Italianen, in de kerkers der twee reeds genoemde steden, plaatsen van oponthoud, die zeker niet in comfort en andere verfraaiingen des levens bij de beruchte Tor di Nona in Rome achterstonden. | |
[pagina 372]
| |
Op de een of andere wijze vond dan van tijd tot tijd, op hooge zee, nadat men van beide zijden een overeengekomen vlag geheschen had, uitwisseling plaats. Men was dan al blij in Rome als de ongelukkige landgenooten niet ook nog ‘bekeerd’ waren en een bizondere broederschap ging hun in feestelijken optocht tegemoet. Ook zulk een voorval is op het grafmonument van Sixtus V afgebeeld. Niet zelden had het verblijf ‘in partibus infidelium’ nog andere voeten in de aarde. Ik herinner me een brief gelezen te hebben van een monnik, die in Algiers aan het onderhandelen was over zoo'n uitwisseling. Alles ging naar wensch, tot plotseling het geluk voor hem omsloeg, en hijzelf, tot zijne groote verontwaardiging, in het gevang belandde. Geheel buiten zijn weten of schuld hadden namelijk de galeien van Genua aan boord van een Oosterschen bodem eene ‘Turkin’ gevangen genomen en, daar deze inmiddels tot het Christelijk geloof was overgegaan, gastvrijheid aangeboden. Hoe het verder met den monnik afliep, blijkt niet; doch men kan niet zonder grond het ergste vreezen. Het geval der ‘Turkin’ staat niet op zichzelf alleen. Eene andere, in een Noord-Afrikaanschen harem opgeborgen, wist met een daartoe gecharterd schip te ontsnappen, en nadat zij en hare reisgenooten duizend dooden uitgestaan hebben, kwam ze veilig en wel in Rome aan. Deze Maria d'AlgeriGa naar voetnoot1) was een heel seizoen de lieveling van de Romeinsche beau-monde en paus Sixtus V stond haar een maandgeld toe.
Het gevoel van samenhoorigheid der Italiaansche staten deed zich juist op het stuk van afweer tegen al die gevaarlijke overzeesche machten, meer dan misschien op eenig ander punt, kennen. | |
[pagina 373]
| |
Het zoogenaamde Rijk der Beide Siciliën, d.w.z. eigenlijk Sicilië en het Napelsche gebied, met trouwens nog Milaan en een heel stuk van Lombardije erbij, alles onder Spaansch bewind, de Kerkelijke Staat, Toscane en Genua vormden meer dan eens een blok-op-zee tegen het piratendom, waarbij zich ter gelegenheid Venetië aansloot. De smaldeelen van de staten aan de Tyrrheensche Zee hielden goede betrekkingen aan onder elkaar en een uitvoerige dienst van inlichtingen omtrent de bewegingen en, als men het te weten kon komen: plannen van de vijandelijke zeemacht werd overal met behulp van het in Rome gevestigde diplomatieke corps onderhoudenGa naar voetnoot1). Toch moet men niet denken, dat het twee volkomen gesloten kampen, aan deze en gene zijde van het beroemde blauwe water waren. Ik heb brieven in handen gehad, vol van de hoffelijkste termen, door Mohamedaansche potentaten aan het pauselijk hof gericht; artikels als Oostersche lederwaren kwamen in Italië aan, soms vergezeld van een of ander verscheurend dier voor de tuinen van hoogmogende heeren, als een soort levende heraldiek bestemd. Het geval kwam zelfs voor, dat een ongetrouw beambte van de Oriëntaalsche drukpers in Rome, in het einde van de zestiende eeuw eenige in het Arabisch gedrukte boeken afhandig maakte en in Afrika afzette! Maar verreweg de voornaamste handel ging toch op de heel wat meer betrouwbare Italiaansche schepen, die vooral zijde en graan uit Sicilië naar de Noordelijke havens, Civitavecchia en Genua brachten. Veelal gingen zij in convooi en van dergelijke scheepsgelegenheid werd dan door kardinalen, nuntiussen en wereldsche gezanten gebruik gemaakt om zich naar de posten hunner bestemming te begeven of van daar terug te keeren. Niet zelden reisde ook een of andere ongelukkige gevangene mee, die, uitgeleverd, in zijn eigen staat zijn straf uit ging zitten. Hoewel blijkbaar in menig opzicht te verkiezen boven den | |
[pagina 374]
| |
langen weg over land, die bijvoorbeeld langs de kust van Spezia tot Genua haast onmogelijk was, leverde ook deze manier van reizen talrijke, begrijpelijke bezwaren op. De berichten uit dien ouden tijd zijn vol van dergelijke zeezieke verhalen... Heel erg was het lot der galeislaven, die uit alle standen der maatschappij, waar maar misdrijven als bedrog met geld enz. begaan waren, voortkwamen. Scènes uit hun leven aan boord en in de havens, als de galeien gekalefaterd werden, komen vooral in prenten in groot aantal voor. ‘Turken’, liefst zwaar geketend, zijn een geliefd motief aan de monumenten van voorname geslachten en regeerende hoofden, die zich voor de marine en zeeoorlogen verdienstelijk hadden gemaakt, als het monument ‘der Vier Mooren’ te Livorno, of de twee flankeerende figuren op den ingang van den tuin der Colonna's, op het Quirinaal te Rome kunnen bewijzen. Interessante voorstellingen van zeegevechten komen als détails voor op de groote kaarten, in de Galerij van Gregorius XIII (1572-1585) in het Vaticaan.
