| |
| |
| |
Toch tot haar doel door J. de Meester.
(Vervolg van blz. 92.) Tweede boek.
VII.
Uren van eenzaamheid volgden en duurden. Uren ook van ongeduld, angst. Het sprak vanzelf dat weken gingen, zonder dat Nico of Antje schreven. Van Max kreeg ook zijn moeder geen tijding.
Lize Bosch was komen lunchen, de mooie Lize, de veel-begaafde, slachtoffer ook al van ruzie der ouders en slavin van twéé talenten. Aan zelfontleding ontbrak het haar niet; maar hoe gewillig zij zich liet leiden, wist Eva van hun zomer te Nunspeet Nu vroeg ze:
- Lies, wat voer je uit, piano, ezel of allebei?
Eva dacht bij de vraag aan een spiegel, waarin ze zich achter haar kameraad zag. Lies' bestaan was nog veel meer verdeeld dan het hare. Ook nu zij langzaam iets minder jong werd, zag zich de bevallige Haagsche omfladderd, omcirkeld door adorateurs van wel zeer verschillenden leeftijd, en al hield zij hen meest op een afstand, gevoelloos bleef ze niet aldoor. Maar dan de kunst: palet? piano? Max had er haar al mee geplaagd, toen ze nog hier bij die tante woonde, na het hertrouwen van haar vader.
- Ik schilder wel, zei ze nu, zelfs vrij geregeld, maar ja, je weet, als 't anders kon! Helaas, piano is geen vak. Nee, en toch, noem het dilettantisch, maar zóóals ik 's zomers verlang naar de winter, om de concerten af te draven! Zie je: als ik kon componeeren! Wel zingt het in me, maar nooit van mezelf.... A propos, je hebt nog dat Fransche boek over Chopin van me, ik wil het graag terug hebben, niemand die me zóó kleinmaakt als hij.
| |
| |
Lize vertelde veel uit Den Haag; zij had er in den Kunstkring gespeeld, er waren prettige concerten, ook danste ze, een heel druk leven. Maar bij dat alles onvoldaanheid, blijvend verlangen - je weet niet naar wat!
- Naar wat, Lies? zei Eva glimlachend na; le mal du siècle, zie Musset!
- Kindlief, dat was de vorige eeuw.
- Nee Lies, dat is van alle eeuwen, daar is de Hemel voor uitgevonden onder de zinspreuk Hierna Beter en, juist in Musset's tijd, de Emancipatie.
Lies vond ‘de combinatie niet slecht.’ Ze wist van Piet en Antje's trouwen. Gelukkig vroeg ze niet naar Max. Eva toonde haars vaders portret. Dien avond las ze over Chopin: kunstenaar, aangebeden door vrouwen, droef, want onvoldaan over zijn werk..
Ook meneer Van der Werve leende haar boeken: veel te veel was er dat ze niet kende! Maar hoe je hoofd er bij te houden, 't begin van je aandacht er bij te krijgen, terwijl de eenzaamheid hol om je heen ligt?
Ze werkte en ze kreeg portretten. Na de jonge mevrouw Van der Werve, Hermien. Na die zouden andere zusters willen, hoewel zij vasthield aan betaling: het werd nu een bereidheid uit ijdelheid!
Tweemaal ging ze een Zondag naar Leiden, bewerend geen tijd te hebben voor meer. Nico twijfelde, spotte goedig; zijn vrouw viel uit: - Als Eva het druk heeft! Piet bleek de schrik van de buurt geworden!
De tweede maal was Nicht gevlucht: voor de rest van den winter naar vrienden. - Bleef ze maar weg, zei Antje vinnig en de heer des huizes bloosde. Hij zit er tusschen, verweet zich Eva, en het is alleen mijn schuld. Kon ze maar.... doch dàt juist mocht niet! Zij mocht hier niet willen schalten und walten. Blijkbaar begreep Nicht zelf heel wel, dat de raad van die Eva dom was geweest. Nu zat ze deftig op een landgoed even buiten Amersfoort; Trees woonde met kostgeld bij d'r zuster. Wat was daar voor dramatisch' aan? Niets dan vleugen van wroeging bij Nico. Nicht hield de kamers, haar boeltje stond er en Nico betaalde het kostgeld voor Trees. In het voorjaar gingen die vrienden naar Ems. Nicht zou waarschijnlijk met hen meegaan.
| |
| |
- Wat is daartegen, Niek?
