| |
| |
| |
Moderne Duitsche literatuur door Jan J. Zeldenthuis.
I.
Stefan Zweig: Verwirrung der Gefühle; Insel Verlag; Leipzig, 1927.
Voor jaren verscheen van de hand van Stefan Zweig een inleiding tot de vertaling van de werken van Arthur Rimbaud. Hij deed zich kennen als een ernstig essayist, een man van fijne beschaving en goeden smaak.
Sedertdien is Zweig zich gaan toeleggen op oorspronkelijk letterkundig werk: zoo verscheen van zijn hand een novellenreeks ‘Die Kette’, waarvan het hierboven vermelde boek de laatste drie verhalen bevat. De geheele reeks tracht het eerste erotische ontwaken (Geschichten aus Kinderland), de bewuste strijd met de hartstochten (Novellen einer Leidenschaft) en daarna, beschouwend, de verwarring door oudere rijpere ervaringen eenerzijds en hartstocht anderzijds weer te geven. Ter karakterizeering van de ‘Verwirrung der Gefühle’ gaat dit sonnet van den auteur aan de eerste vertelling vooraf:
Lockst du mich abermals vom linden Lichte,
Verwegne Lust des schöpferischen Spiels,
In dein Tiefunten, in das dornendichte
Gestrüpp des Herzens, Wirrnis des Gefühls?
Nur dort, nur dort, in tödlichen Verstrickung,
Ich fühls, sind unser Zweiheit wir entrafft.
Was wehren wir uns gegen jede Schickung
Und fürchten feig den Sturz zur Leidenschaft.
| |
| |
Blut glüht und Geist uns kalt geteilter Flamme.
Das Schicksal erst, gewölkt n dunklen Jahren,
Schlägt mächtig sie in seinen Sturm zusammen.
Wir sind nicht wahr, solang wir uns bewahren,
Und nur der Blitz, von dem wir ganz entbrennen,
Läszt Blut im Geist und Geist im Blut sich kennen.
Stefan Zweig is in deze novellen een opmerkelijk stylist, ik zou hem willen vergelijken vaak met den zeer fijnen R. van Genderen Stort, maar dan met dit verschil, dat er iets meer gevoel achter het subtiele, ironische denken ligt van Van Genderen Stort dan achter het zich toch ietwat boven de zaak zelve verheffende beschouwen van Stefan Zweig.
Maar hoe geserreerd zijn deze novellen geschreven! Stefan Zweig kent het vak, om het nu eens zoo uit te drukken. Hoe latijnsch klaar is zijn stijl, hoe zuiver zijn zinsbouw, hoe eenvoudig zijn schrijftrant. Hoe verwant aan een Guy de Maupassant is ten slotte toch ook weer een modern verteller zooals Stefan Zweig.
Zij, die naar feiten, daden, geestelijke en lichamelijke hoogspanningen zoeken, zij die dus de modernste ‘dinamische’ kunstuitingen waardeeren, zullen bij Stefan Zweig wederom ontdekken de waarheid van het oude: ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’.
| |
II.
René Schickele: Das Erbe am Rhein; Kurt Wolff Verlag; München, 1927.
Begonnen met impressionistische verzen, kort voor den oorlog zich wendend tot het expressionisme, gedurende den oorlog in Zwitserland pacifistisch werkzaam, na den oorlog de woordvoerder van de Elzasser dichters, wier leider hij is. Een auteur, die belangstelt, meeleeft met en meedoet aan het politieke leven van thans. Vooral hierdoor eenerzijds zeer bestreden (o.a. door den fellen Duitsch-Nationalen Adolf Bartels, die te pas en te onpas Duitschlands nederlaag wijt aan de Joden), anderzijds hemelhoog geprezen (o.a. door Kasimir Edschmid, die van René Schickele zegt: ‘den
| |
| |
bedeutendsten Elsäszer Dichter seit Gottfried von Straszburg: es gibt schlechthin in Deutschland nichts, was an spiritueller Bewegtheit, an Buntheit, Geist und Weisheit auch annähernd nur die maskuline Eleganz dieser gallisch-allemannischen Figur erreichte.’
Wat nu ‘Das Erbe am Rhein’ betreft: door den dichter is deze roman bedoeld als een tegenstuk tot ‘den nationalistischen “Bastions de l'Est” von Mauriche Barrès - allerdings ohne die politische Ideologie, die dieses Werk belastet.’ Dus direct een stelling nemende politieke roman! Ik heb een hekel aan politieke schrijverijen; zij vertroebelen het dagelijksche leven, brengen den schrijver tot een onechte opwinding en verwarren de denkbeelden der lezers.
