| |
| |
| |
Historische afdeeling.
Pers-critieken vóór en tijdens de eerste afleveringen.
(Vervolg van pag. 22.)
De eerste aflevering van de Nieuwe Gids dient zich aan zonder programma, waartegen niemand bezwaar kan hebben, als zij in zich zelve een programma is.
Op de vraag echter, of deze gids de nederlandsche letteren in nieuwe banen zal leiden, ziet onze kortzichtigheid vooralsnog geen antwoord. Of moeten wij niet van letteren alleen spreken: moet de inhoud, waarin wij een artikel over chemie en een over historie opmerken, en waarin wij naast litterarische studiën een politiek praatje opgenomen zien, ons tot aanwijzing strekken, dat er geen gebied is, waarop deze gids zich niet thuis gevoelt en zijn achterlijke tijdgenooten niet weet te leiden? In elk geval, zal de lezer zich geprikkeld voelen in deze veelzijdigheid de eenheid van gedachte op te sporen, die deze moderne geesten bijeenbracht om voor de ideeën, die hen bewegen, een eigen orgaan te stichten.
Helaas wij moeten bekennen, wij tasten in het duister rond; tevergeefs zoeken wij naar iets, wat deze artikelen kenmerkt, wat hun een eigenaardigen stempel opdrukt Het artikeltje ter aankondiging van de ‘Revue Coloniale Internationale’ laten wij rusten; het werkt nog al komisch een jong tijdschrift welwillend door een nog jonger te hooren aanbevelen, en daarbij te ontwaren, dat de voornaamste aanmerking van De Nieuwe Gids ontleend is aan de oude ‘Gids’! Maar dan het artikel over ‘de wet van Berthollet en de moderne scheikunde’. Wij laten het in zijn volle waarde, en als leeken in het vak beoordeelen wij het niet, doch wij vragen twijfelend, of hier een - wij zeggen niet: nieuwe wetenschappelijke verklaring van verschijnselen - maar een nieuwe opvatting der wetenschap zelve aan het woord is, die, elders geproscribeerd, een nieuw tijdschrift behoeft om zich baan
| |
| |
te breken. Het artikel uit de historie: ‘Hendrik IV en de prinses Condé’, laat ons nog meer verlegen. Waardoor onderscheidt het zich dan door een smakeloozen, stijlloozen stijl? In de vrij magere opmerkingen in den aanhef, daarop neerkomende, dat de kennis van het particuliere leven meer de waardeering der geschiedkundigen verdient, dan het tegenwoordig vaak ondervindt, zal toch wel geen nieuw stelsel van historiographie liggen. Weinig ook strookt deze opvatting met de kritische methode, die de heer F.v.d.G., der redactie van het nieuwe tijdschrift niet vreemd, in een bekend weekblad aanprijst, waarin hij immers, als motto nemende het woord van Vinet: ‘Les histoires ne sont pas l'histoire’, tegen overschatting van kleinigheden waarschuwt en op den invloed der massale bewegingen de aandacht van den kritischen historicus inroept.
Hooger waarde uit den aard der onderwerpen is te hechten aan de andere artikelen. In ‘Het Sonnet en de Sonnetten van Shakespeare’ herkent men een degelijke en oorspronkelijke studie van Albert Verwey, die getuigt van de voorliefde dezer school - bij anticipatie vergunne men het woord - voor den kunstvorm van het sonnet, waaraan ook dadelijk in deze eerste aflevering Willem Kloos zich op onrustbarende wijze te buiten gaat. Men kan vrede hebben met deze eenzijdige verheffing van een eigenaardigen kunstvorm, maar wordt toch tot de vraag genoopt, of daarvan de hervormende kracht zal uitgaan, die onze letterkunde met nieuw leven zal bezielen. Of ligt de nieuwe leer niet binnen zoo enge perken besloten? Zal de Franschman. die over ‘l'Esthétique de demain’ schrijft, ons oog openen voor de aesthetica der nieuwe richting zoolang nog geen Nederlandsche pen ons voldoende kan inlichten? Wat ons betreft, nevelachtiger en raadselachtiger kunstleer hebben wij nooit ontmoet. Er is hier sprake van een ‘art suggestif’; de schets daarvan moge ‘suggestief’ zijn, klaar en duidelijk is zij zeker geenszins. Behoort tot de beginselen dier leer het: ‘niet alles zeggen, iets aan de verbeelding van den lezer overlaten’, dan beantwoordt dit stuk aan dien eisch maar al te wel. Zooveel blijkt, de heeren laten de jongste school, het naturalisme, als een totaal overwonnen standpunt, verre achter zich. Zij zijn het zoover ontwassen, dat zij, naar 't ons voorkomt, het niet eens recht begrijpen of waardeeren kunnen.
| |
| |
Is nu ‘de kleine Johannes’ van Van Eeden een staaltje van dien ‘art suggestif’? Naturalistisch is dit uitbroedsel eener weelderige, maar teugellooze fantaisie zeker niet, maar wat het eigenlijk is, wat het bedoelt, valt moeilijk te zeggen. Misschien steekt daarin voor een deel de verdienste, dat het geen bepaald karakter draagt, dat het werkelijk niets bedoelt. Doch schorten wij hierover het eindoordeel op, totdat ‘het vervolg’ is gekomen. De fragmenten uit het gedicht ‘Persephone’ van Albert Verwey spreken verstaanbaarder taal. O.i. zijn zij in alle opzichten de ‘pièce de résistance’ van dezen bundel. Hieruit spreekt een waar dichtertalent, sober en krachtig, een beeldend kunstenaar, die de taal weet te kneden naar zijn wil. Het zijn gelukkig geen sonnetten. Hoe hoog wij dit gedicht stellen, een nieuwe leer vermogen wij er echter niet in te vinden. Elk tijdschrift zou zich gelukkig rekenen dit gedicht op te nemen.
Is een politiek programma eindelijk in dit tijdschrift te ontdekken? Groote beteekenis schijnt de redactie zelf aan haar politiek praatje niet te hechten, daar zij 't in een rubriek ‘Varia’ rangschikt. Hooger eer verdient het werkelijk ook niet. Het zijn eenige invallen, wild daarheen geworpen, bodemloos oppervlakkig, in dien bandeloozen stijl die de spotvorm is van het geniale. De politieke geschiedenis der volken wordt dus gekenschetst: eerst de tijd, dat het volk niets te zeggen heeft, eindelijk die waarin het alles te zeggen heeft. Onnoodig te vermelden, dat bij ons de laatste periode moet aanbreken. En toch beweert de schrijver in één adem, dat wie thans geen censusverlaging eischt binnen de grenzen der grondwet, niet liberaal is, maar conservatief. Prachtige politieke tinnegieterij! Natuurlijk willen wij gaarne erkennen, dat de stelling zich verdedigen laat, dat het een eisch van politiek beleid is, op dit oogenblik zijn wenschen daartoe te beperken. Schoon wij voor ons dit standpunt overwonnen achten, nemen wij aan, dat er redenen voor zijn aan te voeren. Maar 't is al te gek als een machtspreuk neer te schrijven: wie dat niet wil (bijv. Van Houten, Heldt, Pekelharing), is conservatief! Heeft de ‘Nieuwe Gids’ niets anders te vertellen, dan neme niemand hem in het staatkundige tot gids. Ja, wordt dit gedeelte niet met meer ernst behandeld, dan zal de redactie weldoen het maar terstond te laten glippen.
| |
| |
En nu onze conclusie!
Het jeugdige tijdschrift zij met de beste bedoelingen het beste succes toegewenscht.
Slaat dit niet op onze praemissen? Wij meenen van wel. Begrijpen wij de heeren niet, wij wenschen hen aan 't werk te zien in de hoop van te zullen begrijpen. Bovendien, hun moed trekt ons aan, en wij zouden er niet toe willen medewerken om hun aan te raden te smoren, wat zij op het hart hebben liggen, en dat dreigde hen te verstikken zoolang zij er geen uitweg voor vonden. Wie weet of niet de toekomst hen schitterend zal rechtvaardigen. Dat zij aan ons oordeel zullen hechten, verlangen wij niet, dan voor zoover zij het willen beschouwen als een aanwijzing der mate van miskenning die hun te beurt valt. Miskend te worden door den tijdgenoot was immers steeds het deel van hen, die hun tijd vooruit waren.
