| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Zal men, bij wat er in Afghanistan voorvalt, nog kunnen beweren, dat onze tijd geen romantiek kent? Dit is nu eens een echt Oostersch geval in ouden stijl. Er ontbreekt nog slechts aan, dat de strijdende hoofdmannen elkaar den hals afsnijden, zooals dit in den goeden ouden tijd in het Oosten gebruikelijk was. Het is waar, dat er over en weer dooden vallen, maar dit zijn de kleine gedwongen meeloopers en aanhangers, die misschien niet eens weten waar het precies om gaat, en altijd het gelag betalen van wat anderen in hun machtsdronkenschap hebben verdaan. Maar geen der hoofdpersonen is nog een haar verlet: vooruitgang dus bij vroeger. Als het hun te heet wordt, dan laten zij zich per vliegtuig - versterking dus der romantiek in haar modernsten vorm - weg brengen: van daag treedt ‘koning’ Amman-oellah-chan af ten bate van zijn reeds vroeger door hem verongelijkten ouderen broeder Inayad-oellah-chan. Die moet dan na het koningschap van een dag wijken voor den zoon van den man, die, waterdrager van beroep, eertijds met een gevuld geitenvel op den rug, de dorstigen in ‘de Bazaar’ laafde, kerel, die zoon, in den trant van den tegenwoordigen heerscher over Perzië. Deze geeft zich dan titel en naam van ‘Vriend Gods-chan, en roept zich zelf tot ‘Emir’ uit. Doch hij bewijst den ‘koning’ van één dag Inayad-chan de gunst van de lucht-reis naar Kandahar, waar dan de dwaze Amman-oellah, de man van de gemoderniseerde Soerriah, intusschen nog eens moeder geworden, maar niet minder met den duim op de hersens van haar dwazen man, zijn woord van aftreden terug neemt en opnieuw zich tot ‘koning’ uitroept over het bergland, welks
| |
| |
verschillende stammen aanhangers zijn van alle vier de pretendenten, want er is nog een vierde man, doch klaar om tot dien van het viertal over te loopen, die zich weet te handhaven op drie anderen. En dit wijl het volk van Afghanistan, ‘Geloovig’ en ongeletterd, in de macht zijner z.g. schriftgeleerden, niets van de Westersche zegeningen wil weten - en wie zal het daarom ongelijk geven? - zegeningen, welke voor de behaag- en heerschzuchtige, maar verduiveld-mooie en wat-mansche Soerriah - ‘Zevengesternte’ beteekent deze naam - vooral daarin bestaan, dat zij buiten het vrouwenverblijf van haar man, haar schoonheid ongesluierd wenscht, met haar welgevormde beenen in zijden gaaskousen wil pronken, onder korte rokjes uit, zooals de echte ‘Parisiennes’ - en de anderen óók - die niet zulke mooie beenen hebben als dame ‘Zevengesternte’. Ziedaar waar de kern der staatkunde van de volken is te zoeken, en waarvoor mannen worden gedood en gewond. Een mooie behaagzuchtige vrouw, echtgenoote van een vorst over drie kwart wilden in een onherbergzaam land met even wreede winters als zomers, waar dus de bevolking wreedheid en hardheid van de natuur overneemt, die vrouw weet haar man te bewegen tot een pleizierreis door het Westen, waarvan zijn volk de kosten mag betalen. Dat Westen, dat ook zijn gekke oogenblikken heeft, zoodra het maar verneemt, dat er ergens een slagje van winst is te slaan, ontvangt en viert dit pleizierreis-gezelschap, en overlaadt het met eer en geschenken. Als het dan vertrokken is en de rekeningen moeten worden betaald, vragen de Westersche gastheeren zich-zelf: ‘zoovèèl voor zoo wèinig’? Amman-oellah en Soerriah hebben ook Nederland bezocht, maar incognito. Wijl zij er niet door de regeering uitgenoodigd waren en dit merkwaardige polderland toch ook eens wilde zien. Nuchtere menschen, het volk van Nederland, ook die op ons Haagsche
Binnenhof, kan men niet nalaten, onzen regeerders het compliment te maken, dat zij zich niet hebben laten inpalmen door dit semi-Oostersch vertoon, en geen goed belastinggeld naar kwade winstkansen hebben vergooid.
