| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
‘Wanneer de Volkenbond niet bestond, zou hij moeten worden uitgevonden’, zegt de Iersche spotter G. B Shaw, de Voltaire onzer dagen, met wien hij ook den sardonischen glimlach gemeen heeft, zijn voorganger na, die een dergelijke bewering toepaste op ‘Onzen Lieven Heer’. Hij erkent daarmee het minimale nut van den Bond, wiens invloed echter met elk jaar geringer wordt. Zij, die wanhopig zich vastklemmen aan het ondanks alles toch voortbestaan van den Volkenbond, lezen elken dag grievend-teleurstellende afkammerijen er van in de dagbladen. Nu is het de bekende idealistische Fransche staatsman Henry de Jouvenel, die erkent, dat de Volkenbond in een slop is geraakt; dan de Duitsche ‘Germania’, die beweert, dat aan Duitschland niets anders overschiet, dan zich vast te klemmen aan wat er aan idealiteit nog overschiet van ‘Locarno’, en dit is wel heel weinig; ten slotte komt G.B. Shaw ons vertellen, dat de heer Kellogg, de pas zoozeer geroemde minister van Buitenlandsche Zaken der thans almachtige Vereenigde Staten, heimelijk maar bewust een stap achteruit naar den oorlog heeft gedaan, in de verbeelding daarmee ‘een kolossale schrede in de richting van den vrede te hebben gemaakt.’
Het is, helaas, waar wat hij zegt: in het oorspronkelijk Convenant van den Volkenbond hadden de groote mogendheden zich verbonden geen oorlog te voeren vóór zij hun geschillen aan den Bond hadden onderworpen. ‘Dat wil dus zeggen, eerst na een vrij groot uitstel. Sedert dien hebben zij getracht zich van deze verplichtingen los te maken en hun oude vrijheid om oorlog te maken, wanneer zij ook maar willen, terug te krijgen. Hun eerste succes in deze richting was het verdrag van Locarno, het tweede het pact van Kellog. Beide verdragen noemen omstandigheden, waaronder het Convenant geschonden mag worden, en het pact van Kellogg vulde het nog aan door te bepalen, dat de mogendheden te allen tijde den oorlog mogen verklaren tot “zelfverdediging”. Wat dit beteekent, kan men direct begrijpen uit het feit, dat de Duitsche aanval
| |
| |
in 1914 misschien het volledigste technische geval van zelfverdediging in de militaire geschiedenis was. Duitschlands openlijke vijand, Rusland, had het leger tegen dit land gemobiliseerd. Maar sedert zulke verontschuldigingen voor een oorlogsverklaring gebruikelijk zijn geworden, is er nooit een oorlog geweest, waar deze ontbraken. Van alle oorlogen, waarvan Commander Kenworthy in zijn belangrijk boek “Will Civilisation Crash”, de mogelijkheid aangetoond heeft, - vooral een oorlog tusschen het Britsche Rijk en de Vereenigde Staten, - is er niet één, die niet had kunnen zijn en die, wanneer hij uitbreekt, niet aan beide zijden zal worden voorgesteld als een oorlog tot zelfverdediging’
Shaw voegt er tevens de veel te denken gevende uiteenzetting bij, dat volgens Briands ontstellende uitlating te Genève Duitschlands zoogenaamde ‘ontwapening’ niets anders is dan een ‘reductio ad absurdum’ van de ontwapeningsgedachte. Met zijn handelsluchtvloot, welke in een militaire veranderd kan worden, is het evenals ieder der geallieerde mogendheden in staat om den eenigen verrassenden aanval te doen, welke thans werkelijk gevreesd wordt. ‘De volgende oorlog zal niet zijn een oorlog van verovering of zelfverdediging of wraak, maar een kruistocht voor internationalisme tegen nationalisme en imperialisme, voor socialisme tegen kapitalisme, voor bolsjewisme tegen liberale democratie of, om kort te gaan, een oorlog voor idealen’. En een gewoon mensch kan op deze paradoxale bewering niet nalaten te verzuchten, dat het wel zeer verheven idealen moeten zijn, die door middel van een ontzettenden toekomstigen oorlog moeten verwerkelijkt worden. Men zou haast den schrik krijgen van idealen en tegen al wat naar idealisme zweemt van leer willen trekken.