Voor buitenlandschen invoer rekende Italië vooral op graan en levensmiddelen voor den Vastentijd, in elk geval haring, die veelal met Nederlandsche schepen werden aangevoerd. Als er ergens eene lading was aangekomen, werd dat over het heele schiereiland, door middel van met de hand geschreven, in groot aantal gecopieerde primitieve kranten, de zoogenaamde ‘Avvisi’ overgebriefd en dergelijk nieuws is ook uit andere bronnen op te diepen, als een paar voorbeelden hier mogen aantoonen. In het jaar 1593 is een zekere Pieter Overlander in Genua met een lading rogge, die hij aan de overheid der stad, d.w.z. aan het Bureau voor Voedingsmiddelen (Officio dell' Abondanza) verkocht heeft, geland. Maar daar hij al vier weken vruchteloos op betaling wacht, en men voorwendt zijn vracht niet zoo dadelijk te kunnen ontschepen, richt hij zich tot den Senaat met een beklag, dat nog in het Staatsarchief te Genua te lezen ligtGa naar voetnoot1). In denzelfden bundel, van het jaar 1593, komt een bericht voor, ditmaal van het gerechtshof, dat aan Thomas Hont eene geldboete is opgelegd omdat hij buskruit naar Algiers vervoerd | |
[pagina 375]
| |
heeft. Blijkbaar had hij protest daartegen aangeteekend bij den Senaat, waar men dan ook aanneemt, dat hij zijne onschuld heeft kunnen bewijzen en dat een dergelijke straf niet alleen te streng, maar tegen den vorm van de wetten der Republiek is. Nog in 1593 zijn het twee schippersGa naar voetnoot1), Jan Jansen en Pieter Cornelissen, die met hunne schepen ‘De Steur’ en ‘De Zwarte Hond’ graan en lood hebben gebracht, welke lading zij in Livorno en Viareggio hadden moeten ontvrachten. Maar de agenten der Genueesche firma, welke de bestelling had gedaan, treffen met hen in Livorno, waar deze laatsten gevestigd waren, samen en men wordt het er over eens de vracht verder tot Genua te brengen, met vastgestelden prijs voor de meerdere kosten van vervoer. Eenmaal in Genua aangekomen dringen zij er op aan, dat de verhandelingen over uitbetaling van transport en premie wat vlugger afgewikkeld worden, ook al omdat zij anders het voordeel verliezen in gezelschap van andere schepen verder te reizen. En in de ‘Avvisi’Ga naar voetnoot2) lezen wij bijvoorbeeld, op den datum 25 Mei 1613, van beklag van een Nederlandsch koopman in Rome over schade, die hij zou beloopen hebben door aanhaling van een hem toebehoorend schip, door den admiraal der pauselijke galeien, hoewel het daarna weer was losgelaten. Dus een dergelijk geval als wat hier ons eigenlijk onderwerp wordt. In 1614 weten de journalisten van Nederlandsche kaperschepen in Livorno, die van den groothertog van Toscane zekere patenten willen hebbenGa naar voetnoot3). Ongeveer op den 24sten Februari van het jaar 1618 is in Rome een zeeman uit Amsterdam aangekomen, die succes heeft gehad met het leveren van schepen voor de marine in de Middellandsche Zee, eerst voor de ridders van Malta, dien hij een in Holland gemaakt schip aflevert en daarna voor den Spaanschen onderkoning te Napels, die hem goed ontvangt en vier andere schepen besteltGa naar voetnoot4). Voor aardigheid deel ik hier het bericht mee, zooals de correspondent van den hertog van Urbino dat de moeite waard vond naar huis op te zenden. | |
[pagina 376]
| |
Fol. 66. È venuto qua un marinaro d'Amsterdam, che, dopo haver condotto in Malta un galeone fatto in Olanda per quella Religione, nel venirsene a questa volta, in Napoli era stato molto accarezzato dal signor duca d'Ossuna, che gli haveva dato ordine di fare et armare 4 vascelli simili per se et mandarglieli a Napoli. Een andermaal komt in Rome, over Genua, 1618 Augustus 11, bericht omtrent een mislukte poging van Nederlandsche kolonisatie in Noord-Afrika; uit Venetië, op denzelfden dagGa naar voetnoot1), dat in de Adriatische Zee drie Nederlandsche schepen zijn aangehaald, blijkbaar omdat zij oorlogscontrabande naar Napels wilden brengen. Soms komen die buitenlandsche schepen zelfs onder de aandacht der nuntii, als bijvoorbeeld de titularis, monsignor Gessi, op den 31sten Juli 1610 uit Venetië naar Rome heeft te schrijvenGa naar voetnoot2), dat een koopman in de plaats zijner residentie het voorstel heeft gedaan, dat voortaan schepen uit alle landen zullen worden toegelaten zonder bizonder verlof om daar binnen te loopen en te landen, als tot nog toe vereischt werd. Dit voorstel was in den Senaat behandeld en had daar tot eene levendige gedachtenwisseling aanleiding gegeven. Een van de tegenwerpingen was: het gevaar voor den godsdienst, en dat dan meer Nederlanders en Engelschen zich er voor goed zouden vestigen. Monsignore neemt aan, dat er alle kans is, dat het voorstel op dat bezwaar afstuit. De nuntius blijft Rome op de hoogte houden van de aangelegenheid. Begin Augustus bericht hij, dat alles dan gaat om het al of niet invoeren van den nieuwen maatregel, waartegen hij zich in stilte blijft verzetten. De voorstanders willen een middenweg inslaan en voorschrijven, dat die kettersche Hollanders niet dan op een bepaald terrein, en dan allen samen zullen mogen wonen. Het komt tot stemmen, en daar de stemmen twee maal staken, zal het voorstel er wel niet door gaan. | |
[pagina 377]
| |
De patriarch van Venetië en bisschop van Brescia hebben, op aanzoek van den nuntius, daarop invloed uitgeoefend. Hoe het afliep is mij niet gebleken; misschien toch tegen den zin van den nuntius, die in September moet berichten, dat er sprake van is geregelde diplomatieke betrekkingen tusschen Venetië en de Nederlanden aan te knoopen. Ook langs anderen weg, namelijk door middel van de reeds genoemde ‘Avvisi’, komen berichten over de bewegingen van Nederlandsche schepen, zoowel uit Venetië als Livorno. Dikwijls hebben zij met zeeroovers te doen en het gebeurt, dat de kapitein, overvallen door piraten, de lont in het kruit steekt, als in 1612 een zekere Laurensz. Claeszen deed!
