| |
| |
| |
Sinte Elisabeth of De deernis
door P.H. van Moerkerken.
(Vervolg en slot van blz. 310).
personen:
ELISABETH, gewezen landgravin van Thuringen. |
FREDERIK II, Keizer van Duitsland. |
De vijf Bedelaars:
DE MELAATSE, |
DE BLINDE, |
DE DOOFSTOMME, |
DE KREUPELE, |
DE ONNOZELE. |
|
MEESTER KONRAD VAN MARBURG, biechtvader van Elisabeth. |
GUDA } dienaressen van Elisabeth. |
ISENTRUDE } dienaressen van Elisabeth. |
Nabij Marburg, in de Meimaand van 1228.
| |
Vierde handeling.
Voor een vervallen wachttoren op een berg. Maannacht.
1. De melaatse liggend op stro, in de schaduw onder het gewelf.
Elisabeth en de keizer verschijnen in het maanlicht.
Hier zijn wij op den top.... Ik zie een ouden toren, misschien een verre wachtpost uit Romeinsen tijd....
Zijt gij verdoolden?.... De grote heerweg gaat niet over dezen berg.
Wij zijn niet verdoold en wij zoeken den heerweg niet! Wij komen om jou, broeder leproos.
| |
| |
O, de stem van zuster Elisabeth!....
Wij komen zien hoe 't met je gaat, mijn vriend.
Wij, zegt gij!.... Wie is er met u?
Ja, ja, je hebt hem goed herkend....
Ach, en gij machtigen komt tot mij arme!.... Maar 't is goed dat gij zo spoedig komt, want ik betwijfel of ik den morgenstond nog halen zal.
Zeg mij hoe ik je pijnen kan verzachten....
Ik lijd geen pijnen, zuster Elisabeth.... Ik wacht geduldig het einde van mijn aardsen zwerftocht.
En in vrede! Mijn dwaasheden heb ik sinds lang ingezien en er is niets wat mij nog terughoudt in het bestaan op aarde. Ik neem er afscheid van, zonder berouw en zonder verlangen. Enkele ogenblikken van vreugde heb ik gekend, en heel veel leed. Rustig keer ik weer in het eeuwige Wezen dat het wezen van alle schepselen in Zich bevat....
Hoe bedoel je dat, leproos? Ben je er zeker van, dat geen hel of vagevuur je wacht?
Uit het eeuwige Wezen zijn wij allen in den tijd verschenen,.... en uit den tijd, waarin wij geleden hebben, keren wij weer in de eeuwigheid, waar geen tijd is, geen ruimte, geen stof. Christus heeft gezegd: ‘God is geest’.... En dan ben niet ik het, die weerkeer in dien Geest, want mijn ik bestaat niet meer,.... mijn eindig zelf is vergaan, ontbonden met zijn herinneringen aan vreugde en smart, zijn begeerten en zijn liefde.
Dat is vreemd! Hoort gij het, edele vrouwe Elisabeth?.... In het leven hiernamaals zullen wij dus, zo zegt hij, geen herinnering hebben aan ons aards bestaan,.... wij zullen geen afzonderlijke wezens zijn,.... wij hebben geen onsterfelijke ziel!.... Een zonderlinge ketterij!
Gij zijt nog verstrikt in de nietigheden van het aardse leven, o mijn keizer!.... Luister eens! De nacht is stil en wij zien van dit eenzaam verblijf de wereld nu beneden ons in een licht dat het licht van een droom is.... Herinnert gij u koning Salomo?
| |
| |
(glimlachend)
Ik zou hem herkennen, al wandelde hij onder tientallen van koningen!
Zie dan naar het oosten! Ergens, zeer ver weg, ergens binnen de muren van het Heilige Jeruzalem is zijn graf.... Ziet gij hem?
(sidderend)
Aan den horizont, groot en duidelijk, zie ik hem liggen in een geopend rotsgraf.
O, keizer Frederik! Ziet gij den doden koning Salomo?
Ik weet dat hij het is,.... maar zijn ogen zijn blind, zijn oren doof, zijn hoofd denkt niet meer, zijn hart staat stil....
En toch, luister goed! Hij spreekt: ‘IJdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.... Ik was koning over Israël te Jeruzalem.... Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden. Ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte bomen daarin van allerlei vrucht.... En al wat mijne ogen begeerden, dat onttrok ik hun niet.... Toen wendde ik mij tot al mijne werken, die mijne handen gemaakt hadden,.... ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes....’
Elisabeth is neergeknield.
De keizer staart naar het oosten.
Er is een zwijgen.
Hij spreekt nog vele woorden. En dan eindigt hij: ‘Van alles wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vrees God, en houd Zijne geboden, want dit betaamt allen mensen. Want God zal ieder werk in het gezicht brengen, met al wat verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad.’
Ja, dit is al wat van hem gebleven is, deze woorden..
Het is genoeg!.... En zie nu naar het zuiden, o mijn keizer!.... Gij kent Rome en gij weet hoe machtig de grote Caesar was, hoe tot in verre landen zijn heerwegen dreunden van de legers. En wat ziet gij van hem?
Een doorboord lijk op een brandstapel,.... en met sieraden en kostbaarheden vergaat alles tot as!
Wat is er over van hem en zijn onmetelijk Rijk?
Keer u nu naar het westen, machtige opvolger van Caesar! Onder den Dom van Aken rust op zijn marmeren troon de grote Karel,.... sinds kort, slechts vier eeuwen....
| |
| |
En het schijnt mij, of ik hem dichtbij zie, daar, aan den rand van het woud in het dal.... Hij draagt de keizerskroon, hij houdt den scepter en den wereldbol.
Zó zag de derde Otto hem in zijn graf! Karel was machtig en wijs en de wereld scheen terug te keren tot een aards paradijs, toen de Paus hem kroonde in de basiliek van Sint Pieter.... Toch zijn wilde scharen uit het noorden komen varen op draken-schepen en het Rijk van den groten Karel is vernietigd. IJdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid!
Wil je dan zeggen, leproos, dat wij deze wereld moeten versmaden om haar vergankelijkheid?
Neen, niet deze wereld versmaden, maar wel weten, en al onze daden en gedachten doordringen van het weten, dat aardse grootheid en roem en heerlijkheid niet meer zijn dan de rook van die vuren daar in het dal.... Een eeuw geleden leefde Bernard, de heilige abt van Clara-vallis....
O, de geweldige die den kruistocht predikte!
Hij was het ook die, in woorden als bazuingalmen van het laatste Gericht, de ijdelheid geselde van alle stof en vroeg waar de koningen, de helden, de grote minnaars, de wijsgeren der oude tijden gebleven zijn!.... ‘O esca vermium! o massa pulveris! O roris vanitas, cur sic extolleris!’....
Waarom heeft de Schepper Zijn wereld dan gemaakt? Zou alles doelloos zijn?
Neen, mijn keizer, zó mogen wij mensen niet oordelen! Zie deze bomen en rotsen,.... zij weten niet dat zij gedachten zijn van God die hen schiep. Maar in Adam den mens is opgegaan het licht van het bewustzijn en toen voelde hij zich rampzalig en verloor het paradijs van het niet-weten. Hij begreep ook dat hij sterven moest; het viel hem zwaar te berusten in de eindigheid van zijn aards bestaan.... Zie opnieuw naar het oosten, o mijn keizer!.... naar Jeruzalem waar de Schedelheuvel ligt. Wat ziet gij?
Ik zie het Kruis opgericht, en aan het Kruis den lijdenden God.
Wat ziet gij in dien heuvel, onder den boom van het Kruis?
Daar rust Adam,.... ik zie zijn schedel, ik zie zijn gebeente.
| |
| |
En hoor nu van ver zijn stem, hoor hoe die schedel spreekt: ‘Ik, Adam, was de mens wiens ogen open gingen voor het lijden der Schepping. Hij die daar hangt aan het kruishout van tijd en ruimte der eindige wereld, is de nieuwe mens, die weet dat hij Gods Zoon is en daarom heet de Gezalfde of Christus, de Heiland of Jezus.... Nu weet ik, Adam, dat God zelf in mij lijdt en dat ik mijn eindig ik moet offeren aan den Vader. Nu is de aardse dood overwonnen en het eeuwig leven bereikt....’ Zó spreekt Adam, de mens, die wij zelf zijn!
Dus niet de wereld is ijdelheid?
Neen, niet de wereld,.... maar het is ijdelheid, de vergankelijke dingen van ruimte en tijd lief te hebben, en dus te bevredigen ons lichaam en zijn begeerten naar wellust en rijkdommen en roem.
Gelooft gij dan niet aan de opstanding der doden?
(lachend)
De opstanding der doden?.... Meent gij dat die toekomstig is, dus ook in den tijd? Zouden de lichamen van Salomo, Caesar en Karel, en van die miljoenen andere eindige nietigheden verrijzen uit hun graf? Hun herinneringen zijn vergaan met de stof van hun schedelinhoud. Wie wij Salomo, Caesar en Karel noemden, herrijzen niet meer! Wat er eeuwig in hen was, leeft nu reeds, naamloos en ontdaan van het aardse ik, in God. De opstanding der doden,.... dat is de openbaring van den Heiligen Geest! Die is nu en altijd, in den Geest! Die is, wanneer wij zien dat het eindige zelf sterft, maar dat God in ons weerkeert tot Zijn eeuwigen oorsprong.
Ik ben geen theoloog, o leproos! Maar toch weet ik dat je een ketter bent.... Je praat als een heidense wijsgeer.
(opstaande uit haar houding van aandacht)
Ook ik begrijp zijn woorden niet....
Het is de zelfverlochening, waarover ik sprak, barmhartige zuster Elisabeth,.... de zelfverlochening die gij kent zoals weinig stervelingen haar kennen,.... de dood van het eindige zelf, de overwinning op de aardse begeerten, de overgave aan den eeuwigen Geest. En uw zelfverlochening hebt gij gevonden in uw deernis met de lijdende mensen, met den lijdenden God.
De lijdende God is bij Zijn eeuwigen Vader,.... en de lijdende mensen, wat zouden zij doen zonder hun heersers,
| |
| |
leproos? Zij zouden stuurloos zijn en ondergaan in verwarring! Zij zijn kinderen,.... zij zullen altijd kinderen blijven,.... en sterk en streng moet er over hen worden gewaakt! Dat is mijn deernis!
Die is zonder liefde, keizer Frederik! en is dus geen deernis....
't Is waar: die liefde ken ik niet.... Ik weet alleen dat ik gedreven word tot daden,.... dat ik niet gehoorzamen kan maar enkel bevelen,.... en dat ik de armoede niet zou kunnen verdragen, daar ik geniet van praal en schittering om mij heen.... Ik weet dat dit vergankelijke ijdelheden zijn, en toch, ondanks alles, wil ik er geen afstand van doen.
Waartoe ook,.... als gij slechts de deernis hadt!
Ik heb gesmeekt om haar, naast mij op den troon! Want ik besef te goed het gemis....
Ach, mijn keizer,.... zie hoe weinig de deernis zou passen op uw troon!
Zij maakt een kruik los van haar gordel, knielt neer bij den melaatse, verzorgt zijn wonden en kust ze.
(met zachte stem)
Zuster Elisabeth, waarom uw goedheid te verspillen aan mij die sterven ga?.... Raak mijn wonden niet meer aan!
Zou ik niet kussen je wonden, broeder leproos?.. Je zou mij een groot geluk uit mijn leven ontroven!
Nee, nee,.... je hebt mij genezen,.... door je deernis genezen,.... niet mijn harde zweren,.... niet mijn vingers die een voor een afvallen gaan van mijn hand.... Je hebt mijn ziel genezen van haar laatste gehechtheid aan de aardse stof.... Kus mijn wonden niet meer, zuster Elisabeth!
O, mijn rijke broeder! wat ontneem je mij het heerlijkst geluk.... Ga niet sterven!
Enkel één vraag, liefste zuster! Ach, draag mij naar buiten in den koelen nacht,.... dat ik straks het eerste lichten van den dageraad misschien nog zie....
(zich over hem buigend)
Kun je je arm nog om mijn hals slaan? Nee, kan dat niet?
Zij ziet even om hulp mar den keizer, die zich met schrik heeft afgewend.
| |
| |
Ach ja, ik kan het wel alleen.
Zij neemt hem voorzichtig op en draagt hem buiten het gewelf. Dan ontdoet zij zich van haar mantel en dekt daarmee den melaatse.
(glimlachend tot den keizer)
Zou de deernis passen op uw troon? Zij zou zich zelve verlochenen, en zij is alleen in de verlochening van het eindige zelf, zoals onze broeder de leproos zeide.
Ja, ja,.... in het kleine Thuringen heeft de wereld de barmhartigheid als een dwaasheid verjaagd,.... en zeker zou zij haar niet dulden op een keizerstroon, maar haar honen en kruisigen!
Deernis en zelfverlochening doen alleen nederige daden, en gij, o mijn keizer, hebt nog zoveel grotere daden te doen in de luidruchtige wereld van strijd.
Die zal ik gaan doen, edele vrouwe Elisabeth. Heb ook deernis met den armen machtigen keizer die nog heersen moet, vele volken in strengheid richten, en gehecht is aan aardse schoonheid en praal.... Bid God dat Hij mij helpe op den groten en heiligen tocht die nu voor mij aanvangt.... Ja, misschien zult gij horen van de vaart mijner schepen en legers naar het land van overzee.... Ik wil de Heilige Stad terugwinnen voor Christus!
Vaarwel dan, mijn keizer! De kleine Elisabeth zal nederig bidden om Gods hulp in uw zware taak.... Vaarwel!
(naar den melaatse ziende, in zichzelven)
Tegen zulk een leed kan de keizer niets doen....
Met gebogen hoofd gaat hij heen.
2. Van de andere zijde nadert, terwijl Elisabeth zich weer over den zieke buigt, Meester Konrad.
(verschrikt)
Ah! meester Konrad!
Ach, Elisabeth, nauwelijks is er één dag voorbij, of ik moet je opnieuw bestraffen, en strenger dan ooit.
Zij is opgestaan en staat tegenover hem met gebogen hoofd.
Zeg mij eerst: wie was die pelgrim?
Die ik daar het pad zag afgaan! Je hebt met hem
| |
| |
gesproken, gisterenavond, toen op de weide het volk al te slapen lag....
O, gij weet alles, meester Konrad!
Hij was geen gewone zwerver, geen boetedoende ridder of rijke burger.... Ik zag zijn gestalte,.... hij was niet groot,.... maar zijn gelaat zag ik even in het klare maanlicht. Wie was hij?
Onmogelijk! De keizer is in Italië bij zijn legers.
Hij had zijn legers verlaten en is onbekend over de bergen gereisd, snel, zonder rusten.... Alleen onze broeder leproos heeft hem herkend, die in het zuiden hem vaak had gezien.
Zonderling!.... En het doel van die geheime reis?
Hij wilde mij een vraag doen,.... en die heeft hij gedaan.
Keizerin te worden van het heilige Roomse Rijk.
En je hebt hem weggezonden zoals hij kwam?
Hij is anders heengegaan dan hij kwam.... Hij kende mij niet, al meende hij 't,.... maar hij heeft begrepen dat de deernis niet op den troon kon zitten naast den keizer.
O, Elisabeth! Keizerin van het heilige Roomse Rijk! Wat was daarbij een landgravin van Thuringen!.... En je hebt geweigerd?
Al had ik geen gelofte gedaan aan God, tegenover u, meester Konrad, en terwijl mijn Lodewijk nog leefde,.... ik zou toch hebben geweigerd.
Van die gelofte had ik je kunnen ontslaan, mijn dochtertje. En denk eens: als God wilde dat je over grote volken macht had, macht om te heersen en te leiden, al je deernis en liefde te geven! En dan den keizer te brengen tot gehoorzaamheid aan den heiligen Vader te Rome, hem te bevrijden van den banvloek!
(Zacht, in zichzelven)
Wellicht een Heilige op den Keizerstroon van Duitsland.... Het zou schoon zijn geweest, een zeldzaam schouwspel in den gang der eeuwen....
(Luider)
Je hebt een zware verzoeking weerstaan, mijn kind!
Meester, het was even, een kort ogenblik, een verzoeking! Even wankelde mijn ziel, duizelde bij het gezicht van
| |
| |
eindeloze mogelijkheden. De Christelijke wereld beheersen naast den Keizer!.... Ik dacht aan de verzoeking van onzen Heer Christus, toen de Boze tot Hem kwam en Hem voerde op een zeer hogen berg en Hem toonde al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid....
Keizer Frederik is de Boze niet, al leeft hij in vete met den heiligen Vader! Het kon zelfs de stem van God zijn geweest die door hem sprak....
Neen, meester Konrad, het was de stem der wereld, en die is niet van God. De wereldse bezoedeling zou mijn daden hebben aangeraakt.... Alleen in mijn afstand van de wereld kan ik hen rein houden.
En in de blinde gehoorzaamheid, Elisabeth!
(ineenkrimpend)
Ach, meester Konrad! Ik weet het: ik ben ongehoorzaam geweest!
(met zachte stem)
Zij gehoorzaamde aan haar deernis....
Wat mompelt die mens daar?
Dat is onze broeder de leproos.... Ik wist hoe eenzaam hij lag in zijn ouden toren,.... en ik kon niet laten hem te gaan helpen,.... en den keizer mee te nemen en hem te tonen hoe van de wereld verdwaasd de deernis is.
Nog is de deernis een wellust voor je, Elisabeth.... En dan met dezen mens, die niet alleen van lichaam melaats is, maar ook van ziel! Ik heb vernomen van zijn ketterse woorden, gisterenavond op de weide, tot die armen die om aalmoezen en Christelijken troost kwamen.... Hij is een ketter en opstandige.
Ik heb leren denken door den vromen Amalrik, en die wijze van denken noemt gij ketters!
Niet ik, maar de Heilige Moederkerk van Rome oordeelt aldus.
Mensen vormen tezamen de Kerk,.... mensen spreken uit haar naam....
Bij den Heiligen Lazarus die door den Heer uit den dood werd gewekt, wees voorzichtig! Ik eerbiedig je ziekte als een teken Gods,.... maar zwijg nu, of ik zou ook de melaatsheid van je opstandige ziel moeten onderzoeken en doen zuiveren in het vuur.
| |
| |
(spottend)
Neem mij mede, Konrad van Marburg, en veroordeel mij tot den brandstapel! Een mens met eigen gedachten te zijn, zo kort ik nog leef, kunt gij mij niet beletten.... Zult gij zelf mij op uw armen wegdragen?
Hij ligt te sterven, meester....
Dan zal hij branden in eeuwigheid,.... niet ik hoef hem te oordelen,.... en redden kan ik hem niet meer. Maar de ongehoorzame Elisabeth kan nog worden gered!
Laat mij het boeten, meester Konrad! O, laat mij het boeten!
Je zult het boeten, mijn kind....
Hij trekt onder zijn pij een tenen roede te voorschijn.
Zie! Ga mee en lijd de straf!
(zich half oprichtend, met moeite)
Domme wreedaard....
3. Terwijl Elisabeth met gebogen hoofd het torengewelf binnengaat, gevolgd door meester Konrad, verschijnen de vier bedelaars.
Van den strengen meester Konrad van Marburg.
Maar ik heb ook de stem herkend van de barmhartige vrouwe Elisabeth....
En daar ligt onze arme broeder leproos!
O gij God die geleden hebt! Ontferm u over zuster Elisabeth! Hoor hoe zij kreunt....
Ontsteld luisteren de vier bedelaars naar de slagen der roede en de stemmen binnen het gewelf.
secundum magnam misericordiam tuam;
et secundum multitudinem miserationum tuarum,
‘Tegen U, U alleen heb ik gezondigd..’
‘Averte faciem tuam a peccatis meis,
et omnes iniquitates meas dele.’
‘Schep mij een rein hart, o God!
en vernieuw in mijn binnenste een vasten geest.’
| |
| |
‘Docebo iniquas vias tuas,
et impii ad te convertentur....
Quoniam si voluisses sacrificium,
holocaustis non delectaberis.’
O die pijnen,.... ja, gesel mij! Spaar mij niet!
Verschrikkelijk! Hoe moet zij lijden!.... Waarom slaat hij onze lieve zuster Elisabeth?
Zij gelooft dat God zelf het zo wil.... En hij? Wie zal zeggen welk genot hij vindt in het geselen van een vrouw....
O, mochten wij hem doodranselen met zijn eigen gesel! Maar wij durven niet....
Omdat zijn tijd nog niet is gekomen.
4. Konrad en Elisabeth komen buiten.
(moeilijk strompelend)
O pijnen! o vreselijke striemen!
De vuren der hel zouden nog dieper gloejen dan deze striemen, en voor eeuwig....
(De bedelaars ziende)
Zijn jullie hier weer bijeengekropen?.... Waar de vrome landgravin is, daar ontmoet ik de broeders van den legen bedelzak! Is er geen werk te vinden?
