| |
| |
| |
Toch tot haar doel door J. de Meester.
(Vervolg van blz. 132.)
XV.
Antje zou twee maanden later trouwen, Eva had den termijn gesteld; zij kende zich voogdijrecht toe, al wist ze haar eerste bemoeiing mislukt. Want toen ze, na tweemaal aan een ontbijt bijzondere lengte te hebben gegeven, door te vertellen van meneer Nico, den avond van den tweeden keer alweder over hem begon, verklarende dat hem maar één ding ontbrak, namelijk een goede vrouw; en hier onmiddellijk op deed volgen: - ‘Zeg, wil jij niet met hem trouwen?’ barstte Antje uit in tranen en haastte zich schouderschokkend naar buiten. Eva werd boos op zichzelf en op haar. Zij kon over zulke dingen niet spreken. Met niemand. Zelfs met Antje niet. Bij het naar bed gaan kuste ze haar, doch het gebeurde zat 'r zoo dwars, dat ze erover sprak met Luiken, die lachte, lachte.... och, die Nico, was hij er waarlijk ingevlogen! Maar de traantjes van het meisje beteekenden niets; Eva kon toch wel begrijpen: zoo'n vraag, na wat Antje had doorgemaakt! Als Eva nu maar geduldig der mond hield; niemand anders dan Nico zelf kon en mocht het zaakje klaren.
In haar bleef het nochtans broeien. Ze gaf er zich rekenschap van dat ze dwaas deed, doch beurtelings verweet ze zich angstig de dingen bij Antje te hebben bedorven en was er wrok in haar tegen het kind, dat huilde bij zoo'n mooi vooruitzicht. Dan
| |
| |
woelden haar donkerste levensgevoelens en sloegen haar dof tot machteloosheid.
Terwijl ze niet wezenlijk bij het werk was, voltooide zij een groot schilderij, een ‘Terugkeer van de dagtaak’, oude man en oude vrouw, meezeulend met den versuften hond om den wrakken wagen met bezemheide naar de plaggenhut te krijgen. Toen ze het 's avonds weg zou zetten, wist ze niet of 't was bedorven of juist tot iets heel goeds geworden onder dat tobben der laatste dagen. Dikwijls gaf het werken troost, doordat ze meende zich uit te leven, tot dan opeens.... Maar nu moest ze sterk zijn, sterk in het werk èn het andere, want Antje blééf de moeder van Piet, aan wien zìj vasthield voor haar leven.
Dadelijk bij Nico's terugkeer, bleek de raad van Luiken juist. Uit Antwerpen bracht de adspirant-bruigom snuisterijen mee en lekkers, met verrassend overleg zóó in z'n diepe kist verstopt, dat de douane er niets van gezien had. Antje kreeg er het grootste deel van en de hiermee gewekte erkentelijkheid werd de resonnaris-bodem voor teedere verklaringen, door Nico afgelegd met voldoende welsprekendheid om den gewenschten indruk te maken. Nauwelijks was de zaak in orde, of zijn aanleg tot clown ontwaakte en onder een door Eva gespeelden Hochzeitsmarsch deed hij met Antje aan den rechterarm zijn blijde incomste in De Hut, na 't paradijs der morgenkoffie twee minuten te voren met het min of meer tegenstribbelende meisje te zijn ontvlucht. Een uur later begon het verlovingsmaal. Als de door Geurt van den boschwachter op vader's fiets ijlings bijeengeroepen getuigen, zaten Luiken aan en Terpstra; er waren kaas, jam, ham en sardines bij het versche mik, en mooie vruchten voor dessert. Zelfs ging aan de koffie een feestdrank vooraf, een allen verrassende flesch Liebfraumilch, waarvan de naam, door de bruid niet begrepen, aan de gastvrouw een toast inblies, weliswaar uitsluitend verstaanbaar voor Nico: op de Lieve Vrouwe van Westerloo, eensgezind met het dito meisje van Nunspeet.
Zij waren nu weer de oude vrienden; Eva ried en hielp bij veel, inzonderheid steunde ze hem tegen hemzelven, want ach, hij zat in moeilijkheden! Met zijn liefde was, als iets nieuws, een gevoel van aansprakelijkheid ontstaan, waarmee hij niet alleen
| |
| |
Eva verraste. Onder meer tobde hij over de veertien jaren leeftijdsverschil, hoewel die Antje niet afgeschrikt hadden. Hij was het, die het bezwaar ervan inzag en dit uitmat bij Eva en Luiken, terwijl hij er over zweeg tegen haar. Maar de grootste moeilijkheid kwam van zijn nicht. Nog den dag der verloving schreef hij haar, een brief van bijna zeven zijdjes, naar hij Eva den volgenden morgen vertelde. Toen hij na vier dagen niets gehoord had, ging hij naar Amersfoort met haar praten en bleef drie, vier.... vijf dagen weg: Eva telde en werd ongerust. Wel kwam er tijding, voor Antje en haar; de verslagen van allerhand drukte waren opgevuld met zelfspot. Eva wist, waarom Nico dwaas deed. De clown die lacht om niet te huilen. De grond van zijn ziel was somberheid; onblije, diepe gevoeligheid. Hij schreef van bezoeken bij een notaris, wiens dochter eens zoo mal gedweept had met het onderricht van haar teekenleeraar, dat de dankbare vader al het geduld schonk, waar hij hem om dorst lastig vallen. Van plan om ‘heer des huizes’ te worden, mòest hij ‘hinaus ins feindliche Leben’. Hij zat nu met de assuranties. Levensverzekering was noodig en daarom had hij de agenten van drie maatschappijen bezocht; twee waren goede kennissen, maar de derde leek hem de beste agent. Dus had hij geïnformeerd naar een vierde, wat een van de eerste twee toevallig was te weten gekomen, die het hem hoogst kwalijk nam. Zijn oudste schoolvriend had gespot, dat hij, die zich een kunstenaar waande, opeens vol belangstelling was voor den mammon....
Op een afzonderlijk zijdje aan Eva meldde hij wat hem werkelijk kwelde. Nichts oude maar nog felle oogen keken even bestraffend als vroeger. Over ‘die juffrouw Bergmann’, die er plezier in vond ‘gevallen meisjes’ in huis te nemen, bleek zij ingelicht door te Nunspeet verblijvende vrienden, die de ‘joodsche malloot’ allerminst geschikten omgang vonden voor Nico.... Het gesprek had tot 's avonds geduurd, afgebroken, telkens hervat. Toen Nicht als uiterste argument van zijns vaders liefdeservaring repte, verliet hij de kamer, liep buiten de stad en zag haar vóór den nacht niet weer. Na stroeve zinnetjes bij het ontbijt, ging hij maar weer opnieuw het huis uit en was over hetgeen beiden gestadig had vervuld gehouden,
| |
| |
pas weer begonnen den derden dag, na wederzijdsch mokken al dezen tijd. Haar toestemming had hij niet gevraagd; wel, om haar te sparen, voorzichtig zich uitgedrukt over zijn plan, als iets dat nog nader moest worden geregeld.
Zijn schrijven liet onzekerheid, of hij hiermee het huwelijkstijdstip bedoelde, of.... het feit van een definitieve verloving. En Eva werd nu waarlijk bang. Als die bar-rechtstandige nicht, die hem vroeger zoo onder de plak hield, al was het dan met grootvaders hulp, den goeiert zooal niet om wist te praten, toch volstopte met haar stands- en eerbaarheids-bezwaren, dan moest Antje dat bij zijn terugkeer merken en wat kon er daarna niet gebeuren! Eva gaf er zich rekenschap van dat zij vroeger niet aan de mogelijkheid van een huwelijk voor Antje had gedacht, maar nu, ook in het belang van Piet, wel diep zou worden teleurgesteld, als het misliep met Nico's plan. Plotseling wist ze wat haar te doen stond: zij zou gaan spreken met dat mensch, want Nico kwam blijkbaar nòg niet terug.
| |
XVI.
Aan het station stond een open taxi en daar het pas kwart over tienen was, gelastte Eva den chauffeur haar eerst wat rond te rijden door Amerfoort's nieuwe buurten. Zij kreeg een tuindorp te aanschouwen, omvangrijk en met groot-steedsche luxe. Waarlijk verrast zat zij rond te kijken in de heuvelige lanen. Neen, het zou niet moeilijk zijn, hier een vroolijke woning voor Antje te vinden, als de halsstarrigheid van Nicht bij Nico's te fijngevoelige kieschheid de herovering van het hem dierbare grootvaderlijk huis onmogelijk maakte. Na een half uur liet zij zich naar Muurhuizen rijden. 't Niet nieuwe Amersfoort bleek oud, doch plotseling werd dat iets prachtigs, ze zag een poort over water gebouwd, telkens weder mooie huizen, brokken straat met veel karakter - en toen hield haar rijtuig stil. De chauffeur trok aan een kettingbel, het duurde lang eer werd opengedaan.
- Vraag of juffrouw Kramer thuis is.
- De dienstbode vraagt, wie ze aan kan dienen.
Op een snel gebaar van haar opende de man het portier en
| |
| |
schielijker dan de meid had verwacht, stond de dame uit het rijtuig in de maar half geopende deur.
- Als de Juffrouw me niet mocht kunnen ontvangen, moet je aan meneer Nico zeggen, dat juffrouw Bergmann uit Nunspeet er is. Maar ik kom om met de Juffrouw te spreken, ga dat maar aan de Juffrouw zeggen.
Een zware zucht uit oude borst en de meid slofte langzaam de breede diepe gang in. Eva had gelegenheid rond te kijken. En, was het de invloed van Nico's humor? vroolijk-verrast aanschouwde zij de mogelijkheid, dat het wezentje, eens zoo innig hulpbehoevend op haar atelier gekomen, beschaamd verklarend: - ‘Ik moet wel, om 't kind’, hier binnenkort châtelaine zou zijn, in dezen ouderwetschen bouw, dit deftige metsel- en timmerwerk, waar een vernuftig Bedienaar des Woords de eenige dochter aan zich wist te binden, de erfgename van al dit moois - weliswaar niet tot een duurzaam geluk, daar zij hem te Harderwijk al ontviel en hun eenige kind zich een vrouw zou kiezen, die levens vol leed veroorzaken zou.... Antje met sleutelmand door deze gang! Antje in dezen prachttuin de bloemen verzorgend! Hoe vol waardigheid, deze ruimten, met inkijkjes voor Vermeer of De Hoogh! - Ha, daar slofte de meid weer aan.
- De Juffrouw kan op dit uur niemand te woord staan.
- Vraag dan aan de Juffrouw, hoe laat het haar schikt mij vandaag te ontvangen. En zeg meneer Nico dat ik er ben.
- De jongeheer is nog op zijn kamer.
- Wees zoo goed aan de jongeheer te zeggen, dat juffrouw Bergmann uit Nunspeet er is. Ik wacht hem hier wel in de gang.
En neer viel Eva op een bank, een gebeeldhouwde eikenhouten. En daar de meid keek naar de voordeur, als om te zeggen: hier is de uitgang, stelde zij haar gerust met de woorden:
- De chauffeur weet dat hij moet wachten. We hebben allebei de tijd. Maakt u nu eerst meneer Nico wakker, 't is ongezond zoo lang te slapen, 't zal zeker al bij elven zijn.
Een deur had geknerpt, terwijl zij sprak; hierom zei ze het laatste luider. Schielijk ten halve zich omwendend, zag ze aan deze zij van de gang den voorkant van een vrouwelichaam uit
| |
| |
een deurgat ronden, doch nu snel worden teruggetrokken. Eva vergat dat ze het jodinnetje met de ongehoorzame beenen was. Vlug liep ze toe op de gestalte die zich verraden had in die lichtplek der donkere gang en terwijl zij vriendelijk keek, zei ze met haar beminnelijkste stemgeluid:
- Juffrouw Kramer, verheugd u te zien. Meisje, riep ze nog de gang in, wek jij meneer Nico maar niet.
Zelf bijna struikelend over den drempel, dwong ze Nicht zich om te keeren, drong ze haar de kamer in en zei toen, weer beminnelijk:
- Natuurlijk wil ik veel liever eerst met u praten, Juffrouw Kramer. Niemand kan u beter alles uitleggen dan ik, die de studiekameraad van uw zoon ben. Trouwens, zooals u weet....
- Juffrouw!....
- Juffrouw Bergmann, Eva Bergmann....
Nu stonden ze waarlijk tegenover elkander! Maar Eva voelde opeens heel anders. Zij had zich een, bij alle toewijding aan Nico, heibeiig wezen voorgesteld, misschien ook min of meer geniepig: - iemand die dit huis niet uit wou, waar ze haar brood en haar leunstoel had. En nu zag ze een schattig persoontje, wier aanblik haar zonderling trof, haast ontroerde. ‘Nicht’ stond vlak vóór het licht in het donker, dat in 't als een zaal zoo ruime vertrek een grens had gelijk een diagonaal, zoodat men in de morgenuren van dezen warmte brengenden dag uit koele schaduw in de zon zag. Afstraling van het voormiddaggoud, dat rozen en begonia's en vele andere bloemen omgloeide, drong als een fonkelende stuiving door de wijde raamdeuren binnen en legde zich schuin op de helft der kamer. Uit het donkere gedeelte flonkerde van 'n vierkante tafel één enkel koperen voorwerp op, een koffiestel, waarlijk monumentaal. Het zien dáárvan deed Eva herkennen. Nu wist zij, waardoor zij hier was getroffen, als weer door iets dat haar vader liefhad. Want de koop van zijn Bakker Korff, waarvoor hij waarlijk had moeten vechten, was een der blijdste oogenblikken uit zijn collectioneursbestaan geweest. Van de ‘Drie Douairières’, daar afgebeeld, stond de kleinste, de liefste nu vóór haar, met achter zich het koffiestel van 't schilderij. Bij deze heugenis van vader, voegde zich die van haar goeien vriend Nico: koffie te Nunspeet
| |
| |
en koffie hier - de kan stond waarlijk als voor hem gereed, hoewel de drinker nog in bed lag! Dat alles gaf zulk een grappige wending aan de oorlogzuchtige stemming, waarmede zij was binnengedrongen, dat Eva niet anders vermocht te doen dan weer een lief gezicht te zetten. Graag had zij de hand van het oudje gevat. Ze zei:
- Weest u niet boos, Juffrouw Kramer, dat ik mezelve toegang verschafte, ik wou zóó graag eens met u praten.
- Gaat u dan zitten, antwoordde de juffrouw zuchtend en nam zelve plaats naast de tafel aan den muurkant.
Eva ontwaarde boven haar hoofd de groote foto van een knaap, een vriendelijk lachenden krullebol. - ‘Toen was hij van haar’, dacht zij en meteen schoot door haar brein en weder als een regel van drieën, gelijk zij er altijd maakte op school: Piet staat tot mij als Nico tot Nicht. Zij doorzag wat moest gebeuren. Geen erger oneenigheid mocht ze stichten; in den naam van een dubbele liefde, welke misschien verdiende met moederliefde te worden vergeleken, zou ze pleiten voor dubbel geluk. Het besef dat dit nieuwe inzicht klaar en glanzend openlag, maakte dat zij naar woorden niet zocht. Ook viel er meer te vergelijken dan alleen haar in oprechte bescheidenheid beleden bereidheid om voor Piet den vaderlooze werkzaam te zijn naar den trant van Juffrouw Kramer's zorg voor Nico. Met het gemak harer goede bedoeling verklaarde zij op de hoogte te wezen van Nico's jeugd. Leed valt er over zoovele families! Voor haar was het een leed geweest, toen kort na den dood van haar vader, dien ze had liefgehad met eerbied en bewondering, Antje Engelaar haar opzocht, na daartoe vergunning te hebben gevraagd bij de toezending van een briefje, door haar vader niet lang vóór zijn dood aan de wel heel jonge minnares geschreven. Een vierjarig jongetje bracht zij mee. Dat het huwelijk harer oouders niet gelukkig was geweest, Eva had het lang geweten; maar dit bezoek, kort na zijn sterven, trof nog heel anders haar teerste gevoelens. Hierom nam zij beiden tot zich, aanvankelijk tot ontevredenheid van haar familie. Eerst liet zij de moeder naar Nunspeet komen, later het kind. Aan Nico en nog een kameraad van de Amsterdamsche Academie, vertelde zij Antje's geschiedenis, juist omdat beiden haar vaak bezochten. Toen
| |
| |
zij nochtans iets meende te merken aan Nico, ondervroeg ze hem en op zijn bevestigend antwoord verzocht ze hem dadelijk wat te gaan reizen.
