| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Sinds een maand popelt het hart der menschheid van angst en deernis voor een groep mannen, meerendeels Italianen, die, met een luchtschip uitgevaren ter Noordpool, in dat oord der verschrikking schipbreuk hebben geleden. De levendigste verbeelding kan zich nauwelijks de jammