De Nieuwe Gids. Jaargang 43(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] Sonnetten door Hélène Swarth. I. Troost. Nu wilde ik ál de grijzen, bang gebogen Naar de aard, die weldra hen verzwelgen zal, Vertroosten mild, met wijzen woordenval - Maar 'k weet geen woorden voor mijn mededoogen. - ‘Een Engel brengt u, ver van Tranendal, In Paradijs, waar blij verwonderde oogen Verloren lieven weer aanschouwen mogen!’ Of: - ‘Zalig zijn wie smelten weg in 't Al!’ Of: - ‘Wie zijn wij, die van een hemel droomen, Arme éendagsvliegjes, minder, stof-atomen, Doorlevende éven hoop, vrees, vreugd, verdriet, Dan, moegedwarreld, droomloos en gelaten, In 't rijk van rust, waar lieven is noch haten, Ons lossend op in God - of eeuwig Niet?’ [pagina 299] [p. 299] II. Goden. O vrome! bitter moet ik u benijden Uw milden God, wiens toorn zich laat verkalmen Door gloed van kaarsen, geur van wierookwalmen, Door rozekrans en bede en schuldbelijden, Geruisch van orgel, klokke- en lofzanggalmen! Terwijl de Christus, die voor u kwam lijden, In 't Brood der Englen, dat uw priesters wijden, U sterkt en wenkt waar wuiven hemelpalmen. Mijn god is wreed gelijk barbaarsche goden. Hij dwong in overmoed met hem te kampen Mij, arm atoom, den strijd door hem verboden. En 'k wacht, vertreden, overstelpt van rampen, Tot hij, die troont in wolk van tranendampen, Mij storten zal in donker Land der Dooden. [pagina 300] [p. 300] III. Wanhoopsbeest. En triomfantlijk greep en wierp ik uit Het glibbrig donker giftig Wanhoopsbeest. En uit de wond, waar 't nooit meer van geneest, Droop bloed als wijnmoer langs de zwarte huid. En hoogmoeddronken, wijl 'k was sterk geweest, Den voet geplant ten doodstuip van mijn buit, Mijn zegezang ik zong met blij geluid. Om de overwinning vroolijk vierde ik feest. Toen boog ik over 't hemelrein kristal Der bron, ten lest door trotschen moed bevrijd, Die 't zwarte Beest nooit meer bezoedlen zal. En 'k schepte en hief een handvol, zongewijd. Doch diep in 't water klonk een stem, die riep - En 'k zonk in d' afgrond, waar de hemel sliep. Vorige Volgende