- Niets.... dan het geld; dat séjour moet Nicht zelf betalen.
- Jij betaalt! Het is je plicht. En het jaargeld voor Piet blijft dan niet ongebruikt.
- Och....
- Als ik dàt niet mag doen voor het kind!
Antje was bij het gesprek tegenwoordig, ze zweeg, zat over naaigoed gebogen, maar had de ooren niet in den zak.
Later, toen Nico de kamer uit was, gaf Eva lucht aan haar gevoel.
- Het drukte me zoo, dat Nicht hier woonde, want ik heb 'r op de gedachte gebracht en Nico vond het natuurlijk goed. Het is een domme raad geweest, het gáát niet, ouders of andere oude menschen in huis. Gebruik je invloed dat ze weg-blijft, natuurlijk wil ze graag naar Ems, het is dus alleen een kwestie van geld. Als Nico Piets jaargeld nu maar wou innen, kon hij dat aan Nicht betalen, iedereen was dan geholpen - ook ik, want ik maak er me een verwijt van, dat jullie leven wordt bedorven door een onverstandige inval van mij.
- ....Het zou plezierig zijn, zuchtte Antje.
Door Eva vleugde een zweem van toorn. Waarlijk. Antje overdreef, met al dat klagen over Nicht. Ze hield geen rekening met Nico, wiens liefde onder de vijandschap leed. Of....
Eva beet zich op de lippen. Goddank had Antje niets gemerkt. Ze deed wat zelfgenoegzaam-plomp, maar ze was ook al maanden zwanger. Eigenlijk sloeg ze zich knap erdoor, zorgde vol ijver voor Niek en den jongen, met geen andere hulp dan Bet en een werkvrouw, eens in de week voor een zoo groot huis. Afleiding kreeg ze maar heel weinig. Niek's kennissen bleven haast allemaal weg. Zou ze dit voelen, inzien dat Niek door haar te trouwen van velen vervreemd was; hij, de populaire leeraar, de kleinzoon uit het domineeshuis? Goedig zat ze vóór d'r naaimand, alle morgens, halve dagen en roerde zich, zwaar, gauw moe, in de keuken. Om een kachel uit te sparen, teekende Nico nu beneden. De groote kamer was overladen met die twee tafels van teeken- en naaigoed; ook Niek liep trouwens vaak heen en weer, voor 't huishouden en achter Petrus aan.
- Zou je niet uitzien naar een volwassen meid? vroeg Eva
| |
| |
hem, terwijl ze in den namiddag een exploratietocht deden over het domein van de Douairière.
- Waar die te vinden?
- ....Ik stuur je Mientje.
- Maar Eef, en jij dan? En.... zou het gaan, Mientje nu als meid bij Ant?
- Denk erover, bepraat het met Antje, hulp moet hier komen; ik vind wel een ander.
Van zorg ontlast, keerde Eva naar huis. Niek zou haar schrijven over Mientje en over het jaargeld zou hij beschikken. Wel dacht ze ook nu: maar Piet ontgroeit me.
| |
VIII.
Dien dag zou Hermien voor het eerst poseeren. Akelig vaak was het uitgesteld - il faut se faire désirer. Maar Eva voelde geen rancune, zij zou haar geven wat haar toekwam. Het was een imposante verschijning: - 't moest worden een imposant schilderij, de wereldsche vrouw, maar ook geestelijk zeker niet de eerste de beste. Die statieuse japon zou het doen. Een goeie dag nu, voortreffelijk licht. Elf uur? Als mevrouw beliefde te komen! Palet, penseelen, alles wachtte.
De auto! Mooi, niet veel te laat.
- Juffrouw, daar is Willem om u te spreken.
Dus wéér niet! Groote goden, het loeder!
- Laat boven komen, beet Eva af.
Onmiddellijk zag zij iets vreemds aan Willem; hij keek verlegen, uit zijn bleekheid gingen de oogen langs haar heen.
- Meneer Ludwig stuurt me, Juffrouw.... Amersfoort had opgebeld.... Nico wenschte dat u kwam. Piet is uit een boom gevallen....
Maar half bewust schoof zij weldra den weg af. Trui had geholpen, nachtkleeren, geld; was nog met een mantel na komen loopen.... ze kon misschien den trein nog halen. Anders reed Willem met haar door.
....Piet uit den boom....
....En Antje een flauwte....
Wat, wat zou het zijn met het kind!
| |
| |
Niet dood, was al wat Willem wist.... En zwangere Antje?.. Arme Nico. Hè, dat die wagen telkens stopte. - Het kan nog, had Willem gerustgesteld. Goddank, dat ze indertijd had gewaarschuwd: Niek, als er ooit wat wezen mocht, bel dan het kantoor op, dat dit me waarschuwt. Maar dat Ludwig alles in orde maakte, zijn auto afstond, treinen nakeek! Blijdschap, dat Antje veilig getrouwd was? Maar nu, àls t kind!.... Zij moest niet denken, de reis duurde toch al zoo lang, zoo lang.... als ze den trein maar halen mocht. Wéér stonden ze stil! Waarom nam Willem ook dezen weg, hij zei toch zelf: het zal erom houden. Goddank, ze schoven; daar zag ze de Maas al. Geld nu, dat zij.... nee, Willem geven, dat die het kaartje nam, zij doorliep.... Ze sloot de oogen, onmachtig verbeidend, tasch en mantel geklemd in haar arm, de portemonnaie in de hand voor Willem.
- Juffrouw, ik vrees....
Ja. Net te laat. Pas over twee uur weer een die aansloot. Dus - voort per auto, als het snelste.... Weer zat zij gedoken, nu voor lang! Goddank, dat Ludwig den wagen afstond, ook Willem kwam nu bij zijn zuster. Maar o, dan was er ook iets ergs, Ludwig wist, dus Willem ook; ze hielden het voor haar verzwegen. Waarom zat zij binnenin? Zou ze tikken? Neen. Maar voort....
Eva voelde zich zwak en laf. Dit was in het leven het vreeselijke, de onverwachte dingen van buiten. Zij met haar schilderen! Had zich geweerd en wat beteekende dat werk, als Piet.... als zij hem moest hebben verloren? Zelfzucht had haar van hem af gedreven, haar gedachten gevoerd naar wat anders, omdat ze zich tekort gedaan vond, tekort nog wel door de eigen moeder. Die zelf haar schreef of liet schrijven door Niek - de luiaard erkende: ‘Ant zegt, je te schrijven’.... Maar net als Nicht, wou zij aldoor erbij zijn, Nicht bij Niek en zij bij Piet; ze misgunde een kind aan zijn moeder en als een dubbelgebeide coquette wendde zij zich af, gebelgd. Dit woord was karakteristiek voor haar leven. Alle Bergmann's, echte joden, sponnen zich in verbolgenheid in. Zelfs Papa had gevoelige teenen. Zij wist zich dadelijk artiest, dubbel gevoelig, fijner en hooger. O! zelfs nu dacht ze over zichzelf Inplaats van.... Wat? Het Zwarte Onheil, dat misschien, misschien er was. Anders had Niek haar niet laten komen. Hij, dien
| |
| |
dienst aan Ludwig vragend! Ja, het moest. Zij tikte aan 't voorglas. Nog eens, daar Willem blijkbaar niet hoorde. Toen stopte hij, deed het venster zakken; de wagen stond aan den kant van den weg.
- Willem, zeg me, is Piet dood?
Bruusk van schrik schoof hij zich om
- Juffrouw Eva, hoe komt u daaraan? Ik zei u toch, hij is gevallen. En van de schrik is Ant die het zag....
- Ik dacht.... of je meer wist, maar me wou sparen.
- Nee.... juffrouw Eva.
Zuchtend zweeg hij, keerde zich om, het venster latend. De wagen, bijgewend, veerde, schoof weer. Haar doorflitste de gedachte: ik vroeg of zei niets over zijn zuster. En toen, opeens, was er vlijmende wroeging: hem heb ik willen spreken van scheiding, dat hij zijn vrouw verliet, om mij! hem, dezen plichtsmensch! argeloos-trouw, die dan iets slechts zou doen - om mij! Ruw sloeg het zelfverwijt over haar angst heen, als iets brandend-concreets in haar denken, bij de vaagheid, die asch, der vrees. Vol schaamte bedacht ze de mogelijkheid, dat Willem ooit iets zou hebben gemerkt. 't Verlangen was weggesmolten, als niets meer, bij 't schrijnen van den grensloozen angst. Schuldbesef blijft, vergroot bij angst. Het was of Piet, gekwetst, haar aankeek: - Mammie ziek, Tante Eva, waar bleef je?
Die angst als een onmacht bleef op 'r wegen, terwijl de wind de ruitopening in sneed. Ze bedacht of ze nog iets tot Willem zou zeggen, desnoods niet over Amersfoort. Maar ze kon toch niet over Dina beginnen! Ach neen, het was haar plicht te zwijgen; men mag niet spreken tot den chauffeur. In verbijstering look ze de oogen.
Nu zag zij Piet, hij riep haar in zijn tuintje. - Taante Efa, hier poot ik rozen.... Het waren drie slieten, gekaapt van de vaalt. Die heerlijke fantazie met de daad: al wat hij doen zag, speelde hij na. Maar nu opeens.... 't moest toch iets ergs zijn.... Ach, niet aan denken! De wagen vloog....
Toen Eva opzag, omringde een stad haar. Weer was haar natuur te hulp geschoten, zij had zich voelen wegduiken in slaap, welkome helper bij machteloosheid. Utrecht?.... Nu zou ze Willem vragen. Doch ze zag zijn gespannen aandacht, vooral hier in de stad moest
| |
| |
ze zwijgen. Later, buiten, dorst ze 't doen. Ze boog voorover tot boven de ruit.
- Willem, zei ze, 'k was straks zóó ellendig, ik weet niet eens wat ik vroeg en hoorde. Wat heeft me broer precies gezegd, wat zei men hem uit Amersfoort, Piet was gevallen - waar en hoe?
- Dat wist uw broer niet.
- En.... je zuster?
- Flauwgevallen, toen ze 't zag.
Blijkbaar was alle gesprek hem te veel. Ook moest hij omzien voor het antwoord. Ze mocht niet storen bij het sturen. De Bilt voorbij, daarna links af, op den eenzamen weg langs Vollenhoven, kon ze niet laten hem nog te vragen:
- Heb jij me broer om de auto gevraagd?
- Nee Juffrouw Eva, ik zou niet durven.
- Willem, dan doet het me veel plezier. Zelfs als Nico het gevraagd had.
- Nee Juffrouw, 't is de wensch van Meneer. Nico had alleen verzocht u te doen weten wat er gebeurd is, omdat u geen telefoon heeft.
- ....Zie je! We praten nu openhartig, in eenzelfde angstige liefde. Ook als Antje niet getrouwd was, zou Piet mijn leven hebben verrijkt. Met hem ben ik niet langer alleen. Hij is voor mij een erfenis. Ik keur de daad van me vader niet goed. Je zuster heeft hij opgeofferd aan de zelfzucht van een grijsaard. Maar dit weet ik: ook hij zou blij zijn, als hij wist hoe het alles terecht kwam. Antje is nu toch gelukkig?
- ....Zeker, Juffrouw.
- Je twijfelt, geloof ik.
- Nee, Juffrouw Eva, integendeel. Als ze 't niet was, zou ze ondankbaar wezen. Getrouwd met zoo'n bovenstbeste man. Maar de Juffrouw begrijpt, ze moet leeren, moet wennen. Dit leven na al wat 'r eerst overkwam. Als ze Piet maar heeft mogen houden. En ik denk daarbij ook aan Nico. Zooals die voor 'm zorgt, 't is boven me lof; Piet blijft toch 'et kind van 'n ander.
- Waar hij van houdt, alsof 't van hem was, meer dan maar al te veel echte vaders.