Het Vaderland van 8 October '85.
In De Nieuwe Gids, het maandschrift waarvan de 1ste aflevering verleden week uit kwam bij W. Versluys te Amsterdam, heeft de redactie op buitengewoon lichtzinnige wijze getoond, hoe ze het volk tot gids wil strekken.
Juist in den tegenwoordigen tijd hadden de heeren F. van Eeden, F. van der Goes, W. Kloos, W. Paap en A. Verwey al niet op onhandiger wijze kunnen toonen hoe ze radicaal zijn of hoe radicaal ze zijn, dan door te schrijven gelijk ze gedaan hebben.
Als een bewijs van ‘den vooruitgang der Rede’ en van het veldwinnen der Democratie wordt gewezen op het ‘onthaal dat te beurt viel aan het voorstel om den geboortedag der Prinses tot een nationaal feest te maken.’
De redactie zegt dienaangaande:
‘De waarheid dunkt ons dat in een land, waar gehechtheid aan het oude zich o.a. in royalistische neigingen vertoonde, de beteekenis van dezen dag goed begrepen en met geestdrift gevierd zou zijn geworden. Bij ons werd er mee gelachen. De waardigheid der fictie van het constitutioneele koningschap begint op hare laatste beenen te loopen. Zou de stoot, van buiten of van binnen gegeven, bijzonder krachtig behoeven te zijn, om haar omver te werpen.’
Wanneer voor dit soort van lichtzinnig geschrijf zich een vijftal
| |
| |
heeren verantwoordelijk stellen, is het noodig, dat men hun openlijk beduidt, hoe onwaardig het is voor nadenkende Nederlanders om op deze wijze te spreken over de ernstigste belangen van hun land. Indien ze werkelijk geloofden dat ‘er bij ons gelachen wordt’, om de reden die ze vermelden, en dat ‘slechts een klein stootje van binnen of van buiten’ noodig is om het geheele constitutioneele koningschap omver te werpen, dan is het voor ons ondenkbaar, dat dit op zoo luchtige wijze door hen zou worden verteld.
Wij meenen daarom aan enkele correspondenten, die met veel verontwaardiging over dit soort van geschrijf zich uitdrukken, te moeten opmerken, dat men verkeerd doet aan zulke lichtzinnige woorden te veel gewicht te hechten.
De opmerkingen der redactie van De Nieuwe Gids over ons vorstenhuis, haar toorn over de wijze waarop men in de hoofdstad enkele leden der sociaal-democratische partij behandeld heeft; haar bewering dat ‘de dienaren des Konings zich niet schamen de Grondwet op de beddeplank (?) te leggen, wanneer zij schijnen daarin een duidelijk vonnis te lezen van hunne administratieve misdrijven’, schijnen ons enkel mislukte pogingen om een boutade à la Busken Huet of Multatuli te schrijven.
Wij gelooven niet dat het haar ernst is met hare voorspellingen en waarschuwingen.
Wanneer vaderlandslievende Nederlanders werkelijk meenden, dat een schrikbewind aanstaande is, indien men niet onmiddellijk aan de partij, die anders de guillotine zou invoeren, geeft wat ze verlangt, zouden ze daarover niet schrijven met woorden als de volgende:
‘Wil men thans voldoen aan de eischen van den tijd, dan dient men met den meesten ernst de sociale wetgeving ter hand te nemen. De partij, die hiermede gediend zou wezen, beschikt over argumenten, die moeilijk te weerleggen zijn. In eene onaangename positie, met het hoofd onder den valbijl hebben duizenden dit kunnen bespeuren. Hunne overdenkingen duurden gelukkig maar kort.’
Men neme daarom dit soort van geschrijf niet te ernstig op.
De redactie zou echter weldoen met in het vervolg zulke boutades en mededeelingen eerst ter beoordeeling te zenden aan ernstige medewerkers. Dan voeren ze tevens iets nieuws in. De
| |
| |
redactie beoordeeld door de medewerkers in plaats van de medewerkers door de redactie.
Handelsblad van 6 October '85.
- De Nieuwe Gids. 1 jaargang. I aflev. A'dam, W. Versluys.
Met blijdschap begroeten wij de verschijning van ‘de Nieuwe Gids’ als een teeken van leven, als eene profetie van eene nieuwe lente op het gebied van onze nationale letteren. Wel hadden wij dit nieuwe levensteeken liever in een anderen vorm, in aansluiting aan de bestaande letterkundige tijdschriften, zich willen zien openbaren; maar het individualisme van onzen tijd en van ons volk schijnt zich nu eenmaal tegen de verwezenlijking van dezen wensch te verzetten. Zien wij daarom liever, wat ‘de Nieuwe Gids’ ons brengt. Dit eerste nommer bevat: 1. ‘de kleine Johannes’ door Frederik van Eeden, een sprookje in den trant van Amadeus Hoffmann. Dit litterarische genre, in de Duitsche litteratuur zoo rijk vertegenwoordigd, is ten onzent haast onbekend. Het komt ons voor, dat de heer van Eeden den rechten toon getroffen heeft en dat zijn coup d'essai een coup de maître is. 2. ‘Hendrik IV en de Prinses de Condé’ door Dr. W. Doorenbos. Eene belangrijke historische studie naar de nieuwste en beste bronnen. 3. Het Sonnet en de Sonnetten van ‘Shakespeare’ door Albert Verwey. Deze letterkundige studie bevat veel waars en interessants, ofschoon de stijl van den auteur zich hier en daar vreemde sprongen veroorlooft en een op zich zelf lofwaardig streven naar het ongewone verraadt, dat nu en dan in gemaaktheid ontaardt. Ook gelooven wij, dat aangaande den verborgen zin der sonnetten van Shakespeare, in verband met diens levensgeschiedenis, de ware sleutel van het raadsel door den heer Verwey nog niet gevonden is. 4. ‘De wet van Berthollet en de moderne scheikunde’ door Dr. Ch.M. van Deventer. Dit opstel behoort naar onze meening beter te huis in een tijdschrift voor vakgeleerden. 5. ‘Revue Coloniale Internationale’ door Dr. H. Blink. Eene goed geschrevene en zeer lezenswaardige aankondiging. 6. ‘Persephone’ door Albert
Verwey. Zeer fraaie rijmlooze jamben, met prachtige natuurschilderingen en getuigende van eene phantasie, die zich gemakkelijk in de mythologische dichting der oude Grieken weet te verplaatsen. Jammer dat zooveel talent besteed wordt aan een uit
| |
| |
zijn aard zoo weinig populair onderwerp. 7. Sonnetten door W. Kloos. Het Sonnet behoort niet tot de dichtsoorten welke wij het meest bewonderen. Misschien komt het daardoor, dat wij de sonnetten van den heer Kloos, ofschoon ze ons voorkomen aan alle eischen van het genre te voldoen, wat al te droomerig en mijmerziek vinden. 8. ‘L'esthétique de demain: L'art suggestif’ par Maurice Barrès, is goed gestileerd en bevat interessante bijzonderheden over realistische en pessimistische Fransche romanschrijvers. Maar 't komt ons voor dat dit stuik beter op zijne plaats is in eene Fransche revue, dan in een Hollandsch tijdschrift. De gastvrijheid, die in eene vreemde taal geschreven stukken opneemt, komt ons wat overdreven voor. 9. ‘Varia’. Deze rubriek komt ons vrij onbeduidend voor.
Wanneer wij nu ons oordeel resumeeren, dan komt het ons voor, dat dit eerste nummer van het nieuwe tijdschrift aan de hooggestemde verwachtingen, door den titel opgewekt, nog niet ten volle beantwoordt. Wij hebben echter de beste verwachting van den ijver en het talent der redactie en hopen, dat zij met moed en volharding zal voortgaan op het ingeslagen pad. Fortuna juvat audaces!
Zaanlandsche Courant van 28 Oct. '85.
(Wordt vervolgd.)
|
|