In dit kader valt nu zeer wel het relaas van een incident op zee, waarbij niemand minder, dan de Borghesepaus Paulus V betrokken was. Ik trof het aan in de brieven van den kardinaal Domenico Pinelli, die ik in het Staatsarchief te GenuaGa naar voetnoot1) doorwerkte, met het doel om gegevens voor de geschiedenis van Rome nà de Renaissance te verzamelen. Eigenlijk heel onverwacht verschijnt daar een eerste berichtGa naar voetnoot2), dat er voor den kardinaal, die de diplomatieke aangelegenheden van Genua in Rome bezorgde, nog al onrustbarend moet hebben uitgezien. Op den 11den Juni van het jaar 1610 schrijft ‘Sua Signoria Illustrissima’, als de kardinalen toen nog betiteld werden, dat hij den brief, met een koerier van Genua naar Rome gezonden, ontvangen had. Hij herhaalt als het ware den inhoud van het schrijven of geeft dezen tenminste in het kort weer: ‘over het Hollandsche schip, dat de commandant der pauselijke vloot naar Civitavecchia had opgebracht.’ De daarmee samenhangende omstandigheden brachten hem er toe, na rijp overleg, onmiddellijk op audiëntie bij den paus te gaan. | |
[pagina 378]
| |
Hij overhandigt een schrijven van den doge en Senaat van Genua aan den paus en ook aan de kardinalen Sauli en Borghese. Van Sauli is bekend, dat hij in het Kardinaals-college de zeezaken behartigde; Borghese was de kardinaal, die door familierelaties en ook anderwege het naast tot den paus stond en dus niet te laat voor een onderwerp van belang geïnteresseerd kon worden. Van elders weten wij, dat hij groot belang in marine-aangelegenheden stelde. Paulus V leest den brief, hoort aan, wat de kardinaal er mondeling aan toevoegt en blijkt al over de zaak ingelicht te zijn, want hij maakt den kerkprins opmerkzaam, dat men in Genua niet wel geïnformeerd moest zijn. In zijn eigen woorden, die Pinelli herhaalt, luidt het: ‘dat het niet waar is, dat het schip geladen was met levensmiddelen, noch dat het zijn toevlucht had genomen in het bereik van het fort Santa Maria en zich had toevertrouwd aan beambten van Genua, als drie andere schepen gedaan hadden. Dit schip was op zekeren afstand van het fort. De vice-admiraal weet, dat het vol roovers zat, die op kaperij uit waren en dat zij al heel wat schade hadden aangericht in Spanje en dat zij nu met hetzelfde bezig waren aan de Riviera. Wat er ook gebeurd is, het is gedaan in het belang der menschheid en men heeft een dienst bewezen van openbaar belang, door de kettersche dieven voor deze landen onschadelijk te maken. De doge en de Senaat hebben dus eigenlijk veeleer reden God en Zijne Heiligheid dankbaar te zijn, dat zij hen van deze groote dieven bevrijd hadden’. De paus was blijkbaar zijnerzijds volkomen ingelicht, want hij kon de voorstelling der zaak nog met allerhande bijomstandigheden staven, die reeds in den vorm van proces-akten waren neergelegd en overhandigde naar het schijnt ook nog eene memorie over het heele geval, die de kardinaal met zijn antwoord opzendt. De paus was bovendien lang niet goed te spreken over den commandant van het fort aan de Golf van Spezia, die, zonder reden, op de Kerkelijke Vloot had laten schieten. Als voorbeeld van een tegenovergestelde behandeling haalde hij aan, dat de vloot van Toscane bij Palo, dus dicht bij Rome, eenige Turksche piraten-schepen had buit gemaakt en dat het hem genoegen had | |
[pagina 379]
| |
gedaan dit te hooren. Dit argument hield blijkbaar steek. Waarom zou de pauselijke vloot ook niet het recht hebben in de wateren der Genueesche republiek hetzelfde te doen?
Wat dien commandant betreft had men desnoods iets door de vingers kunnen zien. Het zeer rijk materiaal over het zeewezen in die dagen, dat in de Romeinsche archieven bewaard bleef, en waarvan ik een stel teekenende staaltjes heb behandeld en uitgafGa naar voetnoot1), staat ons toe een kijkje te nemen in het leven van die heeren. Wij krijgen den indruk, dat ze een hoogst verantwoordelijken post innamen, vol verrassingen en over koelbloedigheid en een deugdelijk zenuwgestel moesten beschikken, om hun taak behoorlijk te vervullen. Het systeem van kustverdediging in het algemeen was niet slecht ingericht. Op geregelde afstanden volgden forten, nu nog als pittoreske bouwvallen over, op elkaar en zoodra er een alarm sloeg met een kanonschot, bulderde het langs de heele kust. Wanneer tenminste de zaak klopte, wat bijvoorbeeld blijkens een rapport door een bombardier van den Engelsburg onder denzelfden paus Paulus V ingediend - bewaard in het Borghese-archief - tenminste aan het Romeinsche strand niet altijd het geval was. De wakkere borsten veroorloofden zich nog al eens een kleine vacantie en de vuurmonden waren bovendien ook niet altijd in den besten staat. En wat moest zoo'n commandant doen, als hij vermoedde dat er zich weer eenige schepen, onder valsche vlag varend, voordeden?
De kardinaal is ondertusschen min of meer overtuigd, dat men in Genua in eene dwaling verkeert en verzekert den paus dat men in dat geval het zal erkennen. Daarna brengt hij verslag uit van zijn onderhoud aan zijne collega's Sauli en Borghese. Dien dag had een Nederlandsch schip dus wel opgeld gedaan in de hoogste kringen van Rome! | |
[pagina 380]
| |
Als toegift raadt kardinaal Pinelli de Genueesche regeering aan zoo weinig mogelijk opschudding over de zaak te maken... Hij zelf zal ondertusschen kennis nemen van de stukken dienende voor het proces, dat men al bezig is op te zetten en voegt er in eigen handschrift aan toe: ‘Ho travagliato tutto hoggi et non poco et l'ha fatto volentieri per servitio della mia patria’; waar ‘travagliato’ zelf iets meer dan ‘moeite gegeven’ beduidt. De secretarie in Genua schrijft achterop het stuk: ‘In zake het schip genomen in de Golf van Spezia’, en in het kort het besluit van den Senaat: ‘Hem antwoorden, als a tergo van den brief van kardinaal Sauli is gedaan en de kaart sturen’. De andere kardinaal, ‘ex officio’ ingelicht, was hem dus vóór geweest en misschien reeds in de gelegenheid op de kaart de situatie nader te leeren kennen. Uit een volgenden brief, van 15 Juni 1610, blijkt dat Genua voet bij stuk houdt en het gezag over de wateren, ook van het grondgebied bij Toscane, wil in stand houden. De paus geeft al wat toe, neemt de mogelijkheid aan, dat de rechtsmacht der Republiek inbreuk heeft geleden, zal alles nog eens nader laten onderzoeken en genoegdoening geven, indien daartoe aanleiding bestaat, ook omdat hij: ‘altijd eene bizondere toeneiging voor haar heeft gehad en begeert haar steeds bij te staan in het bewaren harer vrijheid van handeling.’ Er is echter een weerhaak van belang. De commandant van de vloot is, Francesco Centurione, Genuees van geboorte, en kort te voren voor dit ambt uitgelezen, omdat Genua meer maritieme talenten kon voortbrengen dan Rome. Uit tal van brieven van dezen man, die ik in handen heb gehad, blijkt hij een cordaat persoon, een voornaam heer in de Romeinsche hooge wereld, en, een bijomstandigheid, maar toch wel aardig, toch geen salonheld, doch een merkwaardig zeevast man. Zijn buitengewoon fraai en duidelijk schrift ondergaat namelijk niet de minste verandering als hij aan boord van zijne galei in een zwaren storm een van zijne epistels voor Rome opstelt. Bij de onvermijdelijke relletjes van passagierende matrozen in de haven van Napels en dergelijke gevallen weet hij, zelfs tegenover de autoriteit der Spanjaarden, flink op te treden. De paus neemt den commandant - die persoonlijk het | |
[pagina 381]
| |
incident heeft bijgewoond en, eerst, in het leven geroepen - in zijn volle bescherming, ook al is hij Genuees. Paulus V toont daar weer zijne slagvaardigheid, die hem als eenvoudig monsignore reeds onderscheiden had. Als men tegen ambtenaren aan het optreden gaat, heeft hij het recht den commandant van het fort aan te tasten. Bovendien - een meesterlijke zet - men kan toch niet verwachten dat Centurione het met opzet heeft gedaan. Men moet toch bedenken, dat hij burger van die Republiek is en zich zoo vaak jegens haar verdienstelijk heeft gemaakt.
Al de verwikkeling komt ons des te belangwekkender voor, als wij even bedenken welke paus er persoonlijk in gemengd is. Paulus V is namelijk een groote, zelfs in de altijd zoo gewichtige geschiedenis van Rome in het oog loopende persoonlijkheid op den zetel van den Apostel Petrus. Hoewel in menig opzicht een voortzetter van het werk zijner voorgangers als Sixtus IV, Pius V, Gregorius XIII, Sixtus V en Clemens VIII, die aan Rome het karakteristiek uiterlijk schonken, dat wij, en een heele wereld vóór ons, het meest bewonderen, wist hij er met behulp van buitengewoon bekwame bouwmeesters als Carlo Maderna en Jan van Santen een eigen noot van grootsche romaniteit aan toe te voegen. Het stuk van het paleis Borghese naar den Tiber, zijn aandeel in de villa Mondragone, de villa Borghese en het grootste deel van de Sint Pieterskerk toonen op de meest overtuigende wijze, dat deze paus en zijn tijd in onmiddellijke aanraking met het wezen van Rome stonden. Juist nu, dat deze Hollandsche schuit een onderwerp van gesprek, en meer dan dit, haast een politieke aangelegenheid in het Vaticaansche hof, beteekende, was Paulus V volop in de hervorming van het nog overgebleven stuk der oude Constantijnsche basiliek in den schitterenden nieuwen Sint Pieter, die hij reeds in zijne verbeelding zag rijzen, en die ondanks den sceptischen twijfel der Romeinen binnen enkele jaren als uit den grond getooverd voor oogen zou staan. Het is echter treffend - en dit valt vooral op als men met de berichten der in de naaste omgeving der pausen verkeerende | |
[pagina 382]
| |
gezanten vertrouwd raakt - met welke gelijkmatigheid groote figuren als Sixtus V, Clemens VIII en Paulus V ook schijnbaar minder belangrijke zaken behandelen, als die eenmaal onder hunne aandacht gekomen zijn. In het groot genomen zijn op dit stuk de berichten der Venetiaansche gezanten bekend, waarbij dan meestal gelet wordt op den tekst, dien zij na afloop in den Senaat voorlazen. Maar ook een grootmacht van toentertijd in Italië, als Toscane had zijnen gezant in Rome, die er winter en zomer bleef zitten en bijna dagelijks aan den groothertog of diens politieke secretarissen schreef. Bij het doorwerken van deze correspondentieGa naar voetnoot1) van verscheidene elkaar opvolgende gezanten krijgt men eerst recht een denkbeeld van den alles omvattenden, rusteloozen arbeid, die reeds toen aan de pauselijke waardigheid verbonden was. En dat maakt Paulus V in verband met de aanhaling van een Nederlandsch schip dan, als gezegd, des te belangwekkender.
Kardinaal Pinelli doet al het mogelijke om de zaak te sussen en spoort de regeering van Genua tot groote voorzichtigheid aan. Eigenhandig voegt hij aan een van zijne brieven toe: ‘Gijlieden moeten wel overwegen, wat zij op het papier stellen...’ Doch zij luisterden niet naar zijn raad, en daar was het dat Francesco Centurione in de knel raakte, als de eenige persoon die zij konden pakken. Als zoon van een doge behoorde hij tot de aristocratie van Genua, waar deze positie steeds ook grooten welstand beteekende. Uitdrukkelijk wordt ons namelijk o.a. door den kunst-geschiedschrijver uit de tweede helft van de zeventiende eeuw: Passeri, die zelf tot dien stand behoorde en meermalen in zijn vaderstad Genua in de regeering zat, verklaard, dat alleen dáár voor den adel zakendoen geen schande was. Natuurlijke feiten, als de dorheid van het land om de stad, de bezwaren van den toegang, behalve van den zeekant, haalt hij daar bij wijze van verzachtende omstandigheden aan. | |
[pagina 383]
| |
Ook Centurione's voorvaderen hadden zich zeker niet geschaamd de handen uit de mouw te steken en den zeeman het noodige nagelaten om door het leven te zeilen. En nu moest hij hooren, dat wegens het aangehaald Nederlandsch schip eene beslagneming zijner goederen in Genua en misschien ook een soort verbanning voor de deur stond. Zeker was de paus bereid zijnen getrouwen dienaar te beschermen, maar de aangelegenheid was hier uit de hoogere geestelijke sferen, waarmede men niet dan uiterst voorzichtig omging, in het gebied der alledaagsche politiek en der gewone jurisdictie overgebracht. En daarin mengden zich pausen en kardinalen van hunne zijde zoo weinig mogelijk. Deze zet van de, nog altijd, als zeer slim bekend staande, Genueezen kan een beslissenden invloed uitgeoefend hebben op het verder verloop. Wij zien ten minste, dat in een van de depêches (1610 Juli 10) een papier wordt ingelascht van den volgenden inhoud: ‘Het schip, dat onlangs door de galeien van Zijne Heiligheid werd aangehaald in de golf van Spezia, bevindt zich thans te Civitavecchia en de bemanning zit tot dusver in de ijzers.’ Men hoort hen razen! ‘Het verluidt in hofkringen, dat ongetwijfeld de lading wapens voor den hertog van Mantua bestemd was, aan wien zij zal worden uitgeleverd en volgens kardinaal Pinelli zullen de manschappen losgelaten worden en hun schip terugkrijgen.’ Dan gaat het stuk met eene lange redeneering over geestelijke en wereldsche rechtspraak op de verantwoordelijkheid van Centurione in en spoort aan, dat men hem in Genua zelf zal gaan verhooren. Bovendien komt het voorstel op, dat de Nederlandsche bodem zal worden gebracht, waar hij was in beslag genomen en daar aan de Republiek Genua uitgeleverd moet worden. Achterop het in vouwe gevonden geschrift, maakt de staatssecretarie te Genua het concept van het antwoord: ‘Antwoorden, dat men hier afwacht, dat het schip worde teruggegeven, daar waar het genomen is.’ Kardinaal Pinelli en kardinaal Sauli schrijven dan, samen; op 16 Juli 1610; steeds in denzelfden bundel: | |
[pagina 384]
| |
Scrissimo a Vostra Serenità et Signorie Vostre Illustrissime circa il negotio del bertone sotto li 25 di giugno, delle quali lettere niuno di noi ha havuto risposta, nè per questo siamo restati, per il zelo che habbiamo della patria nostra et della sodisfattione Loro, di trattar più volte con Sua Santità sopra di questo negotio et habbiamo sempre ritrovato in Sua Santità molto desiderio di dar sodisfattione alla Serenissima Republica et di non pregiudicare la sua giurisdittione in cosa alcuna, ma d'accrescerla in quello che fusse in mano sua. Et dal trattare che habbiamo fatto con Sua Santità speriamo, che per dar sodisfattione alla Republica et per far gratia a ogn'uno di noi, che ne l'habbiamo pregata instantemente, si contentarà Sua Santità di rilasciare in libertà quel bertone nel modo ch'è stato preso, senza offesa alcuna di persone, nè diminutione di robbe. De beide kardinalen laten er geen gras over groeien, gaan weer op audiëntie en kunnen, op den laatsten der maand, een gunstige wending der aangelegenheid depêcheeren: ‘Na ontvangst van den brief van Uwe DoorluchtigheidGa naar voetnoot1) en Uwer ExcellentiesGa naar voetnoot2), hebben wij weer met den Heiligen Vader onderhandeld, conform den inhoud van ons schrijven van den zestienden, in dezen zin, dat Zijne Heiligheid zich zou verwaardigen te verordenen, dat het schip spoedig in vrijheid zou worden gegeven, met alles wat het aan boord heeft, zonder overlast voor de bemanning of andere personen. Wij brachten dit met den meesten nadruk voor en nadat Zijne Heiligheid eenige tegenwerpingen gemaakt had, nam Zij Haren tijd om ons Haar besluit te doen weten. Vanavond heeft de Paus ons laten zeggen, dat Hij, uit toegenegenheid, als Hij altijd voor de Republiek heeft gehad en ook om ons Zijn gunst te toonen, er genoegen mee neemt het schip los te laten op de bovenstaande wijze; dat Hij zoo spoedig mogelijk desbetreffende beschikking zou nemen - waar wij | |
[pagina 385]
| |
het onze zullen doen om te bezorgen, dat het werkelijk geschiedt - en daarmede zal dan de zaak besloten zijn.’ Ondertusschen was echter de bom tegen Francesco Centurione ontploft. Maar deze proefneming met geweld zou met een sisser afloopen. Men leze slechts wat de twee kerkprinsen op den 24sten September op schrift stellen: ‘Wij hebben vernomen van het vonnis, dat tegen Francesco Centurione geveld is en daar deze zaak, als Uwe Doorluchtigheid en Uwe Excellenties weten, door middel van ons behandeld is, voelen wij ons onder meer dan een opzicht verplicht Uwe Doorluchtigheid en Uwe Excellenties te verzoeken om, ons ter wille, den genoemden Francesco van dit gewijsde vrij te stellen.’ Daaraan voegt kardinaal Pinelli denzelfden dag nog een anderen persoonlijken brief van dezelfde strekking aan toe met de opmerking: ‘en ik zeg U, dat Zijne Heiligheid dit vonnis zeer kwalijk genomen heeft, dat uitgesproken is tegen zijn dienaar Francesco en daardoor in eene slechte stemming gekomen is.’ Zoo heel gemakkelijk ging de zaak niet, want er wordt in het volgend jaar nog een ander kardinaal van Genueesche afkomst in gemengd. Zijn naam heeft een bekenden klank in de Nederlandsche geschiedenis. Daar staat tegenover dat een afstammeling van hetzelfde geslacht, markies Spinola, wien ik voor zijne belangstelling in mijne studies hier wel mag danken, in Genua de geschiedvorsching ook wat de Nederlanden betreft, een warm hart toedraagt. Den brief wil ik, als een voorbeeld van goeden stijl en voortreffelijk Italiaansch hier in zijn geheel mededeelen1): ‘1611 gennaio 19. Essendo io da Roma stato avisato del molto sentimento, che hebbe et ha tuttavia Nostro Signore per esser costì stato processato e capitalmente bandito il signor Francesco Centurione, luogotenente delle sue galere, e per quello ch'è di più seguito in questo particolare, n'ho ancor io, come cittadino tanto interessato nella Repubblica havuto di continuo dispiacer grande parendomi non poter essere di servitio publico, che senza necessità si lassi continuare il medesimo disgusto di Sua Santità per accidente tanto casuale, quanto fu la presa di quel bertone, in la | |
[pagina 386]
| |
quale son certo, che Vostra Serenità e Vostre Signorie Illustrissime non dubbitino punto, che il signor Francesco pensò di far cosa utile al ben comune e non di digustar Le in modo alcuno, nè per pensiero causare un minimo pregiuditio alla Repubblica, come possono anco esser certe, che ciò sia in tutto alieno dalla santa mente di Sua Beatitudine. Wij mogen aannemen, dat kort daarop de zaak geschikt werd, want hoewel ik geen stellig bericht daarover in de volgende brieven en verslagen van de diplomaten en kardinalen, die in Rome de belangen van Genua waarnamen, vond, ligt in het uitblijven van elke andere vermelding een bewijs, dat het tusschen beide steden weer geheel pais en vreê geworden was. De bemanning had inmiddels tijd gehad de vaderlandsche havens te bereiken, en, terwijl het de vraag is of zij wel te weten waren gekomen, dat een paus zich in hun lot had gemengd, is er nauwelijks aan te twijfelen, of zij zullen in levendige kleuren aan vrienden en verwanten hun zomeroponthoud in Civitavecchia beschreven hebben. Aan Nederland nam Genua het zeker niet kwalijk en telkens lezen wij van de vriendelijke betrekkingen die deze twee zeevarende machten met elkaar aanhieldenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 387]
| |
Paus Paulus V keerde tot zijn groot werk van den bouw der nieuwe Sint Pieterskerk terug, dat in 1615 gereed kwamGa naar voetnoot1). Francesco Centurione werd tot werkelijk commandant der pauselijke vloot bevorderd, voor nog een jaar of tien en trok zich toen in zijn eigen huis op den heuvel van het Quirinaal in Rome terug. Wij vinden hem daar dan in gezelschap van den diplomatieken agent van Genua: Bagicalupi genaamd, die van een zware ziekte hersteld rust zoekt in het gastvrije huis van zijn landgenoot. Het is niet onwaarschijnlijk, dat die twee onder elkaar nog eens de aanhaling van dat Nederlandsche schip en het aandeel dat Paulus V daarin nam, tot in de puntjes besproken hebben. Voor ons is het een klein, maar zeker niet oninteressant kapittel, van de hoogst belangwekkende geschiedenis der betrekkingen tusschen Italië en de Nederlanden, waarvan wij hier te gelegener tijd nog andere zijden hopen te toonen.
Dit is nu alles goed en wel, maar het mooiste komt nog.
Mooi en verrassend is dit land eens en voor al...
Mijne studie-reis, die over jaren en jaren loopt, in de verschillende archieven en bibliotheken van Italië, voortzettend in de steden, die daarvoor in aanmerking komen, trof ik meer uitsluitsel over de aangelegenheid aan in het archief der Medici te Florence.Ga naar voetnoot2) Verwonderen deed het mij niet, maar wel veel genoegen ook voor mijne lezers, daar het verloop der eigenlijke aanhaling van dichterbij met tal van bizonderheden op den koop toe aan te treffen.
‘Op den tienden Juni’, begint het relaas, ‘kwam in de havenGa naar voetnoot3) | |
[pagina 388]
| |
van Spezia kapitein Saschers, van Sc(h)agen in Holland, aan met zijn schip genaamd ‘de Heilige Johannes de Evangelist.’ Het schip had een lading, die uit koopwaren en verder uit wapens voor rekening van den hertog van Mantua en anderen bestond, die een krijgstocht tegen de Turken wilden ondernemen, ‘waaromtrent Zijne Heiligheid volledig ingelicht is.’ In de haven trof de kapitein een smaldeel der pauselijke vloot, bestaande uit vijf galeien, onder bevel van den admiraal Franceso Centurione, en bovendien twee andere Nederlandsche schepen aan. De gezagvoerders van deze laatste gingen dadelijk hun nieuw-aangekomen landgenoot en collega bezoeken, met wien zij op den besten voet stonden. Minder welkom was het bezoek van een van de Italiaansche kapiteins, die het schip eens kwam opnemen en verschillende vragen stelde: ‘waar zij vandaan kwamen, wat voor vracht ze aan boord hadden.’ De Hollander antwoordde, dat zij een maand geleden van ‘Amstradam’ gezeild waren, dat de lading uit boonen, zoute visch (salumi) enzoovoort bestond en dat zij hun cargadoor afwachtten, die over land zou komen. De Italiaan vertrouwde blijkbaar de zaak niet en wilde die boonen eens nader bezien, maar bij het openen van het ruim merkte hij een aantal kisten op, die bizonder zijne aandacht trokken. Een Grieksch matroos, die tot de bemanning behoorde, was zoo gedienstig hem te vertellen, dat die kisten vol wapens zaten, die voor een of ander krijgsdoel bestemd waren. De Italiaansche kapitein nam het schip en alles wat er aan los en vast was nu nog eens wat nauwkeuriger op; hij constateerde dat het wèl uitgerust en van geschut en opvarenden rijkelijk voorzien was en kreeg toen opeens den schitterenden inval, dat het niets anders dan een kaperschip kon zijn. Die opvatting werd met bijval door den admiraal Centurione begroet en dadelijk werd de Hollandsche kapitein ontboden, die in gezelschap van zijne twee landgenooten verscheen. Het nam niet veel tijd of Centurione zei hem in zijn gezicht, dat hij een dief en een zeeroover was! De kapitein uit Schagen hield voet bij stuk, en zijn naam en positie op de behoorlijke hoogte, terwijl hij opwierp het getuigenis bij te brengen van Nederlandsche en Duitsche handelaars zoowel | |
[pagina 389]
| |
in Livorno als Genua, die hij veel met denzelfden zeebodem ten dienste was geweest, en zelfs van den groothertog van Toscane... Bovendien bood hij aan het roer en de zeilen van het schip aan land te brengen en zelf met de bemanning zich in gevangenschap te begeven, tot hij zich kon rechtvaardigen. De collega's boden ook nog borgstelling voor hem aan. Hij gaf toe eene lading wapens aan boord te hebben, die echter eigendom waren van den hertog van Mantua, in wiens dienst het schip, hij zelf en de manschappen stonden. De schrijver van het rapport zegt, dat een rechtschapen zeeman met deze gronden genoegen had moeten nemen. Dit was niet het geval met Centurione, die volhield dat hij met een zeeroover te doen had en het heele gezelschap - met uitzondering der twee andere kapiteins - in de boeien liet slaan. Hij laat den Griek, een scheepsjongen en vijf andere matrozen, zeker ook niet-Nederlanders, roepen. Deze laatsten echter bevestigden wat de kapitein verklaard had. Eenige rake folteringen brachten hen tot andere meeningen. Zij beweerden, dat hun schip drie andere had buit gemaakt. De Griek, die inmiddels finaal omgekocht was, gaf daarmede zijne instemming te kennen. Dan komt er een onverwacht heer op het tooneel, een Nederlandsch toerist, Essingh van naam. Hij verklaarde, dat hij gekomen was om Italië te zien, dat hij van beroep ‘gentleman’ was Centurione denkt dan heel slim te doen door dit weetlustig en op reizen gesteld heer vrije reis op zijne galeien tot Napels aan te bieden, onder voorwaarde, dat hij zou opbiechten wat er eigenlijk met dat schip gaande was. Hij beloofde dit te zullen doen; inmiddels ging ook hij in de boeien. De reeder, die voor den hertog van Mantua het schip gehuurd had, kreeg van Centurione een vloed van beleedigingen te hooren. De loods kreeg in de gaten, dat geen van de successievelijk geroepen lieden weer boven kwam en nam den maatregel den bevelhebber van het fort in kennis te stellen van deze vreemde gebeurtenis, kreeg echter ten antwoord, dat niemand eenig gevaar liep, want dat het een open haven was, en dat hij allen naar al zijn kracht zou verdedigen. Weldra kreeg Centurione eene toevallige, maar welkome verontschuldiging om wat krachtiger op te treden. | |
[pagina 390]
| |
Een ‘bombardier’ aan boord had, om een van zijne stukken schoon te maken, wat buskruit gebruikt, hetgeen eene kleine ontploffing veroorzaakte. Centurione vatte dit maar als een begin van vijandelijkheden op en liet zijne galeien, met de sporen naar den ‘Heiligen Johannes den Evangelist’ gericht, zich in slagorde opstellen. Ook de loods en nog een paar soldaten deelden het lot van de kameraden en, terwijl de nacht reeds gevallen was, sleepten de galeien schip, kapitein, loods, bemanning en lading de haven uit op de hooge zee. De volgende dag was een ‘dies irae’ voor den kapitein. Centurione liet hem voor zich verschijnen en gaf hem den vaderlijken raad de waarheid te zeggen, ‘net als de anderen gedaan hadden.’ Weigering, natuurlijk. Maar na een paar honderd slagen op zijn naakte lichaam en op raad van de bemanning gaf hij eindelijk toch maar toe, vertrouwend dat de hertog van Mantua hem uit al de ellende zou brengen, zoodra zij in het gebied van den paus zouden zijn gekomen, die zeker naar hunne klachten zou luisteren. Erger verging het met den heer Essingh, wiens voornaam Jacob wij hier tevens leeren kennen. Centurione herhaalde eerst zijne verlokkende aanbiedingen, en dat hij de waarheid moest zeggen, ‘hetgeen hij deed’, vervolgt het goed geschreven en pakkend bericht, door een goed getuigenis van schip, gezagvoerder en bemanning af te geven. Zij hadden maar één schip ontmoet, ook van Amsterdam, met een bevriend kaptein en hem van zijne lading wijn van Candia eene zekere hoeveelheid tegen wat visch ingeruild. Wie wat anders te zeggen had, sprak niets dan onwaarheid! De ander wordt zóó woedend, dat hij met zijn eigen handen de kleeren van dezen rampzaligen toerist open rukt en hem zijn dolk op de bloote borst zet, dreigende hem voetstoots om te brengen. Daarvan schrikt hij toch terug, waarbij de omstaanders hem behulpzaam zijn. Ondertusschen geeft hij hem een paar stompen in zijn gezicht, laat hem geheel ontkleeden en ongeveer driehonderd slagen met een touw toedienen. Essingh is een kerel van ijzer en staal. Na al die mishandeling geeft hij nog niet toe. Het was noodig op hem eene marteling toe te passen, die men alleen op een persoon van het mannelijk | |
[pagina 391]
| |
geslacht kan aanwenden, om hem tot eene valsche verklaring te dwingen... Alleen op den aanblik van deze onmenschelijke behandeling geeft nu ook de reeder grif alles toe. Centurione had zijn zin, en, nauwelijks in Civitavecchia, zijn haven bij Rome, aangekomen, zond hij een koerier naar de Eeuwige Stad met zijne voorstelling van het geheele verloop: ‘in de hoop’, zegt het rapport, ‘op die wijze beslag op al de goederen te leggen. Maar Zijne Heiligheid als gerecht vorst en geleid door den H. Geest, zond een commissaris om de zaak op nieuw te onderzoeken.’ De reeder en onze Jacob Essingh vertellen alles wat ze door- en meegemaakt hadden. De vertegenwoordiger van het pauselijk parket ruikt lont en zendt den kapitein, reeder en loods met een handelsschip naar Rome. Essingh en de anderen blijven aan boord van de galeien en maken een reisje mee naar Livorno terug, met een kardinaal aan boord. Laat ons hopen dat deze laatste voor onze landgenooten in den scharijbel een oogje in het zeil gehouden heeft. Te Livorno bieden de Nederlanders eene cautie van 50.000 dollars aan om het schip los te krijgen, maar het lukt niet. Het drietal in Rome verschijnt voor kardinaal Serra in persoon. Bovendien treedt kardinaal Gonzaga voor zijn vader, den hertog van Mantua op, die een volledig rapport had opgezonden. Paulus V zwichtte voor al die overtuigende elementen van gerechtigheid en beval dat alles weer in het gereede gebracht zou moeten worden. Centurione, blijkbaar niet alleen een ruwe zeebonk, maar ook een opstandige natuur, voldeed lang niet ten volle aan de pauselijke order. Toen ‘de H. Johannes de Evangelist’ in Civitavecchia kwam, was het schip door de matrozen van de galeien geheel leeg geroofd: voedingsmiddelen, ammunitie, zelfs de kleeren der bemanning waren ver te zoeken. Ze kregen wat scheepsbeschuit en toen ze in Livorno aankwamen verkeerden zij in beklagenswaardigen toestand, van alles ontbloot. De schade liep dan ook in de duizenden. De boonen en de zoute visch waren naar de haaien, of liever, totaal bedorven.
Hier eindigt de memorie, die waarschijnlijk door een Hollandsch koopman in Toscane woonachtig en die daar in hoog aanzien stond: | |
[pagina 392]
| |
Isac Luss, is opgesteld en dan ook in zekere oneffenheden de hand van den niet-Italiaan verraadt. In de buurt van het document, dat ik hierboven bijna in zijn geheel vertaalde, komen in den bundel archivaliën eenige brieven van aanbeveling van den groothertog voor, te zijner intentie, aan den Toscaanschen gezant te Rome geschreven, in het voorjaar van 1613, en zoo lang zal de zaak om de schadeposten te regelen zeker wel geduurd hebben. Ook al was hij waarschijnlijk een Jood, stond hij, volgens den brief van den groothertog, reeds bij diens vader in de gunst. Dat zou op zich zelf (behalve voor geneesheeren!) in Italië toen eene uitzondering, bijna eene onmogelijkheid geweest zijn, met uitzondering van de plaats zijner inwoning: Livorno, de nieuwe havenstad, waar Joden en andere ‘ketters’ (ook Hollanders) allerhande voorrechten genoten. In een volgenden brief vernemen wij dan, dat hij naar Rome kwam naar aanleiding van een geschil met den ‘generaal’ der pauselijke galeien, en kort daarop bedankt hij voor de genoten ‘onmetelijke gunsten.’ Hiermee: voorloopig slot. Voorloopig, zeg ik, want nog onmetelijker zijn de mogelijkheden in Italië. Wie kan zeggen, waar bijvoorbeeld Jacob Essingh, man van stavast, nog eens opduikt? Ik zal het dan laten weten. |
|