Iets anders is de vraag of achter den Afghaanschen opstand tegen Amman-oellah's dwaze verwesteringsplannen van zijn volk, vervat in geboden, welke hij smadelijk moest intrekken, niet de politieke strijd zit tusschen Soviët-Rusland en het Britsche
| |
| |
Imperium met zijn ‘keizerrijk’ Hindoestan? Afghanistan, bakermat der vroegere Islamietische overheerschers van Indië, tegenwoordig met een bevolking van tien millioen fanatieke Islamieten, onmetelijk bergnest van menschelijke wolven, was steeds een bedreiging voor Britsche heerschappij over Hind. De Afghanen zijn om zoo te zeggen de Puriteinen van den Islam, verwoed tegen alles wat ‘ongeloovig’ is. Maar al waren zij dan hevig vijandig tegen de Engelschen in Hindoestan, niet minder waren zij het tegen Moscovitischen invloed in hun eigen bergland. Niettemin had de ex-Czaristische regeering steeds het oog op Afghanistan gericht om door zijn bergen een heirbaan te leggen naar Hindoestan, en de Soviëtregeering heeft deze Czaristische erfenis overgenomen, en is zooveel gevaarlijker, omdat zij strijd voert met denkbeelden en haar leger slechts dan wenscht te gebruiken, als de denkbeelden haar den weg hebben vergemakkelijkt. Soviët-Rusland moedigde dus de verwestering van Afghanistan aan, doch de Britsche macht, nog mokkend, dat zij de onafhankelijkheid van dit land met zijn dapper wolvenvolk wel heeft moèten erkennen, werkte haar tegen. Haar ‘Intelligence Service’, voor dit deel van Azië onder leiding van een geniaal oriëntalist, kolonel Lawrence, wierp zeker in den tegenwoordigen door de ‘schriftgeleerden’ aangevuurden opstand de vonk, welke den brand deed ontstaan. Immers een gemoderniseerd Afghanistan, althans een Afghanistan met een gemoderniseerd leger en aangevoerd door modern-onderwezen leiders, is een gevaarlijke bedreiging voor de Britsche macht in Hindoestan. Als dus Amman-oellah-chan het van den leider der opstandelingen Batsja-i-Sakao - ‘zoon van den waterverkooper’ - alias: ‘gazi’ (overwinnaar) Habib-oellah - ‘Vriend van God’ - wint, deze laatste fel tegen elke verwestering
gekant, dan wint de Russische invloed, hoewel Amman-oellah zijn verwesteringsgeboden reeds heeft ingetrokken. Maar leidt deze een duurzame nederlaag, en wordt de ‘Vriend Gods’ emir van Afghanistan, dan blijven land en volk voorloopig bij het oude, ofschoon ook dit getoond heeft voor Britsch-Indië niet zonder gevaar te zijn. Zoo is in dit geval dan de kern der wereldpolitiek in het Oosten een gril van een kokette vrouw, die weet, dat zij mooi is, haar man onder den duim heeft, en haar schoonheid gaarne openlijk doet schijnen.
| |
| |
Veel ernstiger is de kern van den staatsgreep in Zuid-Slavië. Ook daar, evenals in vele andere landen van Europa, is de uitnemende parlementaire regeeringsvorm van het Engelsche volk nagevolgd zonder te bedenken, dat wat voor een volk heilzaam is, dat zijn staatsvorm zelf heeft uitgedacht en in den loop der tijden met wijs beleid heeft gemoderniseerd, daarom nog niet goed is voor het ander. Noch het Russische Soviët-systeem, noch het Italiaansche Fascisme zijn nu juist en rechtvaardig te beoordeelen door buitenstaanders, die het een bewonderen en het ander verfoeien. Niet alle volken bezitten het politieke genie van het Engelsche. De volken van Nederland en België komen er het dichtste bij. Noord-Frankrijk en West-Duitschland met de Skandinaviën en Zwitserland, dat, evenals Engeland, sinds eeuwen in het bezit van een zelfgevonden staatkundigen vorm is, waar het wèl bij vaart, deze landen bevinden zich goèd bij het vertegenwoordigend staatssysteem. Hoewel dit overal, hier minder daar meer, in de macht der demagogie, bezig is zich-zelf te ondermijnen.
Waar een volk geestelijk onmachtig is om een eigen staatkundigen vorm aan zijn nationaal bestaan te geven, en het parlementarisme heeft nagevolgd, daar vervalt zijn bestuur langzaam maar zeker tot een Janboel van gebrekkige administratie, met moord en doodslag er bij, en het einde is de dictatuur van een of meer krachtige mannen, die een zware verantwoordelijkheid op zich durven nemen.
