| |
| |
| |
Siciliana door Dr. Ir. M.J.W. Roegholt.
De voorjaarsstormwind woedt over de witgekuifde watervlakte der Thyrreensche Zee.
Zwaar hangt het zwerk, in 't grauwe ochtendgloren als versmolten met de woelige watermassa.
Zwoegend, dan eens ter linker, dan weer ter rechter zijde overhellend, de zwarte rookpluim zwaar op 't water achterlatend, nadert de stoomboot haar einddoel.
Reeds komt als bode van 't land een enkele zeevogel met krachtigen vleugelslag, doch als voortgedreven door den stormwind, in 't want van 't schip een toevlucht zoeken.
En eerst onwerkelijk, maar steeds meer zich afteekenend tegen wolk en water komt naderbij het eiland, de rotsen steil zich heffend, grijs oplichtend aan den gezichtseinder.
Straks luwt de wind door de beschermende kuststrook en meer naar voren treedt het beeld: blauw wazig in 't verschiet de bergen van Monreale, het reeds te herkennen silhouet van den Monte Pellegrino, den berg van Palermo.
En men voorvoelt zoo heel duidelijk die machtige mystiek van Sicilië, dat wondere eiland, met zijn tot in de grijze oudheid teruggaande historie door mythen en sagen omgeven, met zijn van levenslust tintelende bevolking, zijn bloeiende, lachende tuinen, doch op den achtergrond steeds dreigend en moordend in zijne werking: de Etna.
Historie en natuur, in hare tweevoudigheid en in hare combinatie vormen ze de aantrekkingskracht van Sicilië. Kan ook eigenlijk niet de sage, de legende, worden beschouwd als
| |
| |
te zijn gesproten uit deze samensmelting? Leent niet die grillig gevormde kustlijn, waar de klippen uit het diepblauwe zeewater hoog oprijzen, of die wondere, geheimzinnige, vulkanische kracht er zich toe, historie te omhullen met dat mystieke waas, waardoor de legende, de sage is ontstaan?
Odysseus' zwerftochten spelen zich af in de nabijheid van dit eiland, waar de Charybdis en de Scylla zich bevinden, waar de zeven Cyclopeneilanden worden aangetroffen, de rotsblokken welke volgens de sage door den woedenden Polyphemos naar Odysseus en zijn metgezellen werden geslingerd.
En van een bron, zooals in de nabijheid van Syracusa: de Kyanê machtig vloeiend met het zuiverste water van azuren glans door groenzijden papyruspluimen geheimzinnig omzoomd, vertelt de Grieksche sage, dat het Kyanê is, Kyanê, de nymph, die getracht heeft den roof van Proserpina door Pluto, den machtigen god van de onderwereld, te verhinderen, en gestraft wordt met te veranderen in een bron, waar zij al haar tranen stort.
En aan de andere zijde van de baai, op het eilandje, waarop het tegenwoordige Syracusa, de rijkelijk vloeiende bron van Arethusa, die van uit het lage eiland overvloedig haar water op het zeestrand uitstort. Hoe dit wonder te verklaren? De sage leert, dat het de nymph Arethusa is, die door de rivier Alpheios door het land Elis heen vervolgd, zich in zee stort en op den tegenover liggenden oever in een schoone bron verandert.
Of tot zelfs op den top van den Etna, en hoe kan het ook anders, de Torre del Filosofo, waar volgens de legende Empedocles, de philosoof uit Syracusa moet hebben gewoond, Empedocles, die zoo tragisch in den krater omkwam.
Naast de legende de historie, in welker loop de Grieken, de Carthagers, de Romeinen, de Vandalen, de Byzantijnen, de Saracenen, de Normandiërs, de Hohenstaufen, de Spanjaarden, de Franschen, kortom welhaast alle vorsten en volken van Europa en het nabije Afrika hun heerschappij op Sicilië hebben uitgeoefend en in bevolking en bouwwerken hun invloed hebben achtergelaten.
| |
| |
De eerste periode van bloei schijnt het eiland gekend te hebben ten tijde van de Grieksche kolonisatie gedurende de achtste tot de vijfde eeuw voor Christus en de tempels uit dien tijd zijn daar als zoovele tolken van den kunstzin en de pracht dier cultuur.