- Ziedaar, Juffrouw Kramer, de volle waarheid.
- Die mijn bezwaren alleen bevestigt.
- Hoe meent u?
- Ik meen, dat ik niets van u heb gehoord, waardoor de werkmansdochter met een zondig verleden minder onaannemelijk wordt als de aanstaande vrouw van mijn neef. Waar moet ik uw bezoek aan toeschrijven, Juffrouw....?
- Bergmann, ik heet Eva Bergmann. Ik kom, ook om met Nico te spreken, na een uitvoerige brief van hem, in de hoop dat ik als vrouw misschien bemiddelend zou kunnen werken...
- Bemiddelend? U! Tusschen mij en mijn neef. Zegt u liever de waarheid, Juffrouw. U komt, u dringt hier min of meer binnen, in het belang van dat door uw vader verleide meisje, dat u een onderdak wilt bezorgen.
- O, Juffrouw Kramer, wat doet u boos! Dat Nico de langslaper zelfs om elf uur nog niet op zou zijn, had ik werkelijk niet verwacht. Te Nunspeet is hij nooit zóó laat. Nu praat ik dus graag eerst met u. Maar 'k ben hier in zijn huis, nietwaar? en hij loopt bij mij in en uit. Een onderdak heeft Antje niet noodig, dat heeft ze bij mij, zoolang ik leef en ook haar jongen is bezorgd, al kwam ik vandaag te overlijden. Het testament ligt te Amsterdam en ik hoop dit nog te verbeteren, juist in verband met het huwelijk. Gelukkig ben ik gefortuneerd.
- Gelukkig is geld niet alles, Juffrouw.
- Zoo, Juffrouw Kramer, weet u dat ook? 't Is wat ik telkens moet herhalen tegen mijn eigen familieleden. Ik sprak van fortuin omdat u van een onderdak sprak.
- Daar komt nog iets meer dan geld bij te pas.
- Zeker. En 'k geef u onmiddellijk toe, dat een man te krijgen als Nico, voor iemand in de positie van Antje haast een verbijsterend voorrecht is. Maar ook Nico vindt er geluk bij. Hier heb ik drie brieven uit Westerloo, die hij me schreef toen hij Antje nog over niets had gesproken, nadat ik hem uit Nunspeet had weggestuurd. U hebt hem dezer dagen gewezen op de droeve huwelijkservaring van zijn vader, hier schreef hij mij over dat kinderleed.
| |
| |
Eva zag de oogen verdoffen en wrevel een plooi trekken om den mond, nu Nicht vernemen moest dat Nico over hun onderhoud had geschreven. Zij opende onverdroten haar tasch en diepte er de brieven uit, welke haar zoo geërgerd hadden. Brokken las zij er uit voor, met commentaar die niets deed blijken van haar gevoelens, haar tegenspraak. Wel zei zij bij den eersten brief aan een verandering in Nico's gevoelens te hebben gedacht en dus onmiddellijk geantwoord: - Bezin je toch, eer je begint.
- Mag ik die brieven eens zien? vroeg Nicht en aan de vastberadenheid, waarmee zij tegelijkertijd de aristocratisch-kleine hand ernaar uitstak, herkende Eva de doortastende vrouw, die zoovele jaren dit huis bestuurde, dit huis waar welvaart was - en leed. Kon zij het voortaan blijven besturen? Het zou Antje's moreele ondergang zijn. Maar.... waarom in de ruime woning geen twee ménages náást elkaar? Als Nicht haar eten van den kok kreeg....
