| |
| |
| |
Hartshonger door Jeanne Reyneke van Stuwe.
(Vervolg en Slot van pag. 77.)
Halbo kwam.
Een oogenblik scheen hij zeer geïmponeerd door de majestueuse eetzaal met haar galerij en haar vier geboogde deur-ramen, die uitzicht gaven op het terras. En Joen stelde er zich al veel van voor, hem minzaam op zijn gemak te brengen, waarvoor hij haar natuurlijk oneindig dankbaar zou zijn.
Maar tot haar verwondering bemoeide ook Leopold zich met zijn jongen gast.
Hij deed hem eenige belangstellende vragen omtrent zijn werkkring, en voor welke familiën hij werk had verricht.... en Joen, met een moeilijk te verbergen wrevel, luisterde toe, en was, voor een der weinige keeren van haar huwelijksleven, niet het eerste en voornaamste element aan haar disch.
Je kon wel zien, dat ‘Halbo’ niet zijn wereld kende. Wie praatte nu aan een maaltijd over al dergelijke technische bizonderheden; bespottelijk. En het was ook weinig tactvol van Leopold, om op deze wijze het gesprek in handen te nemen....
Zij hoorde gemelijk toe.... en bemerkte met dédain, dat Leopold luisterde naar uitleggingen en betoogingen van den jongen man: Leopold! die altijd alles het beste wist; Leopold, die in het beheer van zijn landgoed nooit de minste of geringste inmenging duldde
Zij riep zich de blikken voor den geest, waarmee Halbo haar op den eersten middag had aangezien. Had zij zich daarin vergist? door haar aangeboren ijdelheid, die zich zoo gemakkelijk verbeeldde, dat alle mannen halsoverkop verliefd op haar werden?....
Of was de jongen een oppervlakkig karakter, niet waard, om er veel notitie van te nemen?
| |
| |
Zij zag, hoe hij werkelijk geïnteresseerd, woord en wederwoord gaf, en als zij, zichzelf overwinnend, even het een of ander tot hem zeide, dan wendde hij zich wel onmiddellijk, beleefd, tot haar, maar Leopold's gesprek boeide hem evenzeer.
Hij is een Streber, dacht zij minachtend, een arrivist, die hoopt vooruit te komen door den steun van een invloedrijke persoonlijkheid, als Leopold is....
Maar zij wist, dat zij met deze gedachte de waarheid niet dacht. Niets in het gedrag van den jongen man verried iets van intrige of kruiperij; frank en uitvoerig beantwoordde hij Leopold's vragen.... sprak hem zelfs tegen, als hij het noodig vond.... en vertelde onbevangen van vroegere prestaties, die hij soms wel, en soms niet tot tevredenheid van zijn opdracht-gevers had uitgevoerd.
Met ironie dacht Joen aan de zorgvuldigheid, waarmee zij het menu had samengesteld, in overeenstemming met den smaak van Halbo. Het maal moest substantiëel zijn, en toch niet te zwaar, met afwisseling, en toch niet te lang en te overladen.... O, stel je voor, dat zij zich zóóveel moeite gegeven had, en zóó lang had nagedacht, eer zij tot het volgende resultaat was gekomen: geen uitgebreide, encombrante hors d'oeuvre, die voor oningewijden veelal een puzzle zijn; geen asperges, geen schotels ‘en surprise’, geen veel-gratige visch als versche elft, die haar chef de cuisine haar had aangeraden. Maar een kop krachtige bouillon, gebakken zalm, een selle de chevreuil....
Wanneer hij haar aankeek, de jongen, ging er even een schokje van verteedering door haar heen. En de vraag welde in haar op:
- Zou hij het zijn?.... zou hij het kunnen zijn, die mijn heele leven veranderen zal?....
Maar des te meer teleurgesteld was zij daarna, als hij zich weder tot Leopold richtte, en haar als een te verwaarloozen qualiteit aan haar eigen tafel liet zitten.
Zij was het niet gewend, op deze wijze behandeld te worden! Zij voelde zich vernederd, beleedigd, met een ergernis, die natuurlijk niet in verhouding stond tot het vrijwel onbeteekenende feit. Maar.... het was zoo iets ongewoons voor haar de tweede persoon te zijn....
Onder het dessert bood zij een sigaret aan den jongen man, die de onvergeeflijke onhandigheid had, om te antwoorden:
| |
| |
- O, dank u, aan tafel!
Hoe tactloos, om dat te zeggen, terwijl zij hem een sigaret offreerde!....
- Is u dat niet gewend? glimlachte zij. Wij doen 't altijd, wij houden ervan, evenals iedereen tegenwoordig, nietwaar, Leopold?
Zij wist wel, dat Leopold haar niet in verlegenheid zou brengen door te zeggen, dat van dit ‘wij’ hij gevoegelijk uitgeschakeld worden kon....
Toen de vervelende lunch ten einde was, die, tot Joen's ergernis, veel langer had geduurd dan zij berekend had, stond zij op, en zeide tot Halbo met een bevelende vraag:
- En nu gaat u met me mee, nietwaar? en het park bezichtigen, om een plaats uit te kiezen....
- Heel graag, mevrouw, antwoordde hij. Maar toen.... en Joen, van onuitsprekelijke verbazing wist niet, of zij werkelijk goed verstond:
- U gaat toch zeker óók mee, meneer van Weerdesteyn? vroeg hij, met een argeloosheid, waarvoor Joen hem wel een klap had kunnen toedienen.
Leopold was tenminste zoo verstandig, om even te aarzelen.
- Als je andere bezigheden hebt.... suggereerde zij. Maar had spijt, dit te hebben gezegd, want Halbo Kamp drong aan:
- Neen, gaat u mee, meneer, dan kunnen we samen overleggen....
Zij gingen met hun drieën. Zij wandelden het park in de lengte en in de breedte door, bezichtigden den boomgaard en den moestuin, - wat gevoegelijk overbodig kon worden genoemd, - en twee leden van het gezelschap onderhielden een levendig gesprek, en de derde, wrokkend en mokkend, liep plannen te beramen, hoe zij dien jongen vernietigend kon treffen....
Drift, teleurstelling, woede, stegen haar ziedend naar de keel. Zóó veronachtzaamd te worden, was haar nog nooit gebeurd. Telkens rees een bits gezegde haar naar de lippen: Zou ik nu ook eens iets mogen zeggen, of tel ik niet mee?.... Hoe is 't, zal ik maar naar huis gaan, en 't verder aan jullie overlaten....?.... Jullie kunnen mij wel missen, veronderstel ik? Adieu dan.
Maar zij bedwong zich met harde kracht. Neen, neen, niet als een dom en ongelukkig kind zich zóó onnoozel bloot geven!....
| |
| |
Liever iets anders bedenken.... iets, wat haar volkomen wreken zou.... en.... toch niet den schijn kon wekken, dat zij handelde uit teleurstelling, uit dépit....
Een enkele maal, beleefd, trachtte Leopold of Halbo haar in het gesprek te betrekken. Maar glimlachend antwoordde zij dan:
- Vraag me dat niet. Ik heb alleen verstand van resultaten.... hoe die tot stand komen, interesseert me niet. Maken jullie dat maar samen uit, of 't minder ‘zonde’ is, om eiken te vellen, dan beuken of denneboomen....
Haar glimlach, hoe vriendelijk schijnbaar ook, bevatte meer hoon dan ooit te voren.... Maar ‘Halbo’ merkte het niet. Hij ging enthousiast óp in het oogenblik, vol belangstelling in het werk, dat hij te volvoeren kreeg.
En zij dacht en dacht.... terwijl haar hart klopte van woede en spijt.... en zij dacht.... zóó lang.... tot zij haar wraak had gevonden.
En toen opeens werd zij van een stralende beminnelijkheid.
Met belangstelling luisterde zij naar Halbo's voorstel:
- U zou misschien 't beste doen, meneer van Weerdesteyn, geen stuk oud bosch te vellen voor de Japansche tuin, - maar liever 'n jonge aanplant op te offeren. Kijkt u eens, deze kweekerij van sierboomen.... die zijn toch zeker al twee jaar? Nu, dan kunt u ze ‘ten tijde, dat 't plantensap in beweging raakt’, zooals in onze leerboeken staat, ze gerust verplaatsen.
- Zou dat gaan? vroeg Joen geïnteresseerd. Dat zou ik heerlijk vinden, maar dan is er ook geen sprake van ‘opofferen’, meneer Kamp.
- Neen, neen, daar hoeft tenminste geen sprake van te zijn, mevrouw, als men er maar hoogst zorgvuldig voor waakt, dat de wortels worden ontzien.
- Ja, zei Leopold, 'n enkele gebroken wortel is soms voldoende om de krachtigste boom te beletten weer aan te slaan.
- Maar u kent toch zeker wel de Schotsche ‘boomverplanter’? Daarmee kan je middelmatige boomen en groote struiken, met 'n aanzienlijke kluit aarde, overeind vervoeren, zoodat er niet de minste vrees voor niet-aanslaan bestaat. Zelfs hulsten zijn er mee verzet, die al vier meter hoog waren, en 't is bekend....
- Ja, dat de hulst zich heel moeilijk verplanten laat.
| |
| |
- Op 'n kweekerij waren van 500 verplante boomen maar 4 niet aangeslagen. En ik heb zelf 'n eschdoorn heel voorspoedig zien verplanten, die woog met z'n aardkluit mee: 14000 pond.
- Kolossaal!
- Wel, zei Joen vroolijk, dan schaf jij je voor 't maken van onze Japansche tuin 'n ‘boomverplanter’ aan. Dus deze plek is uitgekozen?
- Ja, zei Leopold.
- Goed, goed. En wanneer kan hij klaar zijn, m'n tuin, meneer Kamp?
- O.... als we voortmaken, en ik kan er genoeg mannetjes aan zetten, dan zijn we over 'n maand al 'n heel eind, mevrouw.
Zij keek hem aan, de oogen vol beloften. Wat zal dat gezellig zijn, scheen haar blik te zeggen: jij hier 'n maand geregeld komende.... en zij zag met voldoening, hoe de jonge man er even door in verwarring geraakte.... zoodat een uitroep van Leopold, die bij het verder wandelen een beschadigden boom ontdekte, hem ontging.
- Kijkt u 's hier, meneer Kamp....
- O.... jazeker, meneer.
- Waarschijnlijk zijn ze hier met 'n kar tegenaan gereden, zie, 'n heele wond....
- En wonden aan boomen zijn altijd gevaarlijk zei Halbo, nu weer één-en-al aandacht voor zijn gastheer. Maar er is wel wat aan te doen. U moet er 'n pleister op leggen.
- Dat weet de opzichter heel goed; 't is 'n onvergeeflijk verzuim. Als 't nu maar niet te laat is....
- Dat denk ik niet. De wond moet nu eerst goed worden gewasschen, en tot in 't hart schoon gemaakt, en dan de zalf er op....
- Wond, zalf, pleister, lachte Joen, 't is of er sprake is van 'n mensch!
- O, boomen, mevrouw, zijn even gevoelig als menschen! Zoo'n boomoperatie is geen kleinigheid: je snijdt 't heele aangetaste gedeelte weg tot op 't gezonde hout, ‘zoodat men’, om nog eens m'n leerboek te citeeren, ‘een nette snede krijgt op goed gezond hout.’
Hoe jongensachtig was hij nog.... bijna voelde Joen iets zachts in haar hart opkomen, maar met geweld drong zij het terug.
| |
| |
- En dan de pleister er op, zoodra de wond goed droog is, van gele was, talk, teer....
- Mijn opzichter zweert bij pek, gele was, talk en gezifte asch....
- Dat is dienstiger bij gommen, wrakken of scheuren....
- En nu genoeg! riep Joen. Nu gaan we uitrusten in 't jachtpaviljoen; ik heb er de thee laten klaar zetten.
Zij zaten in de gezellige, comfortabele ruimte, en onderhielden een geanimeerd gesprek. Maar het glimlachje van zelftevredenheid en hoon week niet van haar lippen....: zij had zich dit thee-drinken hier vanmiddag wel heel anders gedacht!....
Doch zij bleef de beminnelijke gastvrouw.
- Nog 'n sandwich, meneer Kamp? Je krijgt eetlust door de buitenlucht, of prefereert u cake? Kent u Schotsche broodjes? En dit zijn kaaspalmiers....
En hun blikken gleden in elkander, en de oogen van den jongen man kregen dien warmen, diepen glans, dien Joen in mannenoogen verlangde, o, verlangde....
Bij het afscheid nemen sprak Leopold met Halbo of, dat deze een begrooting zou maken van alle onkosten, wat aanleg en werkloon en aanschaffing van het noodige materiaal betrof.... en Joen hield zijn stevige jongenshand even in de hare, en een innige blik vergezelde haar met warme hartelijkheid uitgesproken:
- Tot ziens.
Na Halbo Kamp's vertrek veranderde Joen als bij tooverslag. Zij werd van een strakke ongenaakbaarheid, en antwoordde slechts het allernoodigste en dit nog op stuggen toon, als Leopold het woord tot haar richtte.
Het middagmaal verliep in het stroefste zwijgen. En Leopold vroeg zich mismoedig af:
Wat beteekent dit nu weer. Zij heeft nu toch haar zin gekregen. Is zij nu nóg niet tevreden. Een maand lang krijgt zij nu een jongen man als speelgoed onder haar bereik, - een jonge man, dien zij wel héél aardig blijkt te vinden. Is zij nu.... nóg niet tevreden....
Hij sloot zich in zijn kamer op in diepste moedeloosheid. O, een vrouw te hebben als Joen.... dat was de hel in huis gehaald, vooral als je.... van haar....
| |
| |
Maar verder wilde hij niet denken. Dat deed al te veel pijn....
Hij zat met zijn hoofd in zijn handen geleund, en schrikte op door haar plotselinge binnenkomst.
- Leopold!
Hij richtte zich op. Haar waarschuwende toon bracht hem ervan op de hoogte, dat zij zijn trieste houding had opgemerkt, en.... dat zij er zeer korzelig door werd.
- Wat is er....?
- Ik kom je even iets zeggen, wat je wel pleizier zal doen.
- Zoo?
- Ja, je was immers zoo tegen m'n plan van 'n Japansche tuin?
- Och.... ik heb immers berust. Plaag me daar verder niet mee.
- Plagen? Ik kom je juist vertellen, dat ik van dat plan heb afgezien.
- Wat?
Hij rees half overeind uit zijn stoel, zijn ooren niet kunnende gelooven.
- Heb je afgezien.... van.... dat plan?
- Ja.
- Waarom?
Zij keek hem spottend aan:
- Souvent femme varie....
- Dus je hebt er geen bepaalde reden voor?.... Maar je kan die Kamp toch niet meer afzeggen, nu!
- Zeker kan ik dat. Ik heb 't al gedaan.
- Gedaan? Heb je 't al gedaan?!
- Ik heb 'm 'n briefje geschreven, - dood-eenvoudig.
- Maar, bij God, wat heb je hem dan geschreven?
En terwijl hij dit vroeg voelde hij een innerlijke beving door den blik, welken zij hem toewierp; daarin zag hij een zoo zegevierende boosaardigheid, dat hij schrok.
- Ik heb hem geschreven, zei ze, langzaam en duidelijk, dat jij het niet wilt.
- Dat ik?.... en ik heb je toestemming gegeven! ik heb die jongen ontvangen! met hem 'n plek gronds uitgezocht!....
- Ik heb hem geschreven, ging ze onbewogen en onbarmhartig
| |
| |
voort, hoe woedend je geworden bent over m'n plan; dat je me toegebeten hebt:
- Er zijn grenzen, versta je!
dat je gezegd hebt:
- Ik wil niet langer de risée van de heele provincie zijn! 'n Japansche tuin! 'n popperig, kunstmatig geknutsel, dat detoneert in de statige pracht van 't park. Geen boom zal ervoor worden geveld.... geen plek stel ik je voor zoo'n Spielerei beschikbaar.. ik doe 't niet, je krijgt 't niet van me gedaan!
Hij omgreep zijn hoofd met zijn beide handen, en steunend bracht hij er uit:
- God, God.... Zóó deloyaal ben je toch niet geweest?
Hij voelde zich vernietigd door haar ongelooflijke valschheid, hij had al veel van haar ondervonden, maar dit begreep hij niet. Waarom.... nu nog.... deze ontzettende wraak, nadat hij toch toegestemd had!....
Eenige oogenblikken bleef zij zijn marteling met voldoening aankijken.... kom, kom, hij had ook best wat straf verdiend.... toen zei ze, met haar stem vol hoon:
- En dat gelóóf je van mij.... dat ik deloyaal kan zijn?
- Dus niet.... je hebt 't niet zóó geschreven.... maar waarom zeg je 't dan....
- Omdat ik geen oogenblik dacht, dat je 't gelooven zou. Je kan toch verschrikkelijk onnoozel zijn, Leopold.
Hij slikte ook dát, in zijn verlichting, dat zij hem niet dit schandelijk figuur had laten slaan: den man te hebben ontvangen en vriendelijk bejegend.... om hem daarna te laten afschrijven, en door zijn vrouw nog wel!....
En Joen, die hem gadesloeg, dacht:
Ja, dan zou 't een mooie wraak op dien jongen zijn, als ik jou de schuld gaf, Leopold! Van mijn, mijn kant moest de weigering komen.... natuurlijk!
- Maar wat.... wat heb je dan gezegd, - onder welk voorwendsel....
- Daar, lees! zei ze, en wierp een papier op zijn schrijftafel. Daar heb je 't klad van m'n briefje; 't briefje zelf is al weggebracht.
En Leopold las:
| |
| |
Geachte Heer Kamp,
Bij nader inzien vind ik 't toch maar beter, het plan van den Japanschen tuin op te geven. Ik heb er nog eens ernstig over nagedacht, maar 'n dergelijke tuin detoneert toch eigenlijk in 't schema van ons majestatisch park. Dus verzoek ik u, geen verdere moeite te doen!
Met vriendelijke groeten,
Mevr. VAN WEERDESTEYN.
- En anders niets? vroeg Leopold in uiterste stupefactie. Is dat alles?
Joen knikte zwijgend van ja.
- Maar waarom! hoè ben je zoo ineens veranderd.... wat heeft die jongen....
Joen schokte met den schouder.
- Die jongen heeft niets gedaan; je bent immers zelf overal bij geweest? Ik ben van opinie veranderd, dat is al. Dat gebeurt toch wel eens? dat je ergens pleizier in hebt, en dat je er dan opeens genoeg van krijgt?
Leopold begreep het niet. Doch hij zweeg....
En Joen.... in haar eigen kamer alleen, voelde zich bestormd worden door de meest tegenstrijdige gevoelens....
Voldoening.... spijt-om-haar-beslissing.... bevredigde geraffineerdheid.... twijfel....
En eensklaps sloeg zij de handen voor de oogen, en vroeg zich af in angst en verwondering:
O, waarom heb ik dit gedaan. Waarom.... waarom....
Was het noodig dien armen jongen zóó demonisch te treffen? Want.... wat had hij gedaan? Niets.
En als ‘hij’ het nu eens was geweest.... de ‘hij’ van haar droomen....
Haar gedachten stokten. Maar haar meedoogenlooze zelf-hoon dwong haar verder te denken....:
En àls ‘hij’ het nu eens was geweest, de ‘hij’ van mijn leven.. dien ik roekeloos van mij heb verjaagd?....
Toen lachte zij. En dacht sarcastisch-berustend:
| |
| |
Als dat zoo is.... dan is het de gerechte vergelding voor mijn gedrag jegens hem.... èn voor mijn gedrag jegens.... Leopold.
Maar langer dan zij zou hebben mogelijk geacht, berouwde Joen haar besluit.
Het pijnigde haar, wat zij had gedaan. Terwille van zichzelve.. terwille van den onschuldigen jongen.... terwille van Leopold, tegenover wien zij zich weer eens had voorgedaan als een ellendig schepsel, zonder scrupules, zonder het eenvoudigst gevoel.
En toch ben ik zoo niet! dacht zij in hartstochtelijken opstand. Ik ben.... ik ben....
En dan barstte zij uit, in smartelijke eerlijkheid:
- 'n Arm, ongelukkig wezen ben ik, die haar leven doet vergaan in vergeefsche hoop....
Zij verlangde, iets van Halbo Kamp te zullen hooren. Zij had een brief vol klachten en verwijten verwacht.... Maar niets.
En dàt hij zweeg, vond zij ten slotte eigenlijk kranig van hem. Hij bleek daardoor iemand van karakter; een trotsch temperament, dat zij waardeeren kon.... En nog méér waardeerde zij het, eenmaal mevrouw van Everwyck ontmoetende, en in brandende nieuwsgierigheid naar Halbo vragende, - te moeten merken, dat Emma niets van het voorgevallene tusschen hem en ‘Weerdesteyn’ wist.
Dit alles was haar het bewijs, dat.... hij wèl om haar had gegeven. O, waarom, waarom had zij hem van zich vervreemd....
Waarom? zij wist het opeens, in een luciditeit, welke soms tot ons komt, in oogenblikken van hoogste gespannenheid....
Omdat zij niet durfde.
Zij wilde wel, maar zij durfde niet. Zij durfde nooit. Dat was haar noodlot, en de vloek van haar leven.
Telkens, wanneer zij dacht te zullen toegeven aan haar zucht naar avontuur.... aan den wilden drang van haar hartstochtelijk bloed.... trok, instinctmatig, zij zich terug. Nu eens onder het eene voorwendsel, dan weer onder het andere. Nu eens, omdat de jongen haar te diep-in onverschillig was, - dan weer, omdat zij het opeens noodig vond ‘wraak op hem te nemen’....
O, niemand wist, hoe brandend, hoe schrijnend zij verlangde.... en hoe bitter zij zich verwijten kon, haar kans wéér te hebben
| |
| |
voorbij laten gaan.... Hoe zij in haar bed kon liggen schreien van machtelooze woede, hoe zij zich wringen kon in machtelooze smart.... O, niemand wist, hoe, in haar eenzaamheid, boek of handwerk uit haar vingers gleed, haar oogen toevielen, en zij begon te denken, met de meest intense kracht harer verbeelding, te denken.
Met heimelijk genot stelde zij zich voor, hoe zij haar pervers bedrog zou plegen. Hoe zij haar man met een ondoorgrondelijkrustig gezicht vóórliegen zou, over conferenties in modehuizen, over een trein, dien zij had gemist.... O, als zij wilde, hoe gemakkelijk zou het dan zijn, den onverschilligen, kouden Leopold te bedriegen, den man, die haar persoonlijkheid geweld aandeed, dien zij soms haten kon.... omdat hij niet van haar hield....
Ach, als zij wilde, dan.... Maar zij durfde immers niet, durfde niet toegeven aan den drang harer natuur.... zij was te innerlijk zwak, te laf.
En de jaren zouden voorbijgaan.... en haar laatste reste van jeugd en schoonheid zou vervlogen zijn.... zonder dat zij ooit had gedurfd....
| |
IV.
Joen, met haar rustig-elastischen pas, liep in den avond, langs den voor Utrecht bestemden harmonica-trein op het Haagsche station-perron.
Zij had eenige dagen in den Haag bij haar schoonzuster gelogeerd, om haar voorjaarsgarderobe in orde te maken, en keerde nu naar Weerdesteyn terug.
De reizigers haastten haar voorbij, maar bedaard liep zij voort, en besteeg kalm de treden van het eerste-klasse-compartiment.
In het doorgaan van den couloir keek zij de afdeelingen binnen, die voor het grootste deel reeds met passagiers waren gevuld.
Zij zocht naar een dames-coupé, maar alle deze waren geheel bezet, en zij moest zich vergenoegen met een coupé niet-rooken.
Gelukkig zat zij in een hoek, en reed vooruit. Zij vlijde zich gemakkelijk neer in de rondom week-gepolsterde zitplaats, en haar hoofd leunende tegen het fluweelen beschot, sloot zij dadelijk haar oogen.
Wat was zij moe....
| |
| |
Niet zoozeer lichamelijk, als wel geestelijk moe. Een drukkende, psychische malaise kwelde haar in den laatsten tijd.
Het voorgevallene met Halbo Kamp had haar meer aangegrepen, dan zij in het eerst had vermoed. Haar malaise werd veroorzaakt door een complex van gevoelens, waarvan nu eens het eene, dan weer het andere haar overwegend hinderde.... Ja, het speet haar. dat zij tegenover dien argeloozen jongen nu het brevet van valschheid en onbetrouwbaarheid droeg; ja, zij had Leopold niet zoo behoeven te plagen, want eigenlijk.... had zij hem niets te verwijten, dan dat hij te goed, te toegevend voor haar was.... hoe kwam het toch, dat hij altijd in onverschilligheid zwichtte, al bracht een voorstel van haar hem ook eerst buiten zichzelf van opwinding en toorn?.... Maar het ergste griefde het haar, dat zij zichzelve op het laatste oogenblik altijd belette, - nu eens onder dit voorwendsel, dan weer onder dat, - om haar hartshonger te stillen.
Je bent laf, je bent zwak, je bent dom, je bent slecht tegenover jezelf....
Dit had zij zich al zóo dikwijls voorgehouden, maar natuurlijk zonder baat. Haar natuur scheen te willen blijven hunkeren.... totdat.... totdat het te laat was geworden, en zij elke, haar geboden kans op geluk had verspeeld....
Maar neen. De éérste maal, dat het geluk haar weer voorbij gevlogen kwam, zou zij het grijpen in zijn vaart, en het vasthouden, vast-houden, al was het maar één moment.
Eén oogenblik vergetelheid.... éen oogenblik geluk.... en zij zou tevreden zijn, en het lot niets meer vragen. En berusten in een verder geheel leege toekomst.... berusten.... berusten....
Een glimlach gleed om haar lippen, een glimlach vol hoon. O, dat een persoonlijkheid als zij, geschapen voor stralend geluk, maar steeds moest ontberen, om ten slotte te vergaan in hopeloos hunkeren.... o, te vergaan.... zonder ooit in volste schoonheid te hebben gebloeid....
Zij slaakte een zucht, die bijna een zachte snik geleek.... en schrikkend van dat geluid, omdat zij in een openbare plaats als een trein, zoo aan haar gedachten had toegegeven, sloeg zij haar oogen op, om te zien, of iemand haar ook soms had gehoord.... en schrikte nog méér.... toen zij rechtstreeks blikte in het knappe,
| |
| |
geïnteresseerde gezicht van een blonden jongen, die haar aanstaarde in onverholen bewondering.
Snel sloot zij haar oogen opnieuw, maar verhinderen kon zij niet, dat een vlammende blos haar geheele gezicht overtoog, en dien zij hinderlijk op haar wangen voelde blijven gloeien.
Zij kon hem zelve nu niet meer zien, maar zij was er zeker van, dat hij haar nog steeds beschouwde, de blonde, knappe jongen, wiens oogen haar een seconde hadden tegen-gestraald met den overmoedigen glans van de zekerheid der jeugd.
Was hiér haar kans.... wellicht haar láátste kans....?
Haar hart klopte zóo wild, dat het haar bijna den adem benam. Zij zou hem dolgraag nog eens zien, maar zij durfde niet. Wat, - durfde zij niet? zelfs het simpele even haar oogen opslaan, dát durfde zij niet?....
Dàt werd te dwaas. En frank, in een dapper élan richtte zij het hoofd op, en keek hem aan met een hellen, onafgewenden blik.
De jongen was de eerste, die zijn oogen afwendde, een beetje geïmponeerd; en nu had zij gelegenheid haar vis-à-vis eens goed te bezien.
Het was een stoere, sterke knaap, met een blond en blank, wat zonverbrand gezicht. Hij droeg, bij een gewoon colbert-jasje, een ruimen, zwart-leeren pantalon; hij was een motor-rijder, begreep zij, en als straks de reis ten einde was, dan hulde hij zich in zijn zwart-leeren motor-jas, die zij liggen zag in het net, trok zich zijn leeren kap over het hoofd, en heen zou hij stormen, den donkeren nacht tegemoet, als een beeld van passie en kracht.... En.... zij zou hem nooit meer zien.
Zij merkte, hoe de jongen onrustig werd onder haar gestadigen blik. Hij schoof wat heen en weer, hij stond op, om even door de ramen in het gangetje naar buiten te kijken in het zwart van den nacht, waarin hier en daar klein-gouden lichtjes pinkelden; hij rustte met zijn eenen voet op het smalle vensterkozijn en zijn laars en de leeren legging glansden in het electrische licht.... hij kwam weer terug in den coupé, en haalde zijn zilveren sigarettenkoker te voorschijn, dien hij, met een blik op de mede-passagiers weer wegschoof in zijn zak; hij keek haar niet meer aan, ofschoon zij het jagend verlangen daarnaar in al zijn bewegingen voelde; hij greep opnieuw zijn koker, en nam een sigaret, die hij gelijk stootte op zijn hand; en toen opeens zeide zij, zich niet storend
| |
| |
aan de andere reizigers, - een de courant lezend beursman en een bejaard echtpaar, - die trouwens niet op hen letten, - zeìde zij, met een klein lachje:
- 'n Heele penitentie, als men graag rooken wil, om dan in 'n niet-rook-coupé te zitten. Ik kan 't me zoo goed begrijpen: zelf rook ik graag. Maar als u eens in de corridor ging? daar is 't toch wèl veroorloofd?
- Rookt u óók? vroeg hij, gretig ingaande op haar avance, komt u dan mee, toe.... deze sigaretten van mij zijn heel zacht, bij uitstek voor dames geschikt.
Als twee ondeugende kinderen, die iets verbodens doen, gingen zij staan in het gangetje, met den rug naar den verlichten coupé. Hij gaf haar vuur, en beschutte het lucifersvlammetje met zijn holle hand, en wéér ontmoetten hun oogen elkander, lokkend, verlangend, belovend....
Zij praatten samen. Deze toevallige ontmoeting noopte tot luchtige scherts, en zij vonden den daarbij passenden toon. Zij lachten veel, en vanzelf was er tusschen hen een gezellige, lichte vertrouwelijkheid, als van menschen, die elkaar reeds lang kennen, elkander goed begrijpen, en elkaar heel graag mogen lijden.
Zij weerde snel zijn officiëele voorstelling af, - verbeeld je, dat zij hem zou moeten zeggen, dat ‘zij de châtelaine van Weerdesteyn’ was! - en proponeerde, dat zij elkaar voor dit reis-traject alleen hun vóornamen zouden mededeelen.
- Ik heet Bob!
- Ik heet Joen!
Zij wist heel goed, dat hij haar hierdoor voor iets anders moest houden, dan zij in werkelijkheid was. Maar het deerde haar niet. Integendeel. Het amuseerde haar. Een toomelooze vroolijkheid had zich van haar meester gemaakt; zij was verrukt over haar durf, en zij werd al overmoediger en uitgelatener.
De sigaretten waren al lang uitgerookt, en nog steeds stonden zij daar in de gang, en praatten, - over alles, over niets.... Boven hun hoofden boogde zich de witte zoldering van den wagen, waarvan de lichten helder-goud terug-spiegelden in het zwart lijkende glas der vensters.
- Weet je, vroeg hij, dat deze trein 'n restauratie-rijtuig heeft? ga mee, dan zitten we daar gezellig, en gebruiken 't een of ander.
- Hè, ja, dat is leuk! gaf zij toe.
| |
| |
En zij volgde hem door de leeren harmonica, die het platform van den eenen wagon met dat van den andere verbond, onder het donderend en dreunend geluid van den trein. De grond, de wanden schenen zich om hen te bewegen, te verschuiven...... de wielen ratelden met tjoekend geweld over de rails.... maar hij had zijn behoedzame hand door haar arm gestoken, en leidde haar voorzichtig naar den wagen, waar tafeltjes gedekt stonden voor twee en vier personen.
Zij zaten tegenover elkander. En zij haalde met onstuimige vreugde den jongen hartstocht in, die haar toestraalde uit zijn oogen. Zij wist het wel, hoe lief zij er uitzag en hoe jòng, met haar muts en mantel van petit gris, en zij lachte coquet met haar rooden mond, en zij keek hem aan met oogen, waarvan zij tot dusverre misschien nog nooit zóózeer de intens-charmeerende, suggereerende kracht had begrepen....
Zij dronken thee, en aten gebak, en schertsten en lachten, als een onbezorgd, gelukkig paar. En ieder oogenblik maakte hen opgewondener, en begeeriger om meer, altijd méer te wagen....
O, dacht zij, is dit het geluk? Door zoo'n jongen te worden liefgehad, - door zijn hartstocht te worden omkoesterd.... En is dit de werkelijkheid, en geen droom.... geen zoete, bedwelmende droom?....
En nauwelijks had zij dit gedacht, of hij boog zich dicht naar haar over:
- Luister, zei hij, met een stem, die van opwinding afgebroken en bijna onverstaanbaar was; straks ga je met mij mee, is 't niet, is 't niet? M'n motorfiets heeft achter mij nog 'n zitplaats.... dan voer ik je weg, ver, ver weg van alles.... wil je dat, wil je dat?
De voorstelling van zoo'n woesten, triomfantelijken tocht in het duister deed haar duizelen.... Nog één dringend woord van hem.... en zij zou hebben toegestemd.... zou zij niet?