Wanneer men van het stationnetje Segesta den eenzamen landweg volgt en ten slotte langs het oude bergpad den heuveltop heeft bereikt, dan ligt hij daar voor u als een beeld van heerlijke grootschheid, een beeld van hoogste waardigheid: de Grieksche tempel, omlijst en omraamd door de verheven natuur.
Goudbruin flonkeren de zuilen in ontroerende kleurenpracht tegen de lichtgroene hellingen der naar boven grauwgrijs kartelende bergtoppen.
Forsch en krachtig met strakke lijn, naar boven afgedekt door machtige kapiteelen, en als rezen ze uit den grond omhoog, staan daar de Dorische zuilenrijen, torschend die bekroning van architraven en metopen, vormend een organisme van de meest zuivere harmonie.
Onder den blauw azuren hemel een spel van licht en schaduw van soberen eenvoud, doch tevens van aangrijpenden luister, van verheven pracht.
En men voelt het aan, in stil begrijpen van het hoogere rondom, dat hier op deze plaats, in deze omgeving moest zijn het contact met de godheid.
Men voelt dit aan, en getroffen door het mystieke van absolute eenzaamheid blijft men, als wachtende tot uit die zuilenrijen naar voren zou treden de priesteres, in 't wit gehuld, den wil der goden verkondigend.
Men voelt dit aan, wanneer men komt binnen dezen alouden peripteros, waar niets die plechtige eenzaamheid stoort en slechts even de gladgroene hagedissen, over de steenbrokken heenflitsend, aandoen als eenig teeken van leven in deze grootsche omgeving.
Weer anders is het schouwspel te Girgenti, het romeinsche Agrigentum, het grieksche Akragas, gelegen aan de Zuidkust
| |
| |
van het eiland. Een rij van tempels heeft daar gestaan, is nog gedeeltelijk aanwezig.
Naast de bouwvallen der machtige Zeustempels - weleer de grootste van alle Grieksche tempels -, en die van Hercules en Castor en Pollux, treft men er de zuilenrijen der Juno Lucinia, staat nog de Concordiatempel in gaven luister te prijken.
Vanuit dit tempelveld heeft men ter eene zijde de blauwe Middellandsche Zee en ter andere den heuvelrug, waarop Girgenti, en met als hoogsten top de Rupe Atenea.
Heerlijk schoon is het uitzicht van dezen heuveltop bij zonsondergang.
In witte kleurenschittering met donkergroen van citroenboomen doorspikkeld ligt daar Girgenti glooiend opgaande tegen de hellingen, in d'avondlucht één stemmingsbeeld van evenwicht en vrede.
En aan den voet der heuvels die machtige bouwvallen in donkerbruin zich teekenend, de Concordia als miniatuurtempel, doch zoo heel scherp zich weergevend en daarnaast de hooge zuilenrijen der Lucinia, rank, hel opblinkend tegen den staalblauwen gezichtseinder.
En daarachter, als in 't oneindige zich uitstrekkend, de diepblauwe Middellandsche Zee, duizendvoudig getint in wondere reflexen door de ondergaande zon.
Zoo hoog bekorend is dit beeld, zoo fascineerend werkt deze stemming, dat men als vanzelf voor zich ziet wederkeeren de grijze oudheid, toen de machtige stad Akragas hier heerschte, op deze heuvelrijen, wijd uitstrekkend dat silhouet van muren en tinnen, met daarbuiten de heilige ommuring der tempelen.
En uit de poorten ziet men optrekken die scharen, verzonken in devoten eerbied, om op te gaan naar het heilige der heiligen, ten einde te vernemen der goden wil.
Men denkt zich dat leven daar, in die omgeving van heerlijke harmonie, als een bestaan van voortdurende gelukzaligheid, van evenwichtig genieten in al het schoone rondom, dat men idealiseert tot het aardsche paradijs.
Tot plots de herinnering opflitst, aan wat men weet, aan wat de overlevering, geschiedkundig gestaafd, aan 't nage- | |
| |
slacht heeft overgebracht. En men ziet als voor zich den wreeden tyran Phalaris, den bouwmeester der Zeustempels, maar nu tot hoogste macht verheven. En in den tempel, aan den dienst van Zeus-Atabyrios gewijd, staat de ijzeren stier, en men hoort de snerpende doodskreten der menschenoffers, die in het tot gloeiens toe verhitte stierenlichaam een afgrijselijken dood vonden.
En evenals in het lachende leven vol gaaf geluk der menschen wreedheid en onbeteugelde driften kunnen oplaaien, zoo gevoelt men ook hier te midden van de heerlijke natuur op dit zoo rijk gezegende eiland de aanwezigheid van den Etna, waaruit oogenschijnlijk bedwongen krachten kunnen losbarsten, alles verwoestend, wat hem mocht tegenstreven.
Strijd en verwoesting heeft Sicilië gekend ook in het Grieksche tijdperk. Kwamen niet de heerscharen der Carthagers ook het oude Akragas bedreigen, toen Theron, de nazaat van Telemachus in vereeniging met Gelon van Syracusa hen versloeg? Tot later de Carthagers terugkeeren en het toen onmetelijk rijke, doch reeds in geestelijk verval geraakte Akragas innemen en verwoesten.
Machtiger nog dan Akragas was het oude Syracusa, reeds in 734 door Archias uit het koningsgeslacht der Bakchiatiden gesticht. De naam van Hieron I, de bekwame en hoog ontwikkelde vorst van de vijfde eeuw, die Syracusa tot een schitterende residentie maakte en aan wiens hof de treurspeldichter Aeschylos leefde, is door alle eeuwen heen bekend.
Ook onder de later volgende volksregeering nam de stad nog steeds in bloei en grootheid toe. Dit wekte den naijver van naburige steden en tevens van Athene, dat op aandrang van Alcibiades een machtige vloot tegen Syracusa uitrustte. Niets vermocht evenwel de levenskracht der jonge republiek te smoren: de Atheensche vloot werd in 413 v. Chr. verslagen, alsook de te hulp snellende landingstroepen onder den veldheer Demosthenes.
Kort na deze glansrijke overwinning wordt Syracusa wederom bedreigd en nu door de Carthagers, en het was in die
| |
| |
dagen, dat de vermaarde veldheer Dionysios als vijfentwintig jarig jongeling aan het bewind kwam. Gedurende nagenoeg veertig jaren regeerde hij met onbeperkte macht, gesteund door de partij van het volk.
Hij was het, die Syracusa tot de bloeiendste stad der oudheid maakte en die na den koning der Perzen de machtigste vorst der wereld werd genoemd.
Hij was het, die hoog boven op den heuveltop de destijds onneembare vesting Euryalos stichtte, waarvan de overblijfselen op dit oogenblik nog getuigen van zijn genialiteit als veldheer.
Onder dezen Dionysios geschiedde het ook, dat de wijsgeer Plato op zijn groote reis om de oude wereldzee voor de eerste maal te Syracusa kwam. Het sprak van zelf, dat hij, als aanzienlijk vreemdeling, aan het hof van den Alleenheerscher werd ontvangen en hij vertoefde daar lang genoeg om met den jeugdigen zwager van den vorst, den edelen Dion, een vriendschap voor het leven te sluiten. Begrijpelijkerwijze echter was de oude en wantrouwende Dionysios van de idealistische rechtsopvattingen van den wijsgeer niet gediend en na een heftige woordenwisseling werd Plato op een Spartaansch schip gebracht, waar hij als krijgsgevangene met alle aanzien werd behandeld en later tegen een losgeld werd vrijgelaten.
Nadat Dionysios' oudste zoon, de onbeduidende Dionysios II, zijn vader opgevolgd was, kwam de leiding der tegeering feitelijk in handen van Dion, die onder den invloed van Plato het wereldsche leven vaarwel gezegd hebbende, als ernstig man tot bekwaam veldheer en diplomaat was gerijpt en de rechterhand van den ouden Dionysios was geworden. Plato's theoriën omtrent den Staat der Gerechtigheid waren in Dion's borst blijven sluimeren en zoo riep Dion Plato weder aan het hof, in de hoop, dat diens invloed op den jeugdigen Dionysios zoo machtig zou blijken, als hij, Dion, aan zich zelven had ondervonden. Ook hoopte hij, dat door samenwerking der drie mannen van Syracusa een constitutioneele monarchie zou kunnen worden gemaakt.
Er waren twee en twintig jaren sedert Plato's eerste, weinig gelukkige bezoek verloopen, de wijsgeer had het
| |
| |
zestigste levensjaar overschreden, maar hij meende de gelegenheid zijn denkbeelden in de praktijk om te zetten niet voorbij te mogen laten gaan.
Met groot eerbetoon werd de beroemde wijsgeer als Dion's gast aan het hof ontvangen; maar na vier maanden werd het Dionysios al te duidelijk, dat Dion hem tot werktuig wilde maken. Dion werd verbannen en begaf zich met eenige aanhangers naar Griekenland; tegen aller verwachting werd Plato niet mede uitgezet, doch door den jongen vorst als gast in zijn burcht opgenomen. Inderdaad ving hier de betoovering aan te werken, die van Plato uitging; Dionysios toonde een belangstelling en een ijver voor Plato's wereldbeschouwing, die het beste zoude hebben doen hopen zonder Dionysios' oppervlakkigheid en zonder Plato's trouw aan den verbannen Dion. Vorst en wijsgeer stonden te ver van elkander om elkander te begrijpen en zoo ontving Plato na den winter verlof tot terugkeer onder belofte, spoedig met Dion terug te keeren; het afscheid was even hartelijk als de ontvangst was geweest. In Athene echter leefde Dion op grooten voet als Siciliaansch kroonpretendent.
In Dionysios' gemoed had de belangstelling in philosophie wortel geschoten; mannen van middelmatige bekwaamheid, die hij aan zijn hof beriep konden hem niet bevredigen. Na vijf jaar liep in de haven van Athene een Syracusiaansch oorlogsschip binnen om den meester opnieuw tot zijn vorstelijken leerling te voeren. Plato schreef later zelf, dat hij, na de Scylla gelukkig ontkomen te zijn, nu ook nog de Charybdis zou moeten beproeven.
Nauwelijks was immers Plato aangekomen, of Dionysios nam plotseling en zonder aanleiding Dion's geheele vermogen in beslag. Plato wilde niet blijven; Dionysios hield hem vast in zijn vertrekken in de tuinen aan het vorstelijk paleis. Door bemiddeling van Aeschylos van Tarente verkreeg na verschillende wisselvalligheden eindelijk in het voorjaar Plato verlof om te vertrekken en ontmoette in den zomer Dion bij de feesten te Olympia.
Een jaar later bracht Dion van Athene uit, een paar schepen in de vaart en maakte zich zonder moeite meester van Syracusa.
| |
| |
Natuurlijk bleven misverstanden niet uit: Dion wilde constitutioneel regeeren, de burgerij democratisch. Onderwijl versterkte Dionysios zich in de burcht en beheerschte de zee.
Vier jaren van schromelijke verwarring en burgeroorlog volgen: Dionysios wordt verdreven, maar kan korten tijd nog even terugkeeren, Dion valt door sluipmoord.
Daarna kan nog eenigen tijd de gewelddadige Agathokles als koning over Sicilië heerschen. Na Agathokles' dood gaat in vervulling, wat Plato na Dion's sterven voorspeld had: dat door de wapenen zal worden beslist, of Sicilië door Karthago of door Italië zal worden beheerscht.
En de strijd om de stad gaat op en neer door de jaren heen, tot ten slotte de Romeinen 200 jaar voor Christus Syracusa innemen, bij welke overgave een van Syracusa's beroemdste zonen, Archimedes, nog gebogen over zijn wiskundige studies, den dood vindt.
Wat nu nog rest van al die grootheid van weleer, men overziet dit geheel vanaf den Euryalos, de op den heuveltop door Dionysios gebouwde vesting.
