| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
George Sand en Alfred de Musset.
In haar Histoire de ma vie rept George Sand nauwelijks van haar verhouding met Alfred de Musset, terwijl voor velen deze episode uit haar leven als de belangrijkste wordt geacht.
George Sand en Musset leerden elkander kennen in de lente van 1833. Zij was toen 29, hij 23 jaar. Zij had Indiana en Valentine geschreven, en werkte aan Lélia, en bevond zich en pleine célébrité. De Musset had reeds al zijn Premières poésies in het licht gegeven, inclusief Namouna, en was bezig met Rolla. In het begin dachten beiden, dat zij niets anders voor elkaar koesterden dan een literaire vriendschap. Musset zond aan George Sand verzen, welke hem geînspireerd waren door de lectuur van Indiana; zij stuurde hem een fragment van Lélia. Over dit werk raakte Musset in extase; hij was van oordeel, dat George Sand hiermede een genialen greep had gedaan. En hij maakte haar het openhartige (wel wat te openhartige) compliment: In dit boek toont ge u, George Sand, d.w.z. een persoonlijkheid; tot dusverre was u een dame, die wel eens een boekje schreef.
Hij noemt het trouwens zelf: un insolent compliment.
Musset werd het eerste verliefd. Daar behoeft geen twijfel aan te bestaan. Hij aarzelde aan George Sand zijn liefde te verklaren, maar toen hij het had gedaan, hield hun briefwisseling op (van Juli 1833 tot Maart 1834) en hun intieme verhouding ontstond, die George Sand van Musset's kant karakteriseert als: jeunesse et désir, van haar kant als: faiblesse et bonté.
In November 1833 vertrokken zij samen naar Italië. Dertig jaren later schreef George Sand haar Elle et lui, dat natuurlijk veel historische waarde bezit, en als document humain ook wel heel belangrijk is. De broer van Alfred Paul de Musset gaf daartegen een zeer scherp geschrift in het licht, dat hij noemde Lui et elle.
| |
| |
Het schijnt, dat George Sand met Musset te Venetië een heel moeilijk leven had. Hij had een onverdraaglijk humeur, was capricieus, onredelijk, er was ‘geen huis met hem te houden’, hij was nu eenmaal een ‘bohème incorrigible’. George Sand was hem in haar liefde te kalm en te gereserveerd, en deze, voor wie zijn gedrag niet langer was te dulden, schreef hem:
Mon enfant, il faut bien que tu souviennes, toi, qui oublies si aisément les faits, je ne veux pas dire tes torts. Jamais je ne t'ai dit seulement ce mot-là, jamais je ne me suis plaint d'avoir été enlevée à mes enfants, à mes amis, à mon travail, à mes affections, et à mes devoirs, pour être conduite à trois cents lieues et abandonnée avec des paroles offensantes et si navrantes, sans aucun autre motif que la tristesse profonde où me jetait ton indifférence. Je t'aicaché mes larmes, et ce mot affreux a été prononcé certain soir que je n'oublirai jamais: George, je m'étais trompé, je t'en demande pardon, mais je ne t'aime pas.
Sinds dat oogenblik trachtten beiden weer niets anders dan ‘goede kameraden’ te zijn, maar Musset bleef onverdragelijk; hij belette George Sand om te werken, hij maakte haar scènes, en eindelijk werd hij aangetast door een hersenkoorts, tijdens welke ziekte hij werd opgepast door George Sand en door dokter Pagello, die zijn opvolger worden zou. Na zijn herstel vertrok Musset naar Parijs, daar evenwel verviel hij tot een diepe melancholie. En hij omschrijft zijn neurasthenie op deze wijze: werken kan ik niet; elken avond schijnt me een soort van doffe koorts te overvallen. ik voel een behoefte om alleen te zijn, en ben ik een kwartier alleen geweest, dan stroomen de tranen me over de wangen.
Hij schrijft aan George Sand brieven vol verwijt en verlangen. Zij kon hem niet voldoen, maar na hun scheiding scheen hij niet buiten haar te kunnen. Hij haatte haar, en hij had haar lief. Ja, hij had haar lief, en haatte haar niet.... Zijn liefde was sterker in herinnering dan in werkelijkheid, zij had zich, als 't ware, gekristalliseerd. Zijn berouw ging crescendo, en een half jaar later was Musset hartstochtelijker op George Sand verliefd, dan hij het ooit was geweest.