Maar voor dezen politieken roman heb ik een zwak. Waarom? Door de fascineerende, klare schrijfwijze, die de helderheid, de kortheid van Nietzsche nabij komt? Door het gaan van de eene geestelijke spanning in de andere, die den lezer tot een bezetene maakt? Door het vermijden van elke mooi-doenerij, door het weglaten van alle beschrijvings-excessen, door den glashelderen stijl?
Dit zijn alles factoren, zeker, maar er is toch nog iets geheel anders, dat juist dezen roman zoo belangrijk maakt.
Het is de, ik zou baast zeggen zuivere menschelijkheid, die achter dit proza leeft. Het is Goethe, ontdaan van elk classicisme, overgebracht in ons feller, erotische aanvoelen van het leven. Er is veel doorleefde hartstocht in dit boek, maar er is meer dan een egoïstisch beleven. Er is een fijne spot, een zachte ironie in menig hoofdstuk, maar deze worden opgeheven door een menschelijk mededoogen. Er is politiek in dit boek, zeker, maar alleen om het doen en laten zijner menschen te rechtvaardigen, om te laten zien waartoe politiek in slechten zin leiden kan.
Het boek begint met:
‘Ich habe ihr geschrieben und sie gebeten zu kommen. Der Brief liegt verschlossen vor mir. Ich entsinne mich kaum seines Wortlauts: ‘So behält man von einer tiefen Liebesstunde nur die Erinnerung an eine traumhafte Begebenheit.... Ich bitte sie in dem Brief, zu mir zu kommen, soviel ist gewisz. Werde ich ihn absenden.’
Hier voelt men reeds de doordringende felheid van René Schickele's schrijfwijze. Zoo gaat het verder, nergens verslapt de stijl. Een bijzonder boek, ‘Das Erbe am Rhein’.
| |
| |
| |
III.
Hans Grimm: Volk ohne Raum; Albert Langen Verlag; München, 1927.
Een twee-deelige roman, van ruim 1300 bladzijden druks, waarvan een verkorte uitgave reeds aangekondigd is. Ook dit boek heeft zeer sterke politieke tendenzen. Het gaat historisch na, - dikwijls redeneert de auteur gezellig-weg tusschen de handeling door, - hoe het Duitsche Rijk geleidelijk aan te klein werd; d.w.z. dat de bodem niet langer de zich steeds uitbreidende bevolking te eten kon geven. Hoe de bevolking gelokt door het hooge loon de dorpen verliet om werk te zoeken, - en te vinden, - in de steden, die weldra door hun vermaken het volk vervreemdden van eigen land en stam.
Het boek zoekt de oorzaken waarom Duitschland zoo ongelukkig was met zijn Afrikaansche kolonisatiepolitiek.
Zoowel de boerenoorlog als de wording van Duitsch Zuidwest-Afrika worden in dit boek daadwerkelijk tot ons gebracht. Het zijn de zorgen, het is het hart van den echten Duitsch-nationalen dichter, - want dat is Grimm door menige schoone bladzijde in dit boek zeer zeker, - die ons een beeld geven van de Europeesche strubbelingen, belangen en overspanningen, welke tot den wereldoorlog geleid hebben. Toch zou ik niet gaarne beweren, dat dit een historische roman is; daarvoor is de auteur te veel partij, al is hij een bezield, en daardoor als dichter echt, partijganger. Dit boek zou ik willen noemen een belijdenis van een dichter, die zijn land boven alles lief heeft, die de ellende zelf heeft beleefd, die de verwording gezien heeft naast de ideale bedoelingen.
Het boek heeft vele fouten, het is beperkt, doordat het slechts tot een zeer bepaald publiek, het duitsche, spreekt; de schrijver heeft zich zelf veel te vaak (eigenlijk is één keer reeds te veel) het woord gegeven tot het houden van zuiver staathuishoudkundige beschouwingen, de stijl is vaak van een ondoorzichtige strooperigheid, maar ondanks dit alles: er spreekt zooveel waarachtig gevoel uit dit boek, er zijn bladzijden, die van een bekorende lieflijkheid en teederheid, die nergens slapheid wordt, zijn, dat ik de aandacht vraag voor dit buitengewone boek.
De geweldige conceptie moge hier en daar conceptie gebleven
| |
| |
zijn, over het geheel genomen bereikt de auteur vaak wat hij bereiken wilde, en dat was niet weinig.
Dat het boek echter een soort bijbel voor de politiek der Duitschers zal worden, - door den uitgever wordt deze verwachting ernstig geuit, - betwijfel ik echter om zijn uitgesproken Duitsch-Nationaal karakter ten stelligste.
Het is een boek, dat men als literair, historisch document lezen moet. Vergeten zal men het dan wel niet meer, maar in zijn geheel herlezen ook niet. Voor hen, die het Duitsche landschap bewonderen, is in dit boek veel moois, er zijn beschrijvingen, die zoo de stemming wekken van Duitsche bosschen en bergen, heiden en stroomen, dat alleen daarvoor reeds de lezing van deze dikke deden de moeite loont.
Toch opvallend hoe in Duitschland de belangstelling gewekt is voor het tijdsbeeld, dat ons beheerscht. Thomas Mann, Heinrich Mann en zoo vele andere duitsche romanschrijvers hebben zich thans tot den politieken roman gewend. De psychologische roman leeft nog wel, maar wordt ernstig bedreigd door deze werkelijk partij kiezende romans.
| |
IV.
Bruno Franck: Trenck, Roman eines Günstlings; Ernst Rowohlt Verlag; Berlin, 1926.
Zoo omvangrijk als de histoires galantes zijn in de fransche literatuur, zoo beperkt zijn zij in de duitsche. Het toch min of meer schwerfällige der Duitschers heeft hen, al bond Frederik de Groote ook vele fransche geleerden aan zijn hof, - al heeft hij zijn eigen taal en literatuur daarmede een kwaden dienst bewezen, - weerhouden van de spiritueele levenshouding der romaansche volken.
Bruno Franck, - die in het tooneelstuk ‘Das Weib auf dem Tiere’ een weg op het tooneel insloeg, die na allerlei pessimisme en overspel naar het groote tooneelspel leek te voeren, heeft in ‘Trenck’ getracht de bekende épisode uit het leven van Frederik den Groote tot een galanten, historischen roman te verwerken.
| |
| |
De gunsteling Trenck is de hoofdpersoon, Frederik de Groote en zijn hof, zijn leger, zijn staatsinstellingen zijn de achtergrond van dezen roman.
Er is werkelijk iets lichts in den stijl van dit boek, maar er is in de ‘tüchtige’ wijze van behandeling iets zeer duitsch. Het boek is meer dan een mislukte poging, maar een geslaagd kunstwerk is het toch ook zeker niet.
Hélène von Böhlau heeft in hare Weimarer Erzählungen iets dergelijks geprobeerd, haar ontbrak het spiritueele, zij had te veel van het, - zij het waarachtige, - gevoelige element in zich. Franck blijft te veel bij het historische, Hélène von Böhlau bij ‘het geval’. De franschen hadden het vluchtige, het even-vibreerende, dat toch een werkelijkheid aan ons nabij bracht.
Voor hen, die zich voor dit genre interesseeren, is Trenck een belangwekkende roman.
| |
V.
Carl Zuckmayer: Der Baum, Gedichte; Propyläen Verlag; Berlin, 1927.
Zuckmayer debuteerde met een blijspel getiteld: ‘Der fröhliche Weinberg’, een stuk vol humor en levenslust. Dus eindelijk weer eens een optimistische dichter? Néén, het is een terugval. In een volgende kroniek hoop ik enkele der nieuwste duitsche bloemlezingen te bespreken, gezegd zij hier slechts dat het zeker is, dat hetgeen kort na den oorlog bewonderd werd, reeds heeft afgedaan. Maar dit werk was als overgangs-uiting de moeite waard. Zuckmayer is echter een geforceerd terugvaller in een poëzie, die reeds omstreeks 1885 haar einde gevonden had. Deze verzen zijn geen expressionisme, zij zijn geen impressionisme, néén, zij zijn berijmde beschouwingen, van iemand, die de stem van velen om hem in zich heeft hooren weerklinken.
Waarom ik dan de aandacht op hem vestig?
Omdat hier en daar, in een enkele regel vaak, de toch in wezen geforceerde Lebensbejahung, iets van het oude natuur-krachtige gevoel, dat de dichters uit Luthers tijd kenmerkte, naar boven komt. Het is dit oer-sterke, dat de poëzie weer tot haar wezen, het lied-geworden leven van een volk, terugvoeren kan. En daarom is een dichter als Zuckmayer van belang.
|
|