Willem was een voorbeeldig chauffeur, wiens hoofd gestadig bij zijn taak bleef; nu race'de hij naar zijn zuster in nood, zijn oog
| |
| |
liet niet af en vast had zijn hand; Eva zag het, maar ook zijn ontroering. Gebogen, keek ze schuin naar hem op. Hij was een prachtfiguur aan 't stuur. Ze kon hem beschouwen, ze was zich meester. Ook nu haar optimisme hoopte, dat er misschien niet iets ergs gebeurd was, wist ze zich van haar begeeren verlost.
En toen ze, wat later, zat bij het bedje, welden tranen van dankbaarheid. Hij sliep, onrustig, ach, na veel pijn. Maar gebroken was 't armpje niet. En het hoofdje had niets geleden. Domme roekelooze schat! Maar had hij niet de natuur van zijn vader, was hij niet precies Ludwig als kind op het portret met Mama en Lize? Ze zou hem teekenen, deze dagen. Er was geseind dat Trui kwam helpen en dat die kleeding voor haar meebracht. Want ze bleef op zijn minst een week. Goeie Nico, zooals hij haar dankte dat ze dadelijk was gekomen! Geen woord van ergernis over Piet, niets dan angst en meelij met Antje, dat die den val uit den boom moest zien. De stakker, wat een schrik voor hèm. 't kind èn de moeder buiten kennis. Mientje had recht op een souveniertje, zoo flink als die zich had gehouden! Een reuzebof, dat zij nu hier was en juist in de kamer bij Antje's bezwijmen, zoodat ze haar als het ware opving. - ‘'n Dubbeltje op z'n kant, Juffrouw Bergmann, van 'n onwelkome bevalling,’ zei dokter Molhuis in beeldenrijk Hollandsch. Beeldspraak en dag om niet te vergeten! Evenmin als het plan van Niek om al zijn boomen te doen vellen. Piet klauterde dàn immers op het dak!
Maar voorloopig had Tante hem hier, mocht Taante Eefa alleen voor hem zorgen. Zijn Moesje moest op het broertje passen, dat die veilig bleef in z'n nestje, daarom lag Moesje ook in haar bed - wat was het geluidenloos-rustig in huis, Bet naar d'r moeder en Mientje Matroontje alleenbestuurster in de keuken....
Als meneer Van der Werve haar hier zag zitten, ootmoedig-dankbaar en tevreden, zou hij dan nòg zeggen: - ‘Evalief! jij met je portretkunst, wat wil je meer?’
| |
IX.
Dat haar man had verzuimd haar te waarschuwen, zoodat zij voor niets naar Eva's huis kwam, waar Trui, die meid, haar driemaal liet bellen; het wekte in Hermien een verstoordheid, zóó
| |
| |
diep, dat er bijna een maand verliep, na die geschiedenis met dat kind, voordat zij bereid bleek weer te verschijnen. Beleedigde Majesteit, dacht Eva en legde die uitdrukking in het portret. Ook was de gelijkenis dadelijk raak.
Maar nog bleef er aan te werken!
De vorige maal toen Hermien poseerde, was Ludwig gekomen om haar te halen.
- Imposant! zei hij, met een spotlach; maar Eva nam het woord voor ernst op.
- Vin' je heusch, Loe, dat doet me plezier, dan heb ik wel bereikt wat het zijn moest.
Hermien hoorde onbewogen hen aan. Het doek, bijna zoo groot als de ‘Ismaël’, zou de ledige plek vullen in de zaal; doch eerst zou het worden ten doop gehouden op een tentoonstelling in den Kunstkring, waar Eva waarschijnlijk met Herman Mees en nog een of twee Rotterdammers, ook portrettisten, ten toon zou stellen. 't Zou in het begin zijn van September en nu was het half Juni, niet te warm, een staalheldere lichtdag, juist goed om aan het portret te werken, dat al haar eerbied voor het métier kreeg. Een vrouw van de wereld, forsche schoonheid, kop vol ijdelheid, dito kleeding; zielloos, maar zichzelf bewust. Hermien kwam vandaag voor den laatsten keer. Eva wachtte haar met een brief.
- Lees 'es, 't is maar kort, van Lize.
- Lize?
- Lize Bosch, verloofd, met 'n jonker van negen-en-veertig
Hermien had met haar schoolgegaan, toen Lize bij de tante woonde.
- Ik dacht dat er een musicus was....
- Meulenhof? Ja. Maar ze dorst het niet aan.
- Och, ze wist nooit wat ze wou. Ik hoor haar nog zingen: ‘Dort wo du nicht bist, dort ist das Glück.’ Ik was bij onze Lies in de tuin en zag haar vóór haar toilet staan zingen. De stem was niet sterk, toch trof haar zang.
- Ja, Lize is heel muzikaal; trouwens, ook met schilderen had ze zeker wat kunnen bereiken. Maar dat zij ‘Dort wo du nicht bist’ zong! Het kenschetst 'r leven, misschien haar aard! ofschoon, als haar jeugd niet vol droefheid geweest was....
- Eva, vaak als ik kijk naar Adri, denk ik aan Lize als waar- | |
| |
schuwend voorbeeld. Echtscheiding, kinderen bijna volwassen, het lijkt zoo mooi, maar het wordt een ramp.
Eva's blik flitste over Hermien. God....! dacht ze, is mijn portret onrechtvaardig? Die trotsche oogen waren nu anders; een uitdrukking die zij er nooit in gezien had. Eva voelde tranen wellen, zij schaamde zich niet, ze knikte Hermien toe en keerde zich toen naar palet en penseelen. 't Portret moest blijven, dat kon niet anders, het gaf 't gezicht van alle dagen, dàt op zijn best, want ‘imposant’; de spotklank dien Ludwig in 't woord lei, was valsch.
In zwijgen verliep de séance rustig. Er bleef nog allerlei te doen, waaraan Eva kon werken zonder model. Nu fixeerde zij scherp, détails, het geheel, telkens week ze tot een afstand; Hermien zat onbewegelijk.
Daar tikte Trui en bracht een kaartje: Mr. Max Bergmann J.B. zn.; of meneer de juffrouw éven kon spreken.
- Maar doen, hè? vroeg Eva, Hermien aankijkend.
Deze, weer pantser, knikte stroef.
Max had buiten de deur staan wachten; hij was er al: - Dag, Tante Eva, zei hij; toen: - Dag, Tante Hermien; de toon was vreemd; niet van den uit ijdelheid overbeleefde. Door Eva schokte een schrik als een ruk. Ze schrééuwde:
- Wat doe je zonderling, Max! Is er iets?....
Toen, als een uitval:
- Met München!?
Hij trilde.
- ....Ja.... Maar hoe raadt u dat, Tante?
- Tòch! Zeg, wàt dan!?.... Is ie dóód?
De vraag snerpte, kreet van wanhoop.
- Tante.... ja.... Kreeg u al tijding?
Maar reeds brak de drift, de geestkracht, waarmee zij, tegen hem in geraasd had. Hij schoot toe op de wankelende; het verftafeltje viel langs den muur; zij zeeg door hem ondersteund in den leunstoel, haar kaken spalkten, grauw was 'r gelaat. Max zag angstig naar Tante Hermien op, die had al water, doch zij kneep den mond dicht.
- Neef Max heeft niet geleden, Tante.
Het leek hem de tijding die eenigen troost gaf.
| |
| |
Zwak-hijgend zat zij wezenloos.
- .... Plotseling is hij gestorven, zei Max.
Nu keek zij op en bracht eruit:
- Zelfmoord.
- Neen, Tante, neen.... Hij is gedood....
- Spreek toch, drong zij klaaglijk aan.
Hij zeide een telegram te hebben ontvangen van zijn vriend Polak te München, op een verzoek om uitvoerig bericht, nadat Tante Lea gisterenavond even vóór elven een telegram van zes woorden had gekregen met onbekenden naam eronder.
- Er stond ook al iets van in de ochtendbladen.... U las het niet?....
- Door.... wie.... vermoord?
Toonloos drupten de klanken neer.
- Tante.... u weet dat Marthe hertrouwd was, die man heeft haar en neef Max gedood, daarna heeft hij zelfmoord gepleegd.
Max deinsde bij het gevolg zijner woorden. Het gedoken lichaam vòer op.
- Was hij met Marthe? Weet je dat zeker?
Max knikte, begreep niet wat Tante bedoelde.
- Neef schijnt haar te hebben ontvoerd, zij waren aan de Starnberger See, daar heeft de oude heer ze gevonden.
- Dus bleef hij toch zijn liefde trouw!
Tante mompelde voor zich heen, maar wat ze zei was duidelijk en er klonk geen droefheid uit. Max wist niet wat hij antwoorden zou.
- Voor zijn liefde is hij gestorven.
Ook dat klonk of het Tante plezier deed.
Max tastte naar Polak's telegram, dat hij nu wel kon voorlezen. Maar daar riep zij:
- Waar bleef het kind?!
Max begreep nog minder van Tante. Wat kon haar het kind van die Marthe schelen?
- .... Hier heb ik het telegram van Polak. Hij seinde in 't Hollandsch, het kwam natuurlijk met fouten over, maar dit heb ik ervan gemaakt. ‘Vijftigjarige baron Zappelsdorf huwde voorjaar vroegere minnares Marthe Stolberg van wie hij zoon dien toen erkende. Max heraanknoopte liaison. Baron wreekte verraad
| |
| |
vrouw en moeder door opgespoorden hotel Starnberger See dooden daarna zelfmoord.’
- Onwaar, zei Eva, zoo was het niet.
Zij zat nu rechtop in den stoel, de oogen vonkten, de handen omklemden de leuningen.
- Hoe meent u, Tante? vroeg Max onverschillig.
- 't Kind was van Max! Als Marthe het door die baron liet echten, heeft zij Max zijn rechten ontnomen.
- Maar Neef heeft daar dan in berust, nu hij met haar aan dat meer was.
- Met het kind!....
- O. Weet u dat? Kreeg u nog bericht van daar?
- Nee, in geen maanden hoorde ik wat.
Nu voelde Max toch medelij: de toon waarop Tante dat ‘maanden’ zei....
- Ja, Tante, ik weet er natuurlijk niets van, antwoordde hij geduldig-omzichtig. Maar u hoorde, Polak was pertinent.
- Het kan niet, Max hield zóóveel van zijn jongen. We moeten dádelijk iets doen.
Eva rees op en liep naar de deur.
Merkwaardig, opeens weer die geestkracht, dacht Max.
Hermien zat in haar stoel genesteld. Al dien tijd had ze geen woord gesproken. In haar siste één aanklacht: ‘die joden!’ Onder die joden was zij getrouwd, in haar kinderen mengde zich bloed van die joden, één van die joden was háár ‘ontrouw.’ En Eva's aangebedene, een communistische smous in München, had nu een baron in een slet beleedigd; daarvoor had die, hoewel oud, hem gestraft. Er was een kind.... een gore kwestie, en Eva werd er sentimenteel door! De kunstenares liep weg van haar werk, vergat dat er iemand voor haar poseerde.
- Ben je met een taxi, Max? vroeg Hermien bedaard bij het opstaan. Hem trof de kou van zulke kalmte.
- Ga jij ook mee? vroeg nu Eva.
- Ook? O, wou jij naar de stad?
- U wilt naar tante Lea, zei Max en keek Eva aan met deernis.
Eva zweeg, zij belde Trui. Hermien dacht: - Zij vraagt niet eens excuus. Doch de vastberaden, behendige omzichtigheid, waarmee Eva, na het schilderij te hebben doen zakken, den ezel keeren
| |
| |
deed en naar den muur schoof, verzachtte hare ergernis. Ook vond zij het beneden zich iets van gebelgdheid te doen blijken. Max liet haar voorgaan. - Ik kom, zei Eva. Dus gingen de twee vast naar beneden.
- Die arme tante! fluisterde Max en keek of hij spotte naar tante Hermien, wetend die daarmee plezier te doen. Zij beperkte zich tot een schouderophalen. Bij 't wachten in het rijtuig zweeg zij.
