De Nieuwe Gids. Jaargang 44(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 270] [p. 270] Kinderleven door Hélène Swarth. I. Doodsgedachten. O dood zijn! blind voor aarde- en hemelkleuren En doof voor zang van wind en vogel wezen, Geen vrucht meer proeven en geen boek meer lezen En nooit meer ruiken blade- en bloemegeuren! Verlammende angst kwam uit mijn ziel gerezen: Géen weet wanneer hem 't leven úit komt sleuren De stille dood - Vreemd kind, te trotsch voor treuren, Verwon ik d'angst, verbood mij, laf te vreezen. 'k Hield mijn geheim in zwijgende' ernst besloten. In schemeravond, ver van speelgenooten, Luisterde en wachtte ik - zou de dood nu komen? 'k Was wel héel jong, maar 'k wist: ook kindren sterven. Doch hoopvol bleef ik van den Hemel droomen, Waar zou mijn ziel een plekje azuur verwerven. [pagina 271] [p. 271] II. Heimwee. Hoe droef herdacht ik, heimwee-overmand, In d'ouden zetel, bang voor luid een zucht, Met tranen vloeiend zonder snikgerucht, In 't vreemde huis, mijn lief verloren land! Hoe schuw dan nam 'k, voor streng vermaan beducht, Het hart beklemd, het kloppend kopje in brand, De stroomende oogen schuttend met de hand, Uit volle kamer naar de trap de vlucht! Daar school ik lang, verslonden in getreur - - ‘O had ik maar éen enkle handvol aard Van d'onvergeetlijk-lieven tuin bewaard, Ik dronk mij dronken aan den frisschen geur, Ik hoorde weer der boomen koel geruisch, 'k Zag, zonverguld, de ramen weer van thuis!’ [pagina 272] [p. 272] III. Dichterbrief. Verwonderd stond ik vóor den spiegel, stil Van vreugd - Wie, ik, die d'aanblik bang vermeed Van 't bleek gelaat en de oogen zwaar van leed? Nu dreef me een warme stroom van levenswil Mijn aanschijn blij te zien. - ‘Hoe 'k mij vermeet Te zenden 't arm gestamel, kunstloos pril, Wijl 't is van Brôer, op Zusje trotsch, een gril, Den aangebeden Ziener en Poëet!’ - ‘Die grijze dichter heeft de kindren lief, Gelijk de Heiland!’ Brôer verwon mijn schroom. O was 't geen droom, dien 'k niet gelooven dorst, Dat hij, die Groote, schreef dat kind dien brief, Met de eigen hand, die schreef zijn werk? - En vroom Zijn woorden kuste ik, borg ik aan mijn borst. Vorige Volgende