George Sand daarentegen was gelukkig in haar liefde tot Pagello, op wien zij serieus verliefd was geworden. Pagello was rustig, zacht, gelijkmatig van humeur, geduldig, vreedzaam. ‘Il la
| |
| |
reposait délicieusement de Musset,’ hij deed haar heerlijk uitrusten van Musset, zegt geestig Emile Faguet. Bovendien liet hij haar aan haar werk, en wie George Sand kent, weet, dat zij ongelukkig was, als zij haar tien uren per dag niet werken kon. Te Venetië heeft George Sand dan ook enorm veel geschreven. Zij heeft er Lélia omgewerkt, André voltooid, Jacques geheel gecomponeerd en bovendien nog de Lettres d'un voyageur. En door haar werk, dat haar absoluut onmisbaar was, genoot George Sand ook een excellenten geestelijken staat.
Heeft George Sand Musset ooit werkelijk liefgehad? Haar brieven aan hem zijn moederlijk, zusterlijk, vol teederheid en genegenheid, maar werkelijk hartstochtelijk verliefd zijn ze niet. Een verstandig man zou ervan hebben moeten zeggen: Ziedaar een vrouw, die wel van me houdt, maar me liefhebben, neen. En nadat het uit was tusschen hen voelde George Sand voor hem nog slechts medelijden, een zachte, moederlijke goedheid; en zelve meende zij, dat dit eigenlijk het fond was harer natuur; ‘maternité, affection protectrice, le besoin de souffrir pour quelqu'un’.
In haar verdere brieven aan Musset levert zij verschillende dissertaties over de liefde, over God, over het leven, over het menschelijk lot, maar liefdesbrieven zijn nog wel iets anders. Zij hield ook trouwens van Pagello, dien zij ‘un ange de douceur, de bonté et de dévouement’ noemt. Toen George Sand naar Parijs terug moest nam zij Pagello mee, en het laat zich denken, hoe Musset zich tegenover George Sand gedroeg. Zijn zenuwtoestand verergerde dermate, dat hij naar Baden moest gaan, om er een kuur te doen, als gevolg van het drama, dat opnieuw begonnen was, zich tusschen hen te ontwikkelen. Ook daar had hij moeilijke dagen, die hij doorworstelde in woede, wanhoop en jaloezie, en die hem werkelijk de meest oprechte kreten van hartstochtelijke liefde ontlokten.
‘Ah, George! quel amour! Jamais homme n'a aimé comme je t'aime.... Je ne sais plus si je vis, si je mange, si je marche, si je parle, si je respire, je sais que j'aime....
Tu me dis que nous nous reverrons, que tu ne mourras pas sans m'embrasser.... Tout cela est bon, mon ange, tout cela est doux, Dieu te le rendra. Mais j'aurai beau regarder ma porte, tu ne viendras pas y frapper, n'est-ce pas? Tu ne prendrais pas un
| |
| |
morceau de papier grand comme la main et tu n'écriras au dessus: “Vieus.” Eh bien! il n'y a pas si long à dire.... Je ne peux pas vivre sans toi, voilà tout....
Door deze en dergelijke brieven werd George Sand zoozeer getoucheerd, dat zij er geheel haar gewone kalmte door verloor; een briefje, met potlood geschreven getuigt ervan: Ah! sans mes enfants à moi, comme je me jetterais dans la rivière avec plaisir!
Daarbij komt, dat haar liefde voor Pagello zichzelve alweer heeft overleefd. In het eind van 1834 heeft George Sand dokter Pierre Pagello niet langer lief. Het wonderlijke feit had zich voorgedaan, dat de Italiaansche en de Parijsche Pagello niet meer dezelfde mensch waren. Pagello verviel in de fouten van Musset; hij werd jaloersch, wantrouwend, achterdochtig, zijn humeur werd onduldbaar, hij maakte haar scènes. “Comment! lui aussi!” riep George Sand, c'est un peu trop fort. En Musset was dan tenminste nog een “homme de génie” geweest, aan wien veel vergeven wordt!
George Sand brak met Pagello, en nauwelijks vernam Musset dit, of hij keerde overhaast terug. En hij schreef: Mon amour, me voilà ici. Fie toi à moi, George, Dieu sait que je ne te ferai jamais de mal.... Je ne suis plus rien que ce que tu me feras.
De beiden verzoenden zich, en schenen meer dan ooit verliefd op elkaar, doch “aussitôt que la réconciliation fut totale, la tempête recommança.”
Musset vroeg steeds weer vergeving, werd ziek, George Sand verpleegde hem met de grootste hartelijkheid, hij werd weer beter, en het oude leventje begon opnieuw. Jaloersch, tyranniek, brutaal, beleedigde hij haar voortdurend, zoodat George Sand er ten slotte dreigde zèlf zenuwziek van te worden. Hun samenzijn werd een absolute onmogelijkheid: c'était une vie faite de mille morts. En dit leven heeft nog achttien maanden geduurd! totdat Sainte Beuve (die George Sand en Musset oorspronkelijk met elkaar in kennis had gebracht,) tusschenbeiden kwam, en hen van elkander bevrijdde. Dit woord, dat ik hier gebruik, is heusch het juiste!
Aldus is de liefdesgeschiedenis dezer twee beroemde schrijvers, zooals men die opbouwen kan uit hun correspondentie welke door Félix Decori is uitgegeven in het jaar 1904.
De voornaamste werken, waarin men een echo terugvindt van
| |
| |
George Sand's en Musset's “amours” zijn, van Musset: Les Nuits, le Souvenir, la Confession d'un enfant du siècle, l'Histoire d'un merle blanc; van George Sand: Lélia, André, les Lettres d'un voyageur en Elle et lui.
De Nuits en Souvenir zijn genoegzaam bekend. In de Merle blanc bevindt zich feitelijk maar een halve bladzij, die zich direct op George Sand betrekt. Het is deze:
Dès cet instant nous travaillâmes ensemble. Tandis que je composais mes poèmes, elle barbouillait des rames de papier. Je lui récitais mes vers à haute voix, et cela ne la gênait nullement pour écrire pendant ce temps-là. Elle pondait ses romans avec une facilité presque égale à la mienne, choisissant toujours les sujets les plus dramatiques, des parricides, des meurtres, des rapts et même jusqu'à des filouteries, ayant toujours soin en passant d'attaquer le gouvernement et de prêcher l'émancipation des merlettes. En un mot, aucun effort ne coùtait à son esprit, aucun tour de force à sa pudeur. Il ne lui arrivait jamais de rayer une ligne, ni de faire un plan avant de se mettre à l'oeuvre. C'était le type de la merlette lettrée.’
In de Confession wordt de mooie rol door Musset toebedeeld aan George Sand, de leelijke aan hemzelf. Hij schildert er al de wreedheid en de martelingen in der jaloezie, zoowel de retrospectieve als de acute jaloezie. Octave wordt door hem voorgesteld als een gedepraveerde die toch in staat is tot de hoogste liefde: de vrouw, die hij liefheeft te verlaten, omdat hij voelt, dat hij haar ongelukkig maakt en altijd ongelukkig maken zal.
De Lettres d'un voyageur, vooral de eerste, zijn overvol van herinneringen aan Musset, en van dien aard, dat Musset, zooals uit de correspondentie blijkt, er diep door werd ontroerd. George Sand kende geen rancune (ook Elle et lui is daarvan het bewijs), en bovendien werden zij geschreven in 1834 te Venetië, toen George Sand door haar verhouding met Pagello dus in het ongelijk was tegenover Musset.
In André zijn het geen bizondere détails, die betrekking hebben op hun liefde, het is meer de algemeene situatie van een sterke vrouw die een zwakker, nerveuser jongen man liefheeft, een man, onzeker van wil en karakter, met een liefde, waarin veel moederlijkheid is gemengd.
| |
| |
In Lélia, dat in Parijs werd geschreven, maar te Venetië geheel omgewerkt, vindt men de beiden in alle opzichten terug. Lélia, dat is de vrouw, zooals George Sand had willen zijn; Sténio is Alfred de Musset ten voeten uit, bijna historisch en volkomen gedocumenteerd. Ook zijn uiterlijk wordt zeer nauwkeurig beschreven. Op verschillende plaatsen in hun correspondentie noemt Musset zich dan ook bij den naam Sténio.
Musset stierf in 1857. In 1858 verscheen Elle et lui, de geheele geschiedenis der verhouding dezer twee. George Sand's herinneringen waren zeer exact, en alles wat zij hier zegt, is de volkomen waarheid. Palmer is natuurlijk Pagello. Door vergelijking met de correspondentie kan hier alles worden geverifieerd.
En ten slotte hebben wij de Liefdescorrespondentie tusschen George Sand en Musset, door beiden zorgvuldig bewaard, met het doel haar later uit te geven, in het zeer juist begrip, dat men personen, op wie het publiek recht heeft, daar ze historisch zijn, nooit beter leert kennen dan door een spontane briefwisseling.
| |
George Sand en Gustave Flaubert.
Gustave Flaubert is het klassieke type van den literairen artiest. Tegen Louise Colet, de vrouw, die hij liefhad, zeide hij steeds: De eenige manier om in het leven gelukkig te worden, is, je in de kunst op te sluiten, en verder om niets te geven. (Waarschijnlijk een opmerking uit den tijd, toen zijn liefde voor Louise Colet al een beetje begon te tanen!).
Tusschen George Sand en Gustave Flaubert, de twee artiesten met hun zoo geheel verschillende kunstopvattingen, bestond een hartelijke genegenheid, die ten duidelijkste blijkt uit hun zoo interessante correspondentie.
In deze briefwisseling bespeurt men aldoor, hoe serieus Flaubert het leven en de kunst opvatte. Toen zij aan elkaar begonnen te schrijven was Flaubert 42 jaar oud. (Hij had dus toen reeds Madame Bovary en Salammbô geschreven, en werkte aan de Education sentimentale). George Sand was twintig jaar ouder.
Het is een bekende meening, dat, als we ouder worden, we zelden meer vrienden maken, en dat intieme vriendschappen alleen in de jeugd worden gesloten. Deze correspondentie bewijst evenwel, dat er uitzonderingen op dien ‘regel’ bestaan.
| |
| |
Het officiëele ‘Chère Madame’, wordt al heel gauw weggelaten. Flaubert schrijft: ‘Ik weet niet, wat ik u schrijven moet, als ik niet ronduit bekennen kan, dat ik u heel graag mag.’ En George Sand antwoordt met een ‘Cher Flaubert’: Ik bewonder niet alleen uw groot talent, ik houd ook van ganscher harte van u:
Zij maakte allerlei grapjes, teekent haar brieven b.v. met ‘Jorje Sens’ (een gekke spelling van George Sand), noemt hem haar ‘cher vieux troubadour’, en als hij haar eens een dienst heeft bewezen, zegt ze, dat ze hem ‘driemaal op elk zijner oogen kust.’ En alles even luchtig, licht, charmant, in het gracieuse Fransch dezer meer dan zestigjarige, opgewekte, geestige, energieke vrouw, die wel dagelijksch jonger te worden scheen.
Er staat in deze brieven veel wijsheid over het leven, de vriendschap, den ouderdom. ‘Er bestaat geen vriendschap zonder volkomen vrijheid’, roept zij uit. Zij ried Flaubert, die dikwijls een diepe, sombere walging voor de geheele wereld voelde, aan ‘meer lichaamsbeweging te nemen’, met het gezond verstand, dat haar altijd eigen was. Ook was en bleef zij een dochter der dertiger jaren, toen alles en iedereen overvloeide van idealisme en enthousiasme. ‘Alles, alles heb ik lief,’ zegt zij, ‘er kan niets bestaan, waar ik niet van houd: het gezang der vogels is mij lief, maar tevens het geroep der straatventers. Ik houd van muziek en van een diepe, geluidlooze stilte om mij heen. Ik houd van alles, wat me omringt, ongeacht waar ik ben.’
Iemand met zulk een kracht tot opgeruimdheid moet in den omgang wel een alleraangenaamste persoonlijkheid zijn geweest, - en dat wàs zij ook, George Sand!....
Haar vriendschap voor Flaubert, zooals die in deze brieven is vastgelegd, was echt en sterk, de genegenheid als van een goeden kameraad, met een ietsje van moederlijke teederheid er in, en zoo ooit op een vriendschap, dan was op deze het woord van Verlaine toepasselijk:
L'amitié? mais entre homme et femme, elle est divine!.... En in dit geval was de vrouw meer de hulp van den man dan omgekeerd.
George Sand was een optimiste van onwrikbare overtuiging. Met haar groote menschenkennis en levensondervinding streefde zij ernaar, de menschheid beter te maken. ‘Iedereen behoort hier op aarde gelukkig te zijn,’ zegt zij, ‘en voor zoover het in mijn
| |
| |
macht ligt, zal ik den menschen verschillende gelukswegen wijzen.’
Wie George Sand kent uit haar boeken en brieven, vindt het volkomen begrijpelijk, dat zij zooveel verschillende personen boeien kon: Jules Sandeau, Mérimée, de Musset, Pagello, Liszt, Chopin....
‘Men moet kunnen lachen, schreien, werken, lijden, genieten, - kortom, zooveel mogelijk diep-in leven, dat is dunkt me in de wereld het eenige waarlijke en menschwaardige bestaan.’
Toen George Sand ouder werd, kwam er een mooie, sereene gelatenheid over haar, die haar, tot aan haar dood, niet meer verliet.
Flaubert klaagde bij haar: ‘Ik heb te veel gedroomd en te weinig gedaan.’ George Sand antwoordde daarop: ‘En ik droom zoo veel en leef zoo weinig, dat ik me soms precies voel als een kind van drie jaar. Maar den volgenden dag ben ik weer drie eeuwen oud, als ik droevig heb gedroomd.... En zoo gaat het maar voort, met het resultaat, dat er nooit een stilstand in me komt...’
In een zijner brieven beklaagt Flaubert zich, dat hij zoo oud wordt, zoo oud.... hij is nu bijna.... vijftig jaar.... Nog maar luttele, moeilijke stappen, en het graf zal zich voor me openen....’
Georg Sand antwoordt: ‘Ik wil er niets van hooren. Ge wordt heelemaal niet oud, niet in den knorrigen, misanthropischen zin, integendeel. Een goed mensch, die ouder wordt, wordt beter, en daar gij nú al veel beter zijt, dan andere menschen ooit zullen worden, is uw toekomst een voortreffelijke!’
Welke man, welke philosoof zelfs, is bestand tegen zulk een subtiele aanmoediging?
De levenskracht van George Sand was zóó groot, dat zij er rijkelijk van aan anderen meedeelen kon. Door haar afkomst is er een wonderbare rijkdom van qualiteiten in haar ontstaan. De aristocratie schonk haar het fijne aanvoelingsvermogen, den tact, de vatbaarheid voor geestelijke ontwikkeling; de middenstand bracht haar de gulle goedhartigheid bij, de rondborstige camaraderie, de levensblijheid. En daarom was zij zoo inhoudsvol, zoo boeiend, zoo veelverscheiden. In een harer brieven zegt zij:
‘Schijnt 't u soms niet toe, in sommige oogenblikken, of ge pas begint te leven, en zelfs niet eens weet, wat het eenvoudige feit van te leven beteekent?.... en dan weer voelt ge al het gewicht van wel duizend eeuwen op u drukken, alsof ge die allen had beleefd.... Waar komen we vandaan, waar gaan we heen? We
| |
| |
weten niets. Maar juist daarom misschien voel ik zooveel levensmogelijkheden in me, en is mijn fantasie zoo onbegrensd....’
Het is waar: nooit rustte haar geest één oogenblik; met al het bestaande hield zij contact, en haar werkzaam actief temperament stelde in heden, verleden en toekomst even veel belang.
Flaubert was zeker van een altijd-bestaan-hebben en altijd-zullen-bestaan. Hij beweerde er herinneringen aan te hebben, schipper op den Nijl te zijn geweest, een handelaar te Rome, een Grieksche rhetor in Suburra. ‘Ik ben een piraat geweest, een monnik, een acrobaat, een koetsier.... misschien ook een keizer van het Oosten’. Op deze ontboezeming antwoordt George Sand:
‘Ge zijt wèl gelukkig, zulke heldere herinneringen te hebben. Ik had een broertje, die als hij klappen kreeg zei: “Dat herinnert me aan den tijd, toen ik nog een hond was.” Ikzelve was misschien eens een plant of een mineraal.... Ik ben als het gras der weiden: water en zon is alles wat ik behoef....’
George Sand, de vrouw met het dappere hart, vergde misschien te veel van zichzelf. Wat denkt ge van een vrouw, die op 68-jarigen leeftijd schrijft:
‘Dagelijks botaniseer ik, en neem een bad in de ijskoude, stroomende beek. Ik leer een der dienstmeisjes lezen, ik schrijf, corrigeer proeven, en bevind er me wèl bij. Je travaille comme un nègre......’
Zij woonde bij haar getrouwden zoon Maurice op het, door haar weer in de familie gebrachte kasteel van Nohant. En eens op een Kerstdag ontviel het haar: ‘O, wat zijn we hier in huis krankzinnig gelukkig....’
Laat ik deze essay over George Sand beëindigen door een mooi woord van haar aan te halen:
‘Niet meer liefhebben, - ge zoudt willen, dat ik niet meer liefhad? Ge bedoelt, dat ik mij mijn heele leven heb vergist, dat de menschheid niets is dan een afschuwelijke troep, dat zij dit altijd was en altijd zal zijn? O! wij zijn wèl zeer verschillend van elkaar. Menschelijkheid is een woord, dat niet voor niets is ontstaan. Ons heele leven is afhankelijk van liefde.... en zonder liefde te ontvangen en te geven kunnen we eenvoudig hier op aard niet bestaan....’
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
|
|