Maar de trein gaf een luid, gillend-scherp gefluit.... verminderde zijn vaart, en gleed reeds de lichte overkapping binnen van het Utrechtsche station.
En als in razenden angst sprong zij op, en ijlde weg door den corridor, en vluchtte met een roekeloozen sprong op het perron.
Zij....
Zij had wéer niet gedurfd.
* * *
| |
| |
‘De éérste maal.... dat het geluk haar weer voorbij-gevlogen kwam.... zou zij het grijpen in zijn vaart.... en het vasthouden.... al was het maar één enkel moment....’
En.... zij had tóch.... wéér niet gedurfd.
Eén oogenblik vergetelheid.... één oogenblik geluk.... en zij zou tevreden zijn.... en het lot niets meer vragen....
Maar zij had niet gedurfd.
En hoe moest zij nu berusten in een verder geheel leege toekomst.... zij, die nooit iets had gehad.... wier hartshonger nooit was gestild....
Zij, de oogenschijnlijk zoo stralende Joen.... de overdadig door het leven gezegende.... de gevierde, de rijke, de mooie.... zij, die door honderden werd benijd in wangunst en wrok.... zij was arm, o, zij was arm.... want.... zij had nooit iets gehad.
Mijn eigen schuld, kreunde zij. Omdat ik.... nooit heb gedurfd....
Zij schreide niet. Maar een oneindige droefheid snoerde haar de keel dicht, en deed haar denken: o, mijn vergeefsche leven.... mijn arme, vergeefsche leven....
In stille, snelle vaart voerde de auto haar naar het huis, waarvan zij de châtelaine was, de eigenaresse en meesteresse.... maar.... waar zij in feitelijkheid niets te beteekenen had.... omdat Leopold niet van haar hield....
Hij had haar getrouwd uit verstandsredenen, zooals zij hèm. En hij had haar in het verloop van hun huwelijk ook nooit liefgekregen.... daarvoor was zijn natuur te ondiep, te onverschillig, te koud.
O, waarom had zij niet gedurfd. Waarom had zij zich niet eindelijk eens gewroken op dien man, háár man, die niet van haar hield....
Wàt was de reden, dat zij niet durfde? Dat zij terug-deinsde op het laatste oogenblik? Durfde zij niet.... of.... wilde zij niet?
Een schok ging door haar heen. Nu, eensklaps wist zij het: zij wilde, zij wilde niet.
En waarom wilde zij niet?....
O, neen, dat niet verder denken, dat deed al te veel pijn.... en.... daardoor voelde zij zich te diep vernederd.
Zij zou Leopold liefhebben, de man, die niet van haar hield?
Zij wou liever sterven, dan dit bekennen, zelfs aan zichzelve.
| |
| |
Leopold....? Zij haatte hem bijwijlen, omdat hij.... niet van haar hield....
O! zij was immers, zonder dat zij hem liefhad, met hem getrouwd? Hoe zou het dan mogelijk wezen, dat zij, in den loop der jaren, hem was gaan liefkrijgen, waar hij altijd dezelfde was gebleven in, haar soms diep grievende, ijskoude onverschilligheid?
Maar diep, diep in haar ziel broeide het weten, dat zij hem nooit zoo zou plagen en hoonen.... dat zij nooit zoo zou hunkeren, en zoeken, en klagen.... dat zij nooit zoo zou flirten en coquetteeren en mannen tot haar slachtoffers maken.... als.... als Leopold van haar hield.
Liever dan hem dit te bekennen zou zij hem blijven plagen en hoonen.... zou zij haar hartshonger zoeken te verdooven door flirt en boosaardig liefdesspel.... zou zij blijven smachten en klagen.... en anderen ongelukkig maken, omdat zij zelve zoo ongelukkig was....
O, nooit zou hij het weten....
Nooit zou hij het weten, dat hij zelf de schuld was van haar verkeerd gedrag. Dat hijzèlf haar den weg opdreef, dien zij niet wilde gaan....
Neen! overmoedig zou zij hem in het gelaat blikken.... en lachen, en schertsen, en luidruchtig feestgewoel in zijn huis halen, en hem kwellen door onachtzame woorden of brutalen hoon.
En voor de wereld zou zij de gelukkige vrouw zijn, de vrouw, door honderden benijd.... de vrouw, door velen verafschuwd om haar buitensporigheid, haar onbarmhartigen, wreeden zin, haar roekelooze caprices....
Voor de wereld.... maar ook voor haar eigen man.
Haar eigen man zou haar niet kennen. Voor haar eigen man zou zij een vreemde zijn.... een vreemde, die hij duldde in zijn huis, maar van wie hij niet hield.
En terwijl zij den drempel van zijn huis betrad, en de hoogmoedige glimlach weer om haar lippen gleed, de glimlach van zelftevredenheid en hoon, dacht zij, en klemde sterk de hand op het wild-kloppend hart.
Nooit zal hij 't weten, mijn geheim.... dàt is mijn kracht, om mijn leven verder te dragen....
|
|