| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Door de radiografie heeft over geheel de wereld het leven een dramatische kracht gewonnen, waarvan de meeste menschen zich nog nauwelijks bewust zijn. Haast op hetzelfde oogenblik, dat ergens, hoever weg ook, een belangrijke gebeurtenis het leven van individu, groep of natie doet trillen, worden deze trillingen sympatisch medegevoeld door ieder mensch ter wereld, wiens ziel niet is afgesloten voor het leven zijner medemenschen. Aldus wordt het individu meer en meer aan zich-zelf onttrokken en, door het leven der geheele wereld mede te leven, verliest en wint te zelfder tijd het zijne aan intensiteit. Wij zijn nog niet over het Noordpooldrama heen, of onze aandacht wordt getrokken door een gebeurtenis even ver weg; Mexico, waar de pas gekozen president Obregon door een geloofsfanaticus werd gedood. Wij vragen ons af: welke gevolgen zal dit hebben op de gebeurtenissen in dat land van primitieven, die sinds kort een politieke jas hebben aangetrokken over hun geestelijke naaktheid? ‘La politique, hélas, voilà notre misère’, verzuchtte een kleine honderd jaar geleden Alfred de Musset, die wel eens mooier wat gedicht heeft dan deze komieke klacht. Bewijs, dat reeds toen ‘de politiek’ haar kanker deed invreten, waar men haar 't ergst moest vreezen: in de poëzie. Die kanker heeft zich sedert in het staatkundig leven der volken verspreid, verdiept: natiën zijn er aan ten gronde gegaan om herboren te worden in een geheel ander leven, dat echter niet veel beter schijnt. Zoo hebben wij in wat Rusland wordt genoemd den Bolsjewistischen, en in Italië den Fascistischen staat zien ontstaan, en het is wel een eigenaardige speling van het toeval, dat in de Nobile-tragédie de eerste als redder optreedt voor de laatste.
| |
| |
De Politiek! Het Parlementarisme, dat overal min of meer in een toestand van ontbinding verkeert. In Zuid-Slavië werden de parlementsleden, natuurlijk die van ‘de’ tegenpartij, ‘stieren en zwijnen’ genoemd en degeen, die aldus zijn hart uitstortte, als overtuigendst parlementair argument, op staanden voet dood geschoten. Maarschalk Pilsoedski, de krachtkerel van het Poolsche nationale leven, noemde de parlementsleden van zijn eigen land, natuurlijk ‘de’ tegenpartij weer, ‘schoften en zwijnen’. En hij voegde er bij: ‘het Parlement gaat met den Staats-president en den minister-president om ‘zooals iemand nog niet met z'n maitresse omgaat’, klacht, welke veel te denken geeft. Want hoe wil maarschalk Pilsoedski, dat ‘men’ wèl en nièt met ‘z'n maitresse’ zal omgaan? Deze Poolsche vuurvreter neemt als vaststaand aan, dat ieder er een heeft.
Maar in de uiteenzetting zijner klacht liet hij het licht over de toestanden in de parlementaire politiek van zijn land nog wat helderder schijnen. ‘Nadat ik den bevrijdingsoorlog had gevoerd - de maarschalk vergat zijn soldaten. Maar gewone soldaten zijn er om na de overwinning vergeten te worden, immers genoegzaam gehuldigd door de monumenten voor ‘den Onbekenden Soldaat’; Ik heb den bevrijdingsoorlog gevoerd en niemand anders - ‘Nadat Ik den bevrijdingsoorlog had gevoerd, had ik Polen aan zich-zelf kunnen overlaten. Ik vroeg mij toen af of ik de Poolsche Volksvertegenwoordiging zou behandelen als 'n prostituée dan wel of ik haar een trap zou geven? Het Poolsche parlement is een parlement van geprostitueerden. Met voorbedachten rade heeft het de Grondwet zoo gemaakt, dat het den eersten minister op de ergste gemeenheden kan tracteeren, welke een dom, verwilderd brein kan uitdenken.... De volksvertegenwoordigers gedragen zich in de “Sejm” als in een kroeg. Alleen de ministers moeten hun fatsoen houden. De afgevaardigden daarentegen mogen vrij spectakel maken, brullen en zich gedragen als schoften en zwijnen. In zoo'n atmosfeer kan ik het niet langer uithouden.’
Hum! Een kalm Hollandsch lezer, die zich óók wel eens ergert aan zijn regeeringscollegiën, maar toch dankbaar erkent, dat de taal er van niet zoo is als deze dragonder, zich verbeeldende ‘fatsoenlijk’ te spreken over zijn Parlement, uitslaat,
| |
| |
zal bij het lezen dezer Poolsch-politieke ontboezeming waarschijnlijk denken, dat de maarschalk-politicus, die er zich op beroemt ‘de groote lijnen van Polens buitenlandsche politiek te bepalen’, niet zoo geheel misplaatst schijnt in een omgeving van ‘schoften en zwijnen’. In vergelijking van dezen kazerneman, die dan de buitenlandsche politiek van zijn land leidt, doch tegen de verkankering van de parlementaire politiek niet opkan, is Benito Mussolini, een werkmanszoon en gewoon soldaat in den oorlog, als zoodanig met de ongetelde anderen gewond, die het parlement van zijn land wel degelijk het zwijgen heeft weten op te leggen, of liever het geleerd heeft telkens gehoorzaam ja en amen te zeggen, een politieke reus. Dit zal trouwens zelfs door zijn felste tegenstanders wel niet ontkend worden.
Maar hoe, in Gods naam, moeten de volken geregeerd worden, als de menschelijke dwaasheid en dwaling niet inzien, dat elk volk het genie moet bezitten om zich een geheel eigen regeeringssysteem te scheppen overeenkomstig zijn geestelijke en materieele omstandigheden en zijn natuurlijke verhouding tot andere volken? Zelfs in het Britsche volksleven draagt het daaruit geboren Parlementarisme de kiemen van zijn verval of zijn verwording? De volken zijn steeds geleid door enkelingen, of groepen van enkelingen, onder, 't is waar, steeds zich wijzigende leuzen, welke echter nooit leugenachtiger waren dan toen die enkelingen het deden voorkomen, dat zij het land regeerden namens het volk, dit was voor het volk en door het volk. Want een regeering door het volk is een onmogelijkheid. Waar men in den tegenwoordigen tijd van politieke gisting, verwording en overgang ook rondzie: men ziet overal enkele individuen of groepen, die hun land naar eigen inzichten regeeren. In Italië mogen dit Mussolini en zijn fascistische vrienden en volgelingen zijn, in Rusland Krassin met de zijne, in Mexico Calles of diens pas vermoorde mededinger en medestander naar de persoonlijke macht in het land, Obregon; in de overige landen, ietwat talrijker, de groepen beroepspolitici opgestuwd door de democratie, overal zijn het slechts enkelingen, die de schare leiden naar hun inzichten, welke dikwijls op dwalingen berusten. Zoo werd ook pas in Egypte het Parlement voor drie jaar naar huis gezonden
| |
| |
en de deuren er van verzegeld: er was met de onberekenbare bewoners geen werk te doen.
Maar zelfs een politieke reus als Mussolini, wien het dan gelukt schijnt de staatkundige toestanden van zijn volk dermate te vervormen, dat er eigenlijk van politiek, zooals wij het woord sinds twee-en-een-halve eeuw naar Engelsch voorbeeld hebben leeren verstaan, geen sprake meer kan zijn, zelfs Mussolini moet zich afvragen of wat hij voor zijn land geschapen heeft wel duurzame levenskracht bezit? Misschien niet hij persoonlijk, want hij is een man, dien men slechts fel kan haten, innig vereeren of giftig kan belasteren, doch slechts door omwenteling of sluipmoord kan vallen, zijn schepping, het Fascisme, heeft bij het Italiaansche volk zijn populariteit ingeboet. De tijd om dezen geweldigen volksleider onpartijdig te kunnen beoordeelen is nog niet aangebroken. Men ziet hem nog slechts omgeven door hoog oplaaiende vlammen van liefde, vereering en haat. Maar indien men mag aannemen, dat hij geleid wordt door verheven beginselen in het belang van zijn volk, en zelf intègre is: het komt wel aan den dag, dat zijn voornaamste handlangers dit nièt zijn, en in meer of minder sterke mate eigenbelang voorstaan. In Rome, op den hoek van een straat, vindt men nog steeds het verminkte gedrochtelijke beeld uit de oude tijden, Pasquino geheeten, waaraan de spottende Romeinen in de eeuwen der Pauselijke regeering, toen zij politiek onmondig werden gehouden, hun anonieme spotversjes plakten, pasquinades genoemd. De geest der ‘Pasquinades’ schijnt weer in Rome te herleven nu Mussolini en zijn volgelingen het Italiaansche volk opnieuw politiek onmondig hebben gemaakt. Er is geen vrije pers meer in het land, nog minder een oppositie; de landsregeering berust in handen van den ‘Duce’ en de mannen, die zijn vertrouwen hebben gewonnen, van wie het de vraag is of zij het allen verdienen, en de provinciale regeeringscollegiën en die der gemeenten zijn vervangen door ‘Podestà's’ en een kleine groep fascistische
secretarissen. Maar de economische toestanden verbeteren niet: er is geen noemenswaardige buitenlandsche handel, de ‘Lira’ heet vastgesteld maar de duurte neemt toe, de belasting ook en het getal faillissementen. De werkgevers hebben niet het recht om hun
| |
| |
ondergeschikten te ontslaan wegens gebrek aan werk, zij kunnen soms hun bedrijf voortzetten met regeeringssteun, of het aantal werkuren inkrimpen, maar het bedrijf moet gehandhaafd blijven tot het oogenblik, dat het failliet op natuurlijkerwijs ontstaat en de onderneming daardoor niet meer voortkan.
Moet men dan beweren, dat het Fascisme in Italië is mislukt? Zoo min als men recht heeft te beweren, dat het Bolsjewisme in de Soviëtrepublieken mislukt is. Beide verkeeren in een toestand van verwording en wording, zooals in alle overige landen, waar het Parlementarisme nog heerscht de staatkundige toestanden verworden en worden. ‘Alles vloeit’. Dit oude adagium is heden van een nog grooter waarheid dan bij het ontstaan van welk leven ook. Maar er komt allengs meer samenleven in de familie der volken. De menschheid verkrijgt een hechter eenheid, en de vraagstukken van het eene volk laten de andere volken niet langer onwetend of onverschillig. Als het eene volk schreit kan het andere niet lachen.
De jongste oorlog, vreeselijker een dan ooit te voren, heeft den Volkenbond doen ontstaan, en schoon twijfel aan de duurzame loutering van den menschelijken geest door de bestaande economische omstandigheden der menschheid nog kan verdedigd worden, en het volstrekt niet zeker is, dat zij voortaan zonder oorlog zal kunnen voortleven, wie zal ontkennen, dat de Volkenbond heilzaam werkt? Kelloggs anti-oorlogsverdrag is dan reeds door de regeeringen der meeste natiën goedgekeurd. Het Handvest wacht slechts op zijn plechtige onderteekening. Wil dit zeggen, dat dit nimmer óók slechts ‘een vodje papier’ zal blijken te zijn? Allerminst. Maar het lijkt wèl een verheugende omstandigheid, dat dit nieuwe verdrag is uitgegaan van de machtige Vereenigde Staten, zoo bevreesd om opnieuw door het naar oorlog drijvende politieke raderwerk van Europa gegrepen te worden, dat de athletische republiek buiten den Volkenbond heeft willen blijven, om daar nu wat men zou kunnen noemen de Stille Vennoot van te worden. Want hierop komt het nieuwe handvest neer, dat den oorlog buiten de internationale wet stelt, tenzij eenig volk er door zelfverdediging toe gedwongen wordt. Het richt zich tot de volken, in den Volkenbond verbonden, en is het beginsel van dien Bond ter- | |
| |
zelfdertijd versterking en steun. Een oorlog komt gelukkig nooit op als een cycloon. Zelfs ook deze kan door weerkundigen voorspeld worden. Het is waar, dat de toestanden in Oost- en Zuid-Oost-Europa, in Zuid- en Centraal-Amerika, in China allerminst recht geven om zich thans reeds over den Wereldvrede te verheugen. Maar zooveel de Volkenbond op deze volken eenig gezag bezit, wordt dit thans versterkt door het gezag van de machtige Noord-Amerikaansche republiek. Zij is nog wel niet aangesloten bij den Volkenbond, maar met de volken die hem vormen contractueel verbonden om een aanvalsoorlog, van welk volk ook tegen welk volk ook, buiten de wet te stellen. Dit wil zeggen:
het opkomen er van, zoo dat hij eindelijk onvermijdelijk wordt, zooveel mogelijk tegen te werken.
Wat wil men onder de gegeven omstandigheden en verhoudingen meer? Het is waar, dat de volken, met uitzondering van de Bolsjewistische, nog kapitalistisch geleid, door het particulier initiatief, dat van dit stelsel een onaantastbaar beginsel is, dikwijls onbewust speelbal kunnen worden van duistere individuen. Maar terwijl dit het geval is met de meeste volken, kan men het reeds een geluk achten, dat zij allen verschillende en elkaar bestrijdende belangen hebben, zoodat, al mogen dan al individuen baat vinden bij den oorlog, wààr ook, terwijl toch de gemeenschap er schade bij heeft, deze, tenzij door de dagbladpers vergiftigd en verblind, hun drijven kan verhinderen. Er wil hier dit gezegd worden: nu de familie der volken meer en meer neigt tot een gelukkige eensgezindheid tegen den oorlog, ook door dit Handvest, 't welk door de Vereenigde Staten aan het lang wikkend en wegend oordeel der volken is onderworpen en straks door hen zal worden onderteekend, krijgt het zedelijk beginsel, dat de menschheid van den oorlog afkeerig maakt, algemeen grooter kracht. Het is waar, dat de volken zich nog niet kunnen ontwapenen. Er is nog te veel kwade wil, baatzucht, duister drijven onder individuen en groepen. Wat men noemt de ‘beschaafde’ volken staan nog teveel onder den invloed der achterlijke. Wàt, bijvoorbeeld, in China gebeurt, heeft zijn weerslag op Japan, op Rusland, op Engeland, op de Vereenigde Staten. Zoolang dáár wapengekletter wordt gehoord, kan men elders niet zich verbinden voortaan ongewapend door het leven te gaan.
| |
| |
De nationalisten in het verscheurde en verdeelde China schijnen door hun jongste overwinningen op de tegenstanders, waardoor voortaan Nanking en niet langer Peking de hoofdstad zal zijn, zich sterk genoeg gevoelen om aan hun onoverzienbaar land een nationalistische eenheid te schenken. Wat deze op den duur aan kracht zal bezitten moet de tijd ons leeren. Zij zou niet nationalistisch zijn, indien de overwinnaars, aleer te trachten onder hun volk een schijn van administratieve orde te stichten, zich niet dadelijk tot de buitenlandsche regeeringen wendden om zoogenaamde ‘eenzijdige’ verdragen, door vroegere ‘regeeringen’ van China aangegaan, op te zeggen om die te vervangen door nieuwe, op voet van volkomen gelijkheid. Volkomen economische en geestelijke gelijkheid van het grootendeels analfabethische China, en zeg: het Engelsche volk, of het Nederlandsche. Niettemin zal deze fictie wel worden aanvaard, en het kan den meesten Westerlingen wel onverschillig blijven. China heeft voor Europa voorloopig afgedaan. Reeds in 1921 te Washington hebben de verschillende regeeringen er in toegestemd, dat de fictie van China's gelijkheid met de andere natiën, àlle andere natiën, zou worden erkend op voorwaarde, dat er een duurzame Chineesche regeering zou zijn met wie elke natie afzonderlijk zou kunnen onderhandelen. De regeering, welke thans Nanking tot hoofdstad heeft verheven, wijl zij haar tegenstrijders heet te hebben vernietigd, beweert zulk een stabiele regeering te zijn. De in China verblijvende buitenlanders, hun goederen en eigendommen zullen dus voortaan onder Chineesche wetten staan, door Chineezen gerecht worden, en de Hemel sta hen bij!
Misschien zal ook dit zich wel ten goede schikken, waarschijnlijk zelfs. De eigenaardige mentaliteit der Chineezen, harde werkers met veel economisch inzicht, doch thans nog met slecht ontwikkeld gemeenschapsgevoel, kan misschien door den invloed der nationale gedachte worden verlenigd in den zin, dat niet enkel zij-zelf economisch aansprakelijk zijn, maar ook hun gemeenschap, zoodra er voor China werkelijk van een nationale gemeenschap sprake kan zijn tegenover andere nationale gemeenschappen. Misschien kunnen de bepalingen van die pas door den heer H. Colijn zoo gelukkig
| |
| |
geleide en tot een bevredigend eind gebrachte economische conferentie van den Volkenbond, dan ook voor hen gelden. De voornaamste economische landen ter wereld, veertien in tal, Nederland inbegrepen, hebben immers een overeenkomst aangegaan om met achttien uitzonderingen, waarvan tien geen noemenswaardig algemeen belang bezitten, aan het bestaande stelsel van in- en uitvoerverboden een eind te maken. Zulk een op economisch gebied zoo competent man als de heer Colijn noemde dit een belangrijke vooruitgang in het internationale handelsverkeer. En al wordt daardoor de bestaande economische strijd tusschen de natiën niet vernietigd, ‘de geest van Genève’ van practische ervaring en overleg heeft er opnieuw door bewezen, dat door besprekingen van de mannen, die op verschillend gebied hun volken voorgaan, vredeswerk kan worden verricht, 't welk ten slotte uit loopt op den algemeenen vrede.
Ook ten opzichte van het moeilijke Tangervraagstuk is er buiten den Volkenbond om een overeenkomst bereikt. Het gold hier voornamelijk een belangenstrijd tusschen Frankrijk en Spanje, waarbij Engeland en het tegenwoordige Italië niet afzijdig konden of wilden blijven. Eerst hebben de twee in dit geval belangrijkste, immers het nauwst bij dit vraagstuk betrokken natiën, Frankrijk en Spanje, zich met elkaar verstaan en zijn tot een bevredigend resultaat geraakt. Het is waar, dat Engeland er slechts ter zijde bij betrokken was, doch in de conferentie zijn woord wilde doen hooren, wijl het voor Gibraltar niet onverschillig kan zijn ten opzichte zijner overburen daar. Spanje wenschte bij het beheer van Tanger van Frankrijk erkenning van zijn gewichtige beteekenis en heeft deze gekregen, doch zijn plaats in het beheer der belangrijke kuststad wordt geneutraliseerd door die, welke het Fascistisch Italië thans heeft gewonnen. Deze Tanger-overeenkomst is wel niet een verheuging voor heel de wereld, maar er is een internationaal stootpunt aan deze uiterste kust van de Middellandsche Zee, nog wel direct aan haar invaart, minder door. Daarvoor behoeft men Spanjaard, Franschman, Italiaan noch Engelschman te zijn om er zich door bevredigd te gevoelen.
|
|