Niet voor ons, eerwaarde broeder! Alleen voor sterken en slimmen is er werk: oorlog en bedrog....
Erbarming met ons, broeder Konrad!
Erbarming met háár, broeder Konrad!
Ik had den laatsten nacht, nadat gij mij verboden hadt, goede meester Konrad, ik had een vreemden droom.... Ik zag de Heilige Godsmoeder, en Zij vroeg mij of ik beroofd zou willen zijn van alles wat mij dierbaar is, zelfs van mijn eigen wil..
En wat heb je geantwoord?
Ik kon niet antwoorden, want zulk een kracht wist ik niet in mij.... En ik ben immers weer ongehoorzaam geweest! Ik ben toch naar den armen leproos gegaan en heb hem verzorgd....
| |
| |
(zwak)
Elisabeth, vrome zuster Elisabeth, gij hebt gehoorzaamd aan uw deernis. Dat is de stem van God in u zelve!
Waag je nog te spreken, ketter?
O, zegt ook híj dat de leproos een ketter is?
Wie zegt of wij 't niet allen zijn!
Maar nu, terwijl gij mij deedt boeten, meester Konrad, had ik weer een wonderlijk droomgezicht.... Ik zag den hemel geopend,.... zie, dien klaren nachthemel!.... en de zeer barmhartige Christus boog Zich tot mij over en noemde mij Zijn zuster en Zijn vriendin. En Hij vroeg mij: Elisabeth, als je mij geheel wilt toebehoren, dan wil ook ik nooit meer van je gescheiden zijn!.... En ik heb geantwoord: Ja, Heer, ik wil van U niet meer gescheiden zijn!
De volkomen overgave, mijn dochtertje.... Geen vreugde, geen geluk meer hier op aarde,.... alles verlaten, alles afstaan, ter wille van den Hemelsen Bruidegom....
Zeg mij Gods wil, en ik zal gehoorzamen!
Elisabeth,.... die beide dienaressen, als vriendinnen en zusters voor je geworden,.... zij zijn een te zeer aardse troost.
Ach, meester Konrad! moeten zij weg?.... Ja, zij waren mijn zustertjes geworden,.... mijn Isentrude die al mijn gedachten kende, mijn strijd tegen de wereld. En mijn Guda die ik rond mij zag sinds mijn vijfde jaar en die mij nooit verlaten heeft.... Maar ja, ik zal gehoorzamen,.... want God wil het zo!
Je zult andere hulp krijgen, Elisabeth.
Ach nee, laat mij liever in mijn eenzaamheid! Geen vreemden bij mij!
Je zou behagen gaan vinden in de eenzaamheid,.... en ook dat is niet goed, Elisabeth! Een vreemde dienstmaagd zal de ootmoed van je hart doen toenemen.... En dan vervolgens, mijn dochtertje, moet ik je ontnemen het geven van aalmoezen en de verpleging van zieken.
Meester Konrad! Meester Konrad! Erbarm u over mij! Gij verscheurt mijn hart,.... ja, ik voel het hier als een wond, een wond in mijn lichaam,.... zoals toen híj van mij werd weggenomen!
(zwak)
Elisabeth, zuster Elisabeth, hij wil uw deernis doden,.... en uw deernis is de stem van God in u!
| |
| |
Erbarming met ons! Moet gij ons gaan verlaten?
Je zult alles overwinnen, mijn dochter! Wie zich aan God gegeven heeft, kan de aardse troost missen.... En ten derde, ten slotte, bedenk dat de Heer zelf sprak: ‘Wie vader of moeder liefheeft boven mij, is mijns niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven mij, is mijns niet waardig; en wie zijn kruis niet op zich neemt en mij volgt, is mijns niet waardig....’
Ik begrijp U, o mijn God! Gij eist alles van mij! Neem dan mijn laatste offer van mij, het allerlaatste!.... Meester Konrad, ik zag mijn vier kleinen nog nu en dan, al was 't zelden,.. O mijn lieve kinderen die ik droeg in mijn lichaam, geschenken van mijn Lodewijk.... Hoe waren de woordjes van hun stemmen een zaligheid voor mij,.... en hoe was hen te strelen een herinnering aan weleer, schoner en reiner nog dan weleer.... Maar ik weet nu dat het niet langer mag! ‘Wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is mijns niet waardig.’ Neen, neen, mijn liefde kan niet verdeeld zijn tussen God en mijn kinderen! Geen aards geluk mag mijn hart meer ontroeren!.... Want het hart moet zijn als een wierookvat, geheel gesloten naar de aarde en geopend naar den hemel....