De oogen strak op de oude gevestigd, die zenuwachtig haar bril geopend en de brieven schuin naar het licht gekeerd had, overdacht Eva dezen inval. Toen, resoluutheid voor resoluutheid daar zij zag dat de brieven indruk maakten, zei ze, ofschoon de lektuur nog niet was voleindigd:
- Voordat Nico komt een vraag....
En ze legde haar denkbeeld bloot. Nu Juffrouw Kramer daar zelf had gelezen, dat Nico dit huwelijk stellig wenschte, als een geluk waar hij nooit op gehoopt had, bleef alleen nog de vraag hoe zich in te richten. Met Eva had hij dáár nog niet over gesproken. Had hij de zaak met zijn nicht behandeld? Kon de oplossing niet zijn, dat ook de Juffrouw daar bleef wonen, in een gedeelte van het huis en met gebruik van den mooien tuin? Want - en Eva glimlachte nu - de pracht van dien tuin was immers háár werk en hoeveel moois hij had voor Nico, wist ieder die zijn bloem-aquarellen kende.
- Hij zal er nu zelf voor moeten zorgen, zei Juffrouw Kramer met de zelfingenomeheid, waar oude menschen even onvoorzichtig mee voor den dag komen als kinderen.
‘Beet’, ging het blij door Eva's brein. En welbewust met joodsche slimheid, uiterst voorzichtig, stap voor stap, schijn- | |
| |
baar zóó argeloos dat zich de oude verbaasde, leidde ze 't wellicht beslissend gesprek. Nicht zei met eenzelfde bitsheid: - ‘U spreekt, alsof het huwelijk vaststaat!’ doch Eva antwoordde slechts met de oogen, door die naar het drietal brieven te wenden, dat onder den bril op de Juffrouw haar schoot lag. Ongelukkig deed zij nu tactloos door onnoodigerwijze te reppen van Piet. Nicht véérde op. Wat? ook dat kind hier? En dan zou men willen, dat zij in dit huis bleef?....
- Kijkt u eens, Juffrouw Kramer. Nico was voornemens, de jongen bij het trouwen als zijn zoon te erkennen...... Och, u schrikt? Maar ik spreek de waarheid. Met moeite heb ik hem overgehaald, dat niet te doen, want het zou onvoorzichtig zijn. Ik heb het met mijn notaris besproken, het is voor alle partijen beter dat de jongen de naam houdt die hij heeft. Maar aan de mogelijkheid, dat de moeder, om met uw neef te trouwen, zou moeten afstand doen van haar natuurrecht, daaraan heeft werkelijk niemand gedacht. Trouwens, geeft u de brieven eens hier... Nico schrijf al in de eerste....
En vlug boog zij over en greep de papieren van onder den bril en rustig toen, te rustiger, daar over haar de onrust hijgde, zocht ze....
- O, hier heb ik het al! Het was in de tweede brief. ‘Dank zij jou, ons beider vriendin - Nico meent: van hem en Antje - is haar moedergeluk nu veilig. Mag ik haar rukken uit deze rust, ik die bereid ben, natúúrlijk bereid, de zorg voor den jongen met haar te deelen, maar daartoe word gedreven door zelfzucht, immers door verlangen naar haar?’ U hoort, hij noemt het ‘natúúrlijk bereid’, de moeder en het kind zijn één.... Trouwens, als hij een weduwe trouwde....
- Hoe dùrft u dat vergelijken, Juffrouw! kwam nu de stem van juffrouw Kramer, hoonend, bijna dreigend van klank. Doch zegepralend klonk hij niet.
Eva achtte het overbodig, te twisten over het recht van een kind, als gaande vóór alles, in elk geval; ook hoorde zij gerucht in de gang en ja, daar was dan toch eindelijk Nico.
(Wordt vervolgd.)
|
|