De Nieuwe Gids. Jaargang 43(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Liefde door Hélène Swarth. I O voelde ik lievend leven in 't Heelal Een wijze Vader, die mijn schreden leidt, Die eindlijk 't bang, in donker moegeschreid Verlaten kind in de armen nemen zal! Zijn blauwen mantel zag ik wijdgespreid In lucht en zee, zijn oogen zonder tal In sterren, ver in 't hemelenkristal En door zijn adem werd de wind gewijd. Maar wijl mijn eeuw wou leven zonder God En grijze twijfel, grijnzende in den nacht, Mij wees op ijzren wet van ijskoud lot, Viel, hoe 'k hem haatte, ik in zijn duistre macht En riep, in vreeze, om Liefde - En Liefde bracht Mij in haar doolhof, met een lach van spot. [pagina 163] [p. 163] II Wild woei de wind, dien gouden najaarsmorgen. 'k Wierp weg mijn pen, versmeet mijn liefste boeken, Toog hoopvol uit, een lievend hart te zoeken, Waaraan mijn hart zou veilig zijn geborgen. De menschen lachten: 'k moest mijn hart verkloeken. Zij hielden wijs hun vreugde en staart verborgen. Zoo moest ik doen met de angsten, die mij worgen - In 't gelend woud klonk somber roep van roeken. Toen vond ik hem - Wij poosden, opgetogen, En héél den hemel zag ik in zijn oogen. Mijn hand lag blij versmeltende in zijn handen. 't Was droef en zoet. Hij zei met zachte woorden Hoe, moe van leed, wij bij elkaar behoorden - Dan liet mij los en toog naar vreemde landen. [pagina 164] [p. 164] III Ik dronk de ziel van bosch- en heidelanden - 't Bosch had beloofd, met ruischlied mij te sussen, De heide, koel in bloemenzee te blusschen De smartehel, die me in het hart bleef branden. Plots voelde ik zoel een mond mijn lippen kussen En over de oogen streeling zoet van handen. En Liefde sloeg me in zachte zijden banden - Rond borst en polsen knelden fel de lussen. 't Verkalmend ruischlied moest ik wel verlaten En 't balsembad van bosch- en heidegeuren. En 'k schreide wild: - ‘O Liefde! ik moest u haten!’ En Liefde lachte - En weerloos liet 'k mij sleuren Naar 't oord van wanhoop, gister bang ontvloden, Waar 'k eenzaam dwaal, als in een stad der dooden. Vorige Volgende