Aldus de jongste geschiedenis van het volk van Zuid-Slavië: zonderling en noodlottig samenstel van de zoogenaamde Vredesconferenties, tien jaar geleden, die niets zoo zeker hebben voorbereid als toekomstige oorlogen. Kroatië, vroeger een provincie van Oostenrijk-Hongarije, beweert niet gevochten te hebben om nu weer eens overheerscht te worden door de Serviërs, volk, dat men in Kroatië gering schat. Zoo de Kroaten dan al niet tegen het Servische koningschap zijn, zij eischen bestuurlijke scheiding. Maar de manier, waarop hun leiders in het Parlement te Belgrado deze trachten te verwerkelijken, bewijst dat zij meer vertrouwen hebben in de argumenten van den revolver dan die van het parlementaire woord. In Zagreb, de hoofdstad van Kroatië, wenschte men niets meer te maken te hebben met het Parlement te Belgrado, de tegenwoordige radicale hoofdman van de Kroaten
| |
| |
beweert dat er voor zijn volk geen grondwet en wet meer bestaan. Zoodat het voortaan voor zich-zelf zal zorgen, al wil het dan koning Alexander wel dulden, als bindmiddel tusschen Kroatië en Servië.
Daarom is 's konings staatsgreep, waardoor het Parlement tot Sint-Juttemis werd weg gezonden, door de Kroaten met zekere waardeering begroet. Maar de Serven zelf zijn er minder tevreden over. Geen wonder. Naar het oordeel der Slowenen, die ‘der Dritte’ in dit heterogene verbond zijn, wordt niet gevraagd. Maar wat zal de terugwerking van deze staatsgreep zijn op de politiek der overige volken van den Balkan? Met een verwijzing naar het gruwelijke drama in de ‘Konak’ van Belgrado, een kwart eeuw geleden, toen de koning en de koningin, Alexander en Draga, door officieren-samenzweerders, vereenigd in het geheime genootschap van ‘De Zwarte Hand’, werden vermoord, beweren de bladen van Bulgarije, dat de tegenwoordige koning Alexander slechts het werktuig is eener officieren-soldateska, welke zich ‘De Witte Hand’ noemt. Maar als men bedenkt, dat dergelijke betichtingen uit den koker komen van demagogische politici, die bevreesd zijn, dat hun koning Boris ook eens verleid kon worden het voorbeeld van zijn koninklijken buurman te volgen, dan behoeft men aan die bewering geen groote waarde toe te kennen. Volken hebben in de eerste plaats politieke tucht noodig. Indien zij zich dien niet weten te scheppen en te handhaven, dan spreekt het vanzelf, dat zij, die zich duurzaam verantwoordelijk gevoelen voor het welzijn hunner volken, zooals vorsten dat heden in de eerste plaats moeten doen, willen zij hun recht van bestaan bewijen, zich wenden om bijstand tot hen, die niets zijn dan een verachtelijk deel hunner natie, indien zij zich niet door tucht dermate weten te verheffen, dat zij aanspraak hebben op nationale waardeering: de officieren.
Koning Alexander verdedigt zijn staatsgreep en de hulp, welke hij daarvoor bij de legerleiders zocht, door te zeggen, dat het voor zijn landen noodzakelijk was, dat de administratie er van werd gezuiverd van partij-gekonkel en de ‘dictatuur’ van partijleiders. Het ambtenaarscorps, dat gezonde elementen bevat, moet gereorganiseerd en beter betaald worden, en indien hij aan het hoofd van het door hem gekozen ‘Kabinet’ een generaal heeft benoemd, dan is dit niet, beweert hij, omdat deze dien hoogen legerrang
| |
| |
bezit, doch wijl hij getoond heeft een bekwaam, eerlijk en loyaal man te zijn en.... als militair geheel buiten de partijen staat. Want dit behoort, behalve de tucht, tot een goede legerleiding, dat het leger niet aan den partijstrijd deelneemt. En zeer terecht zei de koning, waar 85 gekozen afgevaardigden weigerachtig bleven om zitting te nemen in het bestaande Parlement, dit van hun kant evenzeer een aanslag was op den geest der Constitutie. ‘Als een staatshoofd en een regeering plichten hebben, dan hebben de leden van de Wetgevende Vergadering die ook’. Afwachten en toezien wat in de landen der Serven, Kroaten en Slowenen verder gebeurt.
Het is tegenwoordig aangenaam noch gemakkelijk om over een volk vorst of regent te zijn, en de tijd van de ‘rois fainéants’, in den trant van Lodewijk XV, die kon zeggen: ‘het zal mijn tijd wel duren’, is voor goed voorbij. Poincaré zit ook op kussens met stopnaalden er in, en indien er in hem niet die groote mate - behalve regeertalent - van heerschzucht, eerzucht en bezieling om in het leven van zijn volk een kracht ten goede te zijn, zooals iedere regent behoort te bezitten, aanwezig was, dan had hij, hoewel wat jonger, zeker reeds lang Clemenceau's voorbeeld gevolgd, en zich in zijn ‘thébaïde’ terug getrokken. De financieele schandalen zijn in Parijs niet van de lucht en Poincaré kan niet tot het Fransche volk zeggen: ‘geef mij goede financiën en ik geef u goede politiek.’ Het geval met de ondernemingen van mevrouw Hannau en haar gescheiden man Bloch, door middel van de ‘Gazette du Franc’, andere schandalen daarbij, een parlement welks leden zich niet ontzien om in den berooiden toestand, waarin Frankrijk verkeert, hun eigen salaris te willen brengen van frs. 45.000 op frs. 75.000 plus frs. 1250 tegemoetkoming maandelijks in den huur - een van die teekenen, waardoor men ziet, dat ook in Frankrijk het Parlementaire systeem in zijn nadagen verkeert - de tegenwerking, welke hij steeds van de oppositie ondervindt, waren oorzaak, dat men er nog eens over sprak, dat Poincaré zou aftreden, nadat hij pas in November op vallen had gestaan. De Fransche politiek is een der neteligste ter wereld. Het streven naar autonomie in den Elzas, de ontzettende uitgaven voor leger en vloot, de duurte, daarbij allerlei financieel geknoei, waarbij de aanzienlijkste personen blijken betrokken, het feit, dat, volgens de Noord-Amerikaansche deskundige van volkswelvaart, Parker
| |
| |
Gilbert, het gisteren overwonnen Duitschland, met zijn ‘dertig millioen inwoners te veel’, volgens Clemenceau, thans reeds weer een der welvarendste landen ter wereld is - de Duitschers beweren echter, dat de Amerikaan zich schromelijk vergist! - dàt alles maakt Frankrijks toekomst duister, en duisterder omdat indien het voorheen èèn gevaarlijke buur had, Duitschland, het thans er tenminste ander halve heeft: Italië en de overwonnene van gisteren, die er zich met een snelheid boven op werkt, welke doet denken aan het Frankrijk van de eerste oorlogsjaren van 1871. Toen het reeds acht jaren daarna een internationale tentoonstelling wist te scheppen, waarvan de wereld opkeek. Zoo blijkt dan de nederlaag in een oorlog na eenige jaren nog profijtelijker dan de de overwinning, en het ‘wee den overwonnenen’! van eertijds, moet nu gezegd worden als ‘wee den overwinnaars’. Intusschen blijft Poincaré voorloopig weer aan, en de Fransche Franc van een Hollandsch dubbeltje, of daaromtrent, loopt voorloopig geen gevaar om te kelderen.
Er schijnt iets goeds gaande tusschen Vaticaan en - moet men nog zeggen ‘Quirinaal’? Voorheen vertegenwoordigden deze twee pauselijke paleizen in Rome, waarvan er één in het Vereenigd Italië, koninklijke residentie was geworden, de twee regeeringszetels van den eeuwigen strijd om Rome. Maar alles slijt uit. Ook de ‘Romeinsche quaestie’ maakt daar geen uitzondering op. Figuurlijkerwijs gesproken vertegenwoordigt het Quirinaal nog het Italiaansche koningschap. Doch is Victor Emanuel III iets meer dan een menschelijk en in zijn geval niet eens schoon symbool? De Paus mag gevangene van het Vaticaan heeten, de koning is het van het Fascisme. Dus nièt Vaticaan en Quirinaal, doch Vaticaan en ‘Palazzo Chigi’, waar de ‘Duce’ zetelt.
Die oplossing schijnt dan toch wel zeer ver tot verwezenlijking te zijn gebracht, al wordt er nog aan gepast en gemeten. Het Pauselijk onafhankelijk grondgebied, dat thans niet verder gaat dan het buitengewoon groote Vaticaansche paleis met zijn uitgestrekte tuinen, zou niet onbelangrijk worden vergroot. Zoodat het zijn eigen spoorwegsation zou kunnen bouwen en de gezanten bij den Stoel van Sint-Petrus er hun woningen in zouden kunnen vormen. De Paus zou dan opnieuw ‘koning’ worden van een
| |
| |
onafhankelijk wereldlijk ‘rijk’, opnieuw als vrij man aan het leven kunnen deelnemen. Maar er zijn nog moeilijkheden voor deze wenschelijke oplossing. Hoe vermijdt men, dat het toekomstig pauselijk gebied een centrum van spionnage wordt? Hoe, dat Italiaansche staatsburgers, om Italiaansche dienstplicht en Italiaansche belastingen te ontduiken, zich metterwoon in het onafhankelijke stukje Rome gaan vestigen?
Indien het Pausdom opnieuw een wereldlijke staat wordt en er breekt oorlog uit voor Italië, dan is het gevaar zeer groot, dat door de regeering van dit land het tractaat, dat nu staat geteekend te worden, en den Paus opnieuw wereldlijke macht geeft, als ‘een vodje papier’ zal worden behandeld.
|
|