Op het kleine eiland Ortygia, door de zee omspoeld, het tegenwoordige Syracusa, door een smallen dam met het vasteland verbonden. En op de helling de grootsche bouwvallen, getuigend van de macht van eertijds. Daar is het Grieksche theater, ruimte biedend aan tienduizenden, een tolk van den vroegeren omvang der stad. Daar bevinden zich ook de Latomiën, de steengroeven, waaruit de stad werd opgebouwd. Eens waren zij de wreede gevangenis voor de gevangen genomen Atheners, die tusschen de brandend kale rotsen slavenarbeid verrichtend, als laatste troost de gezangen van Sophocles zongen. Nu zijn ze geestelijk bezit en in heerlijke tuinen herschapen. Een lommerrijk geboomte van palmen en witbloeiende oranjeboomen biedt naast de klaterende fonteinen hier rust en koelte, terwijl de kale rotswanden, boven bekroond door de grillig groeiende cactussen of scherppuntige aloës op vele plaatsen als met een diepblauw of mauvekleurig bloemtapijt zijn behangen.
Van den Euryalos ziet men de Latomiën als donkere plekken zich afteekenen tegen het lichte groen der omgeving.
| |
| |
Van den Euryalos ziet men die gansche lachende kustlijn tot aan Augusta, waar de diepblauwe zee wit opbruist tegen de grauwgrijze rotsen.
Van den Euryalos ziet men ook, machtig, met sneeuw bedekt, den hoog oprijzenden krater van den Etna, de hellingen flauw glooiend, den top met immer aanwezige rookpluim, het landschap beheerschend als iets geweldigs van tijdelijk bedwongen titanische kracht met nimmer ophoudende dreiging.
Wanneer men na het overige gedeelte van Sicilië te hebben bezocht, het gebied van den Etna nadert, dan valt al aanstonds op, dat hier elk spoor, van wat uit de historie aan menschelijk kunstgewrocht, aan menschelijken arbeid zou zijn ontstaan, is verdwenen.
In wijden kring, - het landsgedeelte, dat de berg beslaat, is even groot als bij ons de oppervlakte der provincie Utrecht -, stamt alles uit den laatsten tijd.
Het zijn de uitbarstingen van den Etna, die door de eeuwen heen, met uitvaging van al het andere het lot van dit gedeelte van het eiland hebben bepaald.
In stede van de jaartallen, waarin deze of gene strijd woedde, die aan duizenden het leven kostte, in de plaats van bouwvallen, getuigende van 's menschen voorspoed en macht, verneemt men hier de verschrikkingen uit de jaren, waarin de aardbevingen woedden, waarin de Etna tot uitbarsting kwam en peillooze kloven ontstonden, nieuwe kraters verrezen, honderden meters hoog, en lachende landouwen met zwarte lavakorst werden bedekt.
Oneindig nietig zijn der menschen uitingen en niet in vergelijk komend met wat hier is geschied.
Wie ook de heerscher van Sicilië moge zijn, hetzij de Griek, hetzij de Saraceen, hetzij de Normandiër, hier heerschte slechts de Etna met onbeperkte macht, doch ook met ongeëvenaarde wreedheid.
Nog leeft in de herinnering voort het rampjaar 1693, toen Catania, Augusta en zoovele plaatsen als van den aardbodem werden weggeschoren. En na dat jaar nog zoovele andere, tot zelfs in onzen tijd in 1908 het bloeiende Messina werd
| |
| |
verwoest, wellicht in enkele minuten tijds tien maal tienduizend menschenlevens werden vernietigd.
En men vraagt zich af, wat toch die wondere, niet te begrijpen kracht is in de menschelijke natuur, die steeds weer wil scheppen, ook, wanneer het komende noodlot onafwendbaar wacht.
Als werd het rampzalige vergeten, zoo telkens opnieuw, steeds weer hooger, als kruipend gaat de cultuur tegen de zwartbruine berghellingen op. Zoodra de lavakorst in verwering is overgegaan, worden de vruchtboomen geplant, worden de wijngaarden aangelegd en de mensch werkt en arbeidt er als onbewust van het steeds dreigende, onafwendbaar tot uitbarsting komende gevaar. De hellingen van den Etna behooren tot de dichtstbevolkte gedeelten van Sicilië; de onderste zone der ‘agrumi’, - de olijf-, sinaasappel- en citroenboomen -, heeft een bevolkingsdichtheid van 500 personen per K.M.2, welke in den driehoek Catania-Nicolosi-Acireale zelfs 1200 bedraagt.