Zij zwijgt even en vouwt de handen.
Mijn kindertjes mogen niet meer bij mij komen, meester Konrad,.... nooit meer.
Knielend, het hoofd gebogen.
Dit is het laatste, mijn allerlaatste offer aan U, mijn God!
(zeer zwak)
Zuster Elisabeth, uw liefde was de stem van God in u.... God zelf is in uw kinderen die gij liefhadt en in alle verstotenen die uw deernis voelden....
Zuster Elisabeth, gaat gij ons verlaten?
Zuster Elisabeth, ontferm u onzer! Wat zijn wij zonder u?.... Verrottende bladeren die de storm meedogenloos rondjaagt!
De doofstomme strekt de armen uit naar haar.
Gij hebt de pijn verzacht van onze verlaten harten.... Waarom gaat gij heen van ons? Mijn benen waren sterker als gij mij hadt aangeraakt....
En mijn ogen schenen de wereld weer te zien, schoon en licht, wanneer uw hand hen had gestreeld,.... en de doofstomme lachte tevreden als gij hem voedsel bracht.
| |
| |
(luid tot Konrad)
Kettermeester! dit is erger dan de dood van het lichaam,.... want gij hebt gedood de deernis in haar hart!
(geknield)
O mijn God! deze stemmen van mijn arme broeders,.... mag ik ze niet meer horen?.... Het was zo'n geluk, naar hen te luisteren en barmhartigheid te doen aan hun lijden! Ik dacht: het was een hemels geluk....
Elisabeth, elk geluk hier op aarde moet geofferd worden aan God, zelfs het geluk van de deernis.
Neen, neen, luister niet naar hem! Luister naar de stem in u zelve!
Van deze wereld ben ik afgestorven....
Uw deernis was niet van deze wereld. Het was genoeg dat gij geworden waart als alle havelozen en verworpenen..
Neen, want dit was haar een genot!.... Ga heen, mijn dochtertje, ga naar je woning en rust.
De arme melaatse gaat sterven, meester Konrad! Laat mij bij hem blijven tot het laatste....
Neen, Elisabeth! Gehoorzaam en ga!
Zonder op te zien, zonder groet, gaat Elisabeth heen.
5. Meester Konrad, de melaatse, de vier bedelaars.
Gij zult uw doel bereiken, meester Konrad! Haar naam zal onder de Heiligen worden opgenomen,.... maar haar zelve hebt gij gedood,.... gij hebt haar deernis ontnomen aan wie er om smeekten!
Ik zie haar verheerlijkt hier op aarde, haar die verstoten werd en bespot.... Nog weinige jaren, en talloze duizenden zullen opgaan naar Marburg, machtige vorsten op hun paarden en aartsbisschoppen en bisschoppen op hun muildieren en edele vrouwen in schommelende wagens, over de bergpaden en door de dalen.
Ik hoor het geschuifel van duizenden voeten over de wegen en ik hoor de talen uit Boheme en Hongarije en Frankenland....
Ik zie den hogen Keizer Frederik zelven blootsvoets en in grauw gewaad.
| |
| |
Wat zeg jij, blindeman?.... Zie je droombeelden? Of spreek je de waarheid van een werkelijke toekomst?
Vraagt gij, meester Konrad?.... Ja, ik zie zó helder in mijzelven, zó helder als ik vroeger de kleuren en de gestalten voor mijn ogen waarnam.... Zij gaan in ommegang naar de kapel van het hospitaal van den heiligen Frans, zij lichten den steen van het graf, de keizer zelf en de bisschoppen.... O, nu zien zij het heilige gebeente!
Neen, het lichaam is ongeschonden.... De keizer en de bisschoppen nemen haar op,.... zij dragen haar, zij en de Rijksvorsten, midden door het geknielde volk.... En nu komen zij terug in de kapel.... Een Bisschop viert den Heiligen Dienst.. Nu nadert de Keizer het altaar.
Wat zie je nog meer, blindeman?
Hij brengt een offerande.... Hij legt zijn gouden kroon op Elisabeth's hoofd!
O, hij kroont haar tot Keizerin, daar hij in haar leven haar niet kronen mocht....
(zacht)
De trotse keizer Frederik verootmoedigt zich voor de vrouw die in lompen liep en ons voedsel gaf en mijn zweren wies en kuste!
Wat was de hoogste macht op aarde bij de vroomheid van haar hart?
Niets! De stof is niets,.... de geest is alles. En wij allen hebben waarde gehecht aan de stof, wij verschopte zwervers en bedelaars!
Ik zie hoe de oude landgravin en haar zonen, de wreedaards die Elisabeth verjoegen uit den Wartburg, nu gouden geschenken leggen op het altaar, ringen en halssieraden, kelken en missalen,.... en al de hoge geestelijken en de wereldse vorsten volgen met offeranden.
Aardse vodden, lege praal! Schoner is het wonder dat haar deernis in onze harten deed....
Vertel verder, blindeman! Zie je nog meer?
Ach ja.... Op een stillen landweg in den avond zie ik twe barrevoeters rijden op hun muildieren,.... gij meester
| |
| |
Konrad, en een vrome broeder. Ridders komen uit het woud....
Zij doden u en uw metgezel.
Ha, den heiligen marteldood!
Maar gíj zult niet onder de Heiligen tronen, meester Konrad!
Omdat gij de Goddelijke deernis niet gekend hebt.
(de armen opheffend)
O mijn God, zou de stem van dit volk van verschoppelingen.... Uw stem kunnen zijn? Neen, neen, het zijn ketters en oproerlingen, en mijn werk zal zijn, hen in Uw naam te straffen!
Hij gaat heen, met toornigen blik naar de bedelaars.
6. De melaatse en de vier bedelaars.
De pelgrim die gisteravond ook op de weide was en zo-even mij bezocht met de vrome vrouw Elisabeth....
Ja, keizer Frederik zelf! Nu gaat hij op den heiligen tocht naar het land van overzee, en hij zal Jeruzalem veroveren.
Ja, ja, ook wij naar het land waar het graf ons Heren is en waar Hij is opgestaan en ten hemel gevaren.
Dit doet Hij eeuwig, en in ons allen, mijn arme broeders....
De doofstomme strekt plotseling de armen uit en stamelt onverstaanbaar.
Wat is daar? Wat ziet hij?.... Er begint een koude wind te wajen. Schijnt de maan nog?
O zie, in 't oosten een lichtstreep.... Ach, kon ik met jullie gaan naar het verre land van overzee! Vaarwel, broeders!....
(Zeer zacht)
‘Pater noster qui es in coelis....’
Hij zucht diep. Het is het einde voor hem.
Hij is dood,.... en niemand kent zijn naam.
De melaatse dood?.... Een van de miljoenen naamlozen zoals ook wij zijn.
Ja, wij worden geboren, wij lijden, wij sterven, en niemand weet meer van ons....
| |
| |
En wat zijn de namen die wij weten van Heiligen en Koningen! ‘Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd.’
‘Uw wil geschiede zo in den hemel als op aarde.’
‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’
‘En vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onze schuldenaren.’
‘Leid ons niet in verzoeking.’
‘Maar verlos ons van den Boze.’
De kreupele, gesteund door den onnozele; de blinde, geleid door den doofstomme, dalen het pad af naar het oosten.
7. Elisabeth, voorzichtig rondziende, verschijnt van het andere pad. Zij buigt zich over den melaatse.
Toch ontsnapt aan mijn strengen Meester!.... Laat hij mij dan maar geselen, tot er geen bloed meer in mijn lichaam is.... O mijn broeder leproos, arme onbekende, wiens diepste wezen ik niet kende,.... ben je nu bevrijd van het lichaam? Maar ik zal dit dode overblijfsel leggen in je hol, het teruggeven aan de aarde, zoals de geest is teruggegeven aan den Eeuwigen Geest.... Dit is het laatste wat ik voor je doen kan.... Ach Heilige Moeder Gods, ben ik weer ongehoorzaam?.... Laat mij nog deze éne ongehoorzaamheid! Ik kan niet anders....
Zij neemt den dode op en draagt hem onder het torengewelf.
Einde.
|
|