Intusschen is de nuchtere kijk op de bestaande verhoudingen, waarvan de Duitsche ‘Germania’ blijk geeft, naar aanleiding van de terugkomst uit Genève van den Rijkskanselier Herman Müller haast bemoedigend. ‘Bij geen der groote mogendheden bestaat de wil tot ontwapening. Ook de grootste vriend van toenadering kan heden niet meer loochenen, dat de beteekenis van Locarno is terug gebracht tot de som der geformuleerde overeenkomsten. Aan de andere zijde heeft zij nooit voor meer gegolden. ‘Daardoor wordt de beteekenis van Locarno weliswaar geringer, maar de koopprijs was te hoog, dan dat wij het verworvene nu achteloos weg zouden werpen. Het afzien van Elzas-Lotharingen was zoo'n
| |
| |
hooge prijs, dat wij het recht hebben de feitelijke contraprestaties tot het uiterste te gebruiken. In 1925 ging het er om ons te bevrijden van de Fransche sanctiepolitiek en te verhinderen, dat er in het Rijnland een controle van onbeperkten duur zou komen. Toen we de wereld het bewijs gaven, dat wij niet aan revanche denken, verwierven wij aanspraak op herstel van vertrouwen en gelijkberechtgdheid en den moreelen grondslag voor den eisch, dat de anderen zouden ontwapenen. Maar van de grootste waarde is voor ons met het oog op onze volkomen militaire machteloosheid de garantie, welke Engeland en Italië gaven voor de Westelijke grenzen van Duitschland, wier onaantastbaarheid daarmee een patrimonium van Europa werd.’
Reeds in het voorgaande overzicht te dezer plaatse werd er nadruk op gelegd, dat de jongste bijeenkomst van den Volkenbond uiterst teleurstellend was. Vermindering en beperking van bewapening? Geen der mogendheden wil er meer van hooren, en de idealistisch gestemde Fransche staatsman Henry de Jouvenel vindt, na Bernard Shaws sarcastische bewering, dat de toekomstige oorlog er een zal zijn van zuiver idealistische motieven, slechts een glimlachend gehoor, als hij beweert in ‘Locarno’ te hebben gelóófd. Is het niet om te bidden: ‘bewaar ons voor de idealisten, Heer, dan kunnen wij hen, die ons ten oorlog drijven, beter van het lijf houden’?
De Volkenbond is algemeen in miscrediet. Italië heeft laten weten, dat het elke inmenging er van bij het appeltje, dat het met Zuid-Slavië heeft te schillen, verwerpt. Zelfs het kleine Litauen lapt de lummelachtige adviezen van dien goeden oome Volkenbond aan z'n laarzen. Roemenië en Hongarije ontduiken openlijk de raadsbesluiten van den Bond, en deze doet net of hij niets ziet. Engeland noch Italië heeft de overeengekomen bepalingen op arbitrage geteekend, Frankrijk zijn handteekening terug genomen, Stresemann den Rijksdag zelfs niet verzocht de zijne te ratificeeren. Geen arbitrage, geen veiligheid, geen ontwapening, en een oorlog in uitzicht uit puur idealisme. Moet men zich dan niet opnieuw afvragen of Europa niet een groot gekkenhuis is, waarin de cynische spotter G.B. Shaw de eenige is, die alle vijf nog bij elkaar weet te houden?
Intusschen heeft een Zwitsersch tijdschrift, ‘Le Nouvel Essor’, onlangs een verrassenden, haast ontstellenden kijk gegeven op de
| |
| |
verhouding der Roomsch-Katholieke Kerk tot de machtige Noord-Amerikaansche republiek, welke meer en meer optreedt als toeziende voogd over de ‘Oude Wereld.’