Toen Eva vóór den taxi stond, doorschokte haar de herinnering van Max' laatste bezoek aan dit huis: hoe hij toen in zoo'n wagen wegreed met geld dat hij aannemen moest van de meid. De smaad nu, van háár rit, was grooter! Zij had hem toen misschien kunnen redden, als zij met Lotte had kennis gemaakt en hierdoor was in staat geweest hem te overtuigen: die deugt niet voor jou; wat nu de ervaring had moeten bewijzen; of als ze naar Marthe was toe gegaan om die te vragen: hoe kon je zoo doen? in plaats van Max' leugen bot te gelooven, waar hij zijn wanhoop mee wou bedriegen. Dat zij het geloofd had, hem zóó slecht kende, hem die een zuster in haar zag! Marthe was en bleef zijn liefde. Natuurlijk had zij hem naar Lotte gedreven, om den baron te kunnen trouwen, die dan Max' jongen aan wou nemen, verliefde dwaas bereid tot alles.
God! Eva kreunde om wat zij dacht: dat had zij gezegd aan Max, tot een hoon kwam het over haar lippen: ‘wordt dan jou jongen misschien baron?’
Zij kreunde en merkte dat Max ervan schrikte, déze Max, met wien ze reed! met wien ze ging naar tante Lea; tante die haar verwéét dat ze geld gaf; Tante die nooit iets van Max begreep, net zoo enghartig als de rest, al was ze Vaders lievelingszuster. Maar zijzelve! hoe was zij? had zij nièt klein gedaan met Max? Uit afgunst deed ze hem dat affront aan; uit afgunst was ze maar al te bereid hem te gelooven over Marthe, in plaats van te lachen over die ontrouw; zelfs vond ze 's nachts den mooien troost, dat, nu hij van Marthe had af gekund, zijzelf misschien nog wel een kans kreeg.
Weer kreunde ze, ja, en weer schrok Mr. Max. Moest ze soms zeggen: neem me niet kwalijk? Ook tegen Hermien die niet verroerde? Maar hij, haar geleider, zoo'n gentleman! Die nog wel heette, óók heette.... Max! Maar die niet er van door ging met
| |
| |
andermans vrouw. Die integendeel onderstaan had, Max over echtscheiding aan te spreken, of hij dat voor 'm op zou knappen, hij het piekfijne joodsch advokaatje. Och God nee, ze hield het niet uit!....
- Max, waar rijden we eigenlijk heen?
- Tante, eerst even naar tante Hermien; de taxi wacht dan bij tante Lea.
- Maar ik wil naar de trein, ik moet naar München!
- U? Och lieve Tante, ziet u.... U hebt immers geen geld en geen pas, het gaat niet, zoo maar op eens naar München! Gaat u eerst mee naar tante Lea.
Eva besefte: hij bewaakt me; ze zag zijn hand die haar zou grijpen; ze had hem zien omkijken naar den chauffeur, toen de taxi even stopte; en ze besefte: ik doe ook vreemd, het zijn mijn zenuwen, de schrik, en 'k heb juist al mijn zielskracht noodig, want niemand anders denkt aan het kind. Rustig lei ze haar hand op de zijne.
- Je hebt gelijk, Max, wees niet boos.
- Boos, ik? Tante, hoe zou ik boos zijn? Maar hier zijn we bij Tante Hermien....
Hermien had haar ergernis weggekucht. Haar oogen zeiden genoeg, dacht Max. Hij repte zich de taxi uit, bood haar de hand, ging mee de stoep op; het botte: - ‘Dag Eva’ scheen haar nog te veel.... In de deur vroeg ze: - Wordt Tante gek?
- Foei, foei, Tante Hermien! zei Max, doch wist met een glimlach haar te doen denken, dat hij haar in zijn hart gelijk gaf. Hij bleef graag goed met al de familie, dus ook met die pauw van een tante Hermien, voor wie hij trouwens wel respect had om haar mom van fiere kalmte bij al de kuren van oom Ludwig. Maar dit doen tegen tante Eva was bar. Iedereen wist wat neef Max was voor tante en dan geen deelneming ook maar te veinzen, louter uit nijdigheid dat ze vergeefs kwam voor dat waarlijk superbe portret. Hij zei dit op den korten rit:
- Tante Eva, wat bent u toch knap, 't is tante in haar volle trots.... Arme Tantetje, ging hij voort, àls u naar München wilt, ga ik met u. Maar houdt u zich nu zooveel mogelijk kalm? U begrijpt, wanneer tante Lea u weerziet....
(Wordt vervolgd.)
|
|