De Nieuwe Gids. Jaargang 44(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 282] [p. 282] Verzen door Prof. B. Faddegon. Boven meedoogenloosheid. Vuil-groene eerzuchtelingen, kronkellijven En dubbeltongen, met verachting zie'k Uw oogen puilen. Maar en pootje en wiek, Zelfs strot, die schreeuwen zou, 'k voel ze verstijven, Mijzelven ook op 't bevend takje blijven, Nu platte kop wordt muil, waar piek en piek Dreigen met kliemrig vocht. Of duizelziek De geest me ontvlood? - Met komt de zonheld drijven Zijn gouden speer door mijlendiepen damp En doogt niet, dat mijn vleugelen verlammen In zwaddermuil en list en aardsche ramp. Maar over wolkgebergte en wolkenkammen Storten mijn donzen vlucht en blanke pluim Een cataract van zonnelicht en schuim. [pagina 283] [p. 283] Aan Dr. Hendrik Jan Boeken. De silhouet der Steden is de toren, Koepel en spits en naald, steenen gedachten, Wier bronzen stem dreunt door de droeve nachten, Door nachten ook, vreugdig om 't nieuw-geboren'; Maar aan het Land zal ander beeld behooren. Torens van klank, waarboven sterrenachten Van louter geest, en nevelwitte klachten En zege en vreeze in wisseling van koren. Hier rijst Uw bouwwerk, Boeken, eeuwen-krachtig; Uw zang der Hoop, teer als het waas van ooft, Dat oogen streelt en mondevreugd belooft; En oude Sage op 't zinnerijkst geduid, Daar Dietsche taal klinkt met een Grieksch geluid; Zoo straalt Uw zon aan 't firmament van Tachtig. Vorige Volgende