Zooals bekend was bestond financieel de ‘Heilige Stoel’ hoofdzakelijk van den Sint-Pieterspenning, die vóór den oorlog voldoende opbracht om het verheven gezag er van materieel te ondersteunen. Maar deze inkomsten zijn door bekende oorzaken angstwekkend verminderd en de rentmeester van het Vaticaan was reeds genoodzaakt een geldleening te sluiten met de beroemde kerkelijke kunstschatten tot onderpand. De Noord-Amerikaansche Roomsch-Katholieken, met Alf. Smith, gouverneur van Nieuw-York en eerste R.K. candidaat voor het a.s. Presidentschap, zijn borg gebleven voor een leening van 150 millioen dollars in vijf emissies, maar op voorwaarde, althans met een verzoekschrift in de hand om de organisatie der Roomsche Kerk geheel te wijzigen, en er in plaats van een Italiaansch-Roomsche Kerk, zooals zij nu feitelijk, volgens de Amerikaansche geldschieters, is, een waarlijk ‘katholieke’, d.i. algemeene kerk van te maken. ‘Negentig procent van alle beambten van het Pauselijk bestuur zijn Italianen, de groote meerderheid van het College van Kardinalen bestaat uit Italianen en Spanjaarden, en het aantal Italiaansche en Spaansche bisschoppen is zóó groot, dat zij in de concilies met hun stem alleen de bisschoppen van alle andere landen te zamen kunnen verslaan.’ Zoo is dan ook sinds eeuwen, sinds den Utrechtschen paus Adriaan VI, het hoofd der Kerk steeds een Italiaan geweest
De Noord-Amerikaansche Katholieken verlangen daarin verandering gebracht te zien. Het Vaticaan moet niet langer het gebied zijn, dat zekere Italiaansche kringen blijft voorbehouden. Den Paus wordt verzocht, op grond van zijn universeel gezag, geheel alleen deze questie op te lossen, en de verzoekers wenschen, dat de hoogste leiding der Kerk zich doordringe van den geest van den H. Franciscus van Assisi, dien van Christelijken eenvoud en nederigheid.
In Vaticaansche kringen noemt men dit verzoekschrift der Noord-Amerikaansche Roomsch-Katholieken de belangrijkste gebeurtenis sinds 1870 op kerkelijk-politiek gebied, en het zal bezwaarlijk gaan èn voor den Heiligen Vader èn voor de Curie om geen rekening te houden met de wenschen van een verzoeker, wiens geldelijken steun men heeft ingeroepen. Het Fascistisch
| |
| |
bewind van het huidige Italië is aan dezen zachtmoedigen opstand der Noord-Amerikanen tegen het kerkelijk gezag van het Vaticaan ongetwijfeld niet onschuldig. Noord-Amerika is bij uitstek een land van internationale, ouderwetsch-vrijzinnige denkbeelden, zooals die door de Vrijmetselarij worden voorgestaan. Men kent daar Mussolini's afkeer van. Daarbij komt, dat, ofschoon de Zuid-Italianen door hun goedkoopen en onvermoeiden arbeid der Republiek voor den oorlog onschatbare diensten hebben bewezen, zij, immigranten van de geringste geestelijke ontwikkeling, in de achting van den Noord-Amerikaanschen ‘citizen’ al even weinig in tel waren als de negers. Italianen en Spanjaarden waren volgens dezen hoogmoedigen en zelftevreden burger almee het uitschot der bevolking van ‘the States’, juist omdat zij hun arbeid zoo goedkoop gaven en zoo onvermoeid dèden. Echte slaven waren zij, die zich het leven tot het onmenschelijke versoberden enkel om te sparen en met hun spaarpot na eenige jaren naar hun land terug te gaan. Doch die geestelijk-onrijpe Zuid-Italianen waren niet enkel toch sobere en hardwerkende zwoegers: velen hunner behoorden tot de fanatiekste oproerlingen tegen de in het oog van den braven en zelfgenoegzamen Noord Amerikaanschen ‘citizen’ zoo heilige en onverbeterlijke Noord-Amerikaansche instellingen. Sacco en Vanzetti, de twee het verzet van alle propagandisten ter wereld ten spijt vorig jaar ter dood gebrachte ‘anarchisten van de daad’, waren Italianen. De Heilige Vader heeft zich niet ontzien een goed woord voor hen te doen, ofschoon zij alle tusschenkomst der Kerk hadden afgewezen. Het hart van den Heiligen Vader sprak dus voor hen nièt omdat zij ‘zonen der Kerk’ waren, want dit waren zij niet, doch wijl Italianen. Daarbij komt, dat er opnieuw gebleken is, dat de ‘Italiaansch’-Roomsche Kerk afkeerig is van elke godsdienstige samenwerking met
het Protestantisme, welke toch door de Noord-Amerikaansche Katholieken, onder zeker voorbehoud, niet wordt afgewezen. Kortom, zij zien in den heerschenden geest van de bij uitstek ‘Latijnsche’, zoo niet hoofdzakelijk Italiaansche kerk, een Italiaansch nationalisme in den trant van Benito Mussolini's ‘Fascisme’, en daarvan heeft men in ‘The States’ een instinctmatigen afkeer. Dit vooral omdat de ‘Duce’ te kennen heeft gegeven, dat de sinds 1870 bestaande ‘Romeinsche questie’ een interne Italiaansche aangelegenheid is.
| |
| |
Een oogenblik nadenkens over dit petitionnement der Noord-Amerikaansche Katholieken doet begrijpen, dat de Heilige Vader en de Curie er door in groote verlegenheid zijn gebracht. Zoo blijkt opnieuw, dat geldverlegenheid noodlottige gevolgen kan hebben.
Immers de Heilige Vader mag dan voor zijn geldleening al de Kerkelijke kunstschatten in onderpand geven, dit onderpand heeft niet meer practische waarde dan het uitzicht om Sint-Petrus te mogen opvolgen als sleutelbewaarder van den Hemel. De kerkelijke schatten zijn en blijven in Vaticaan of Lateraan, Vaticaan en Lateraan blijven onaantastbaar in de Eeuwige Stad, deze blijft in Rome, en Rome blijft in Italië, en over Italië is Benito Mussolini de heerscher, wiens opvolger door den Fascistischen Raad zal worden aangewezen. ‘Daar kan de koning niks aan doen’, deunde jaren geleden een Hollandsch straatliedje. De koning? Heeft Italië er nog een? Reeds loopt het gerucht, dat Victor Emanuel III zou willen aftreden, arme man! Dan zou Mussolini met voorbijgang van den jongen kroonprins Umberto, niet ‘fascistisch’ genoeg, den oudsten zoon van den hertog van Aosta in zijn plaats aanwijzen. Het is onwaarschijnlijk, maar begrijpelijk.
Welk een merkwaardige levensloop heeft deze bijzondere man, merkwaardiger nog dan die van Napoléon: zoon van behoeftige ouders, dorpsknaap, landlooper in Zwitserland, revolutionnair in internationalen zin, volksmenner en dagbladschrijver, soldaat en gewond in den oorlog, toegesproken in het hospitaal door den koning, dien hij binnen weinige jaren tot een nul in het nationale cijfer zal herleiden, revolutionnair nog steeds, doch nu in hypernationalen zin, verwerpend wat hij eerst heeft voorgestaan, Italianissimo, zooals geen ander in Italië, onderdrukker van de Vrijheid onder voorgeven, dat het Italiaansche volk eerst thans de ware vrijheid geniet. Feitelijk is hij oppermachtig, zoowel over den Paus als over den koning.
Maar van deze twee is de Heilige Vader dan toch het meest in den knel. Want hij zit tusschen het ultra-nationalisme van Mussolini en het ultra-internationalisme van zijn Noord-Amerikaansche geldschieters. In een halve eeuw heeft de Curie niet voor zulk een bedenkelijk alternatief gestaan.
|
|