De blijmoedige, lachende Siciliaan leeft er, niet denkend aan die sluimerende natuurkrachten. Hij ziet als onbezorgd, vanuit het oogenschijnlijk zoo hechte en toch in vergelijking met deze natuurkrachten zoo broze Catania den Etna als een bekroning der mooie omgeving.
Wonderbaarlijk, dat onvergetelijke stadsbeeld: de langzaam stijgende Via Etnea, de hoofdstraat van het moderne Catania, met als machtigen achtergrond die witbesneeuwde, flauw hellende kegel, van waaruit de wollige rookwolk, nauw merkbaar veranderend en als aan den top vastgegroeid, opstijgt.
Fascineerend lokt het omhoog om te zien van nabij dat wondere werken vanuit het diepste der aarde. En omhoog gaat de tocht over de breede lavastroom en van 1883 en 1892, één zwartbruine grillig gestolde lavabrei, waardoor het pad van rolronde, dan weer scherphoekige lavasteenen is uitgebroken.
Dan steiler, onder in 't voorjaar ijlschaduwende kastanjes, langs eikenhakhout en struiken van brem, steeds lager groeiend, tot eindelijk bereikt wordt de boomgrens en men moeizaam voortgaat, telkens wegzinkend in de smeltende sneeuw naar het
| |
| |
in onherbergzame verlatenheid gelegen observatorium, dat, nu geen uitbarsting dreigt, onbewoond ligt.
Nauw gunt men zich den tijd hier eenige oogenblikken te rusten, om daarna over de daarboven grauwzwarte hellingen, waar, door de uit den krater opstijgende en door de wanden heendringende warmte de sneeuw is gesmolten, den top te trachten te bereiken. Steiler hier, in ijle lucht moeizamer nog wordt de bestijging, doch iedere stap doet den kraterrand nader komen en de spanning groeit, naar wat men daar zal zien, daar krijgt te aanschouwen.
En is men boven gekomen, dan daalt de blik terstond tot op den kratergrond: een glazig grijs, een glibberig zwart met holen, groot en klein, van waaruit soms wollig wit en kronkelend, dan weer sissend opstijgen de rookwolken, lekkend de loodrechte wanden, met sulfergeel ze kleurend.
En telkens weer voelt men die siddering, dat doffe rommelen, die inwendige ontlading, waarna breede rookwolken worden uitgestooten, lavabrokken worden uitgebraakt, die hol opklinkend in den kraterketel terugploffen.
Machtiger dan ooit de fantasie zou kunnen uitdenken, gevoelt men hier der Helle toegang, de plaats, waar Satan woont.
En angstig aangrijpend, huiveringwekkend is dit schouwspel van oneindige geheimzinnigheid, gruwelijk, geweldig, afgrijselijk, maar vasthoudend den blik met onverklaarbare kracht.
Tot eindelijk, als brak die begoocheling, men rond ziet en als plotseling ontwaart dat grootsche panorama, dat men van den top van den Etna, als een der schoonste in Italië kan genieten.
Als op een landkaart zoo duidelijk, ligt daar die groote driehoek van het aloude Trinacria, - als op een landkaart -, doch dan schitterend in de schoonste kleuren, één beeld van volmaakte tintenharmonie, omraamd aan alle zijden door de diepblauwe Middellandsche Zee.
Tegen het smetteloos wit der onherbergzame sneeuwvlakte schel scherp contrasteerend in heerlijken kleurengloed de weelderige plantengroei van dit door de natuur zoo rijk gezegende eiland.
Donkergroen schakeeren zich de citroenentuinen naast de helgroen oplichtende olijfbosschen en daartusschen en daarnaast
| |
| |
de witte huizen, soms afzonderlijk, dan eens gegroepeerd en verderop tot dorpen samenvloeiend.
En aan den voet het groote Catania, breed wijd zich uitstrekkend, de blauwe baai omvattend, en verderop Augusta, Syracusa en die tallooze andere plaatsen, vormend in die heerlijke omgeving één harmonisch beeld van aangrijpende schoonheid.
De overige bergen vervlakken en vertoonen van deze hoogte zich slechts als flauwkartelende heuvels, met ertusschen de dalen mystiek blauw zich afteekenend.
En over de zee de Liparische eilanden met den Stromboli en meer oostelijk ver weg in 't verschiet het grauwe Calabrië, van het eiland gescheiden door de Straat van Messina, die helblauw opschittert.
Overweldigend is de aanblik, wanneer de zonnebol langzaam in 't westen neerdaalt en met haar vuurgloed den kleurenrijkdom verhoogt, de lichteffecten warmer doet schijnen, hier vervaagt en gindsch doet oplaaien.
En tegen den licht opstijgenden nevel uit de zee in het oosten teekent zich af de machtige kegel van den Etna ragfijn als een omsluierd godenbeeld van oneindige grootschheid, heerscher over leven en dood.
* * *
Palermo, het oude Panhormus, is niettegenstaande zijn helleenschen naam, geen Grieksche kolonie. In de dertiende eeuw vóór Christus door de Phoeniciërs gesticht, kwam het omstreeks 500 v. Chr. in het bezit der Carthagers, die het in den Eersten Punischen oorlog na heftigen strijd aan de Romeinen moesten afstaan. Achtereenvolgens heerschten er de verschillende volken, aan wie Sicilië behoorde, tot het in 831 werd veroverd door de Saracenen. Deze maakten er hun hoofdstad van en brachten het tot grooten bloei, zoodat het zelfs Cordova en Caïro evenaardde.
Genomen door Roger I, den Normandiër, in 1072, wordt Palermo onder Roger II het centrum van den handel van Europa en Azië. Door vererving overgegaan in 1194 naar het vorstenhuis der Hohenstaufen, is het ten tijde van Frederik II
| |
| |
een intellectueel middelpunt, waar kunsten en wetenschappen worden beoefend. Daarna zien we er de slechte regeering der Anjou's, dan nog een bloeitijdperk onder de prinsen van Aragon, de tyrannie der Spaansche koningen, de Bourbons, tot het ten slotte in 1860 door de vrijscharen van Garibaldi wordt veroverd en sedert dien deel uitmaakt van het Koninkrijk Italië.
Kan het anders, dan dat een wandeling door de stad telkens en opnieuw weer herinneringen wekt aan de verschillende heerschers, wier scheppingen men bewondert, wier beeltenis, in marmer gebeiteld, men herhaaldelijk aanschouwt, wier taal, in zoovele woordvormen en uitdrukkingen nog heden ten dage in den volksmond gebruikt, wordt teruggevonden?
Wordt niet de drukbegane naar het koninklijk slot voerende Corso Vittorio Emanuele, de hoofdstraat van Palermo, nog steeds Cassero genoemd, een woord afstammend van het Arabische ‘kasr’, dat burcht of slot beduidt?
Van uit de Quatro Canti, dat merkwaardige, zoo intiem aandoende centrum der oude stad, waar de pleinvorm door met rijk beeldhouwwerk versierde afschuiningen der stratenhoeken is ontstaan, stijgt de Cassero langzaam naar den heuveltop, waarop de Koningsburcht troont.
Met aan weerszijden grillig afwisselend, dan eens een kunstwerk, een kerk uit oude tijden, dan weer de rijen van winkels en magazijnen, gaat het omhoog, tot het eenigszins drukkende, somber aandoende stadsbeeld, hetwelk een niet breede, verkeerrijke hoofdstraat van een moderne stad nu eenmaal geeft, zich algeheel wijzigt, en men over de aan één zijde der straat liggende verwijding van de Piazza della Cattedrale heerlijk machtig, in vollen zonnegloed, aanvankelijk door helwitte lichtschittering schier verblindend, het grootsche bouwwerk der domkerk ontwaart.
Statig verheffen zich de slanke torens, meesterwerken van normandisch-saraceenschen bouwstijl, gevend met den, zij het dan ook niet met het geheel harmoniëerenden barokkoepel tegen den azuurblauwen hemel een silhouet van treffend lijnenspel.
Strak massief die zich telkens herhalende in onderdeelen
| |
| |
sober variëerende boogvormen, waarmede de dan eens diepinsnijdende, dan weer coulisse-gewijze zich vernauwende vensternissen worden bekroond en omraamd.
Het geheel door den vooruitspringenden zijbeuk met kartelende afdekking der muren uitgevoerd in den geelgulden bouwsteen, gevend een schaduwwerking van machtig bekorend effect.
Het hoofdmoment wordt hier gevormd door het driedeelige portiek, waarvan de ranke zuilen met rijkgebeeldhouwde kapiteelen dragen de ojiefbogen in Moorschen stijl, gelijk in 't Alhambra te Granada, doch als onderdeel machtiger hier in meer grootschen opzet, eerbiedafdwingend den ingang omsluitend.
En daarbinnen in het koeldonker van heerlijk harmonische omgeving, in verheven rust van het vrede op aarde, het godshuis met hoogaltaar, waarboven het eeuwige licht als symbool van eeuwige liefde flonkert.
En in een nis de groote sarcophagen, bevattend het stoffelijk omhulsel der vorsten, onder wie dit bouwwerk en zoovele andere ontstonden.
Daar rusten de machtige Hohenstaufen Frederik en Wilhelm de Tweede, heerschers in den tijd, toen die wondere combinatie van normandisch-saraceenschen bouwstijl haar schoonste uitingen schiep.
Nadat door de Normandiërs Roger I en Roger II Palermo als centrum van handel en industrie opbloeide, kon de aanwezige saraceensche kunst zich ontwikkelen en geënt en bevrucht door den noorschen invloed, ontstonden die machtig bekorende bouwwerken in noorsch-oosterschen stijl. In alle gedeelten der stad treft men ze; vinden ze in de domkerk hun grootste schepping, ook de Capella Palatina is als edel kleinood van deze bouworde nog daar.
In deze Koningskapel komt zoo heerlijk tot uiting het onovertroffen meesterschap der Oosterlingen in hun kennis van de lichtwerking in moskeeën, nu overgebracht op de kerk van Christus.
Na het felle branden daar buiten van de zon, schier pijnlijk voor oog en gemoed, werkt hier het binnengaan in den tempel,
| |
| |
in het koele halfduister, als een komen tot rust, een verademing.
En, wanneer na een pooze, als na een wijle van voorbereiden, het oog kan opnemen, dan is het, alsof, eerst aarzelend nog, het zich hecht aan het onbestemde grijs-zwart der zijbeuken, om dan onwederstaanbaar te worden aangetrokken tot het hoogaltaar, tot die machtige mystiek, van wat der menschen kunst als gave van God heeft kunnen scheppen als het meest denkbaar verhevene.
Vanuit den zich boven het presbyterium welvenden koepel door smalle vensters langs de van wonderbare werking in stalactietvorm gebeeldhouwde zoldering dringt naar binnen de lichtstraling, heerlijk harmonisch zich spreidend en omvattend in een aureool van lichtenden luister die meesterwerken, uitgevoerd in zacht glinsterend glasmozaïk op dofgouden grond, duizendkleurig, wondermooi weergevend Salomon, David, Zacharias en zoovele figuren uit bijbelsche oudheid.
En in het midden, omhuld door die glorie van licht, die daar als in melodieuze jubelruisching van oneindige toonschakeering, zachtkens, zuiverrein nederdaalt, de Maagd Maria, de Moeder Gods, in hoogste genade gezeten met het kindeke Jezus, diep aangrijpend in wonderklare bekoring.
En de gedachten gaan uit van het Godshuis naar buiten, ver van de Conca d'Oro met het oude Palermo aan de diepblauwe baai door de bergen omraamd, ver over de groenende, bloeiende tuinen van het heerlijke eiland, tot waar de lavaklippen stijgen en de Etna troont, de Etna met zijn sluimerende titanische krachten, de heerscher over leven en dood, symbool van het voortdurend dreigende noodlot.
En hier in den Godstempel in die omgeving van zuiverreine harmonie, in die roerend plechtige stemming van de meest verheven mystiek, de mensch in ootmoed geknield, aanvaardend het hem altoos dreigende noodlot als onafwendbaar, doch in machtig, nimmer falend vertrouwen op God.
|
|