luistert bewogen, als in de inleiding de contrabassen de huiveringwekkende stijging van E naar C doen hooren - waarin gansch het drama ligt opgesloten -, ge voelt de grootste, de heiligste smart, de aandoeningen welke de ziel bestormen bij Jezus' woorden tot de discipelen: ‘Setzet euch hier bis dasz ich dort hingehe und bete.... meine Seele ist betrübt bis in den Tod, bleibet hier und wachet mit mir....’, en in ootmoed buigt ge het hoofd, erkennend dat er- geen figuur is van dieper ontroering en tegelijk van meer verheven zin dan de kruisdragende Christus.
Tot plots de toetsen worden aangeroerd welke de mineur-tonen van ons hart doen trillen, schenkende vertrouwen, hoop en geloof, omdat de hemelsche stem van mevrouw Noordewier in innige blankheid in blijden jubel u toezingt:
Ich will dir mein Herze schenken.
Senke dich, mein Heil, hinein,
Ich wil mich in dir versenken,
Ist dir gleich die Welt zu klein.
Ei, so sollst du mir allein
Mehr als Welt und Himmel sein.
Men zegt dat een edel mensch tracht zijn ziel den hoogsten glans en de sterkste uitstraling te geven. Ik geloof het graag. En als mevrouw Noordewier ons verklankt de muziek waarin de groote meesters hun diepste gevoelens hebben geuit en hun heiligste gedachten hebben neergelegd, dan is het de goddelijke vonk die ons ontroert, omdat zij, begenadigde, met haar ziel, zoekende naar opperste schoonheid, die schoonheid ook kan vinden, want haar herscheppingskunst is gegroeid tot volle rijpheid.
Hoort haar in het ‘Canticum’ van Alphons Diepenbrock - den edelen en machtigen geest zooals wijlen mgr. Van Schaick terecht hem noemde - kinderlijk-eenvoudig belijden: ‘Solum quia reux meus es et solum quia Deus es’ -, luistert hoe nobel en indrukwekkend zij in Bernard Zweers' ‘Rei van Burgzaten’ uit Vondel's ‘Gijsbreght van Aemstel’ de schonheid openbaart der regels van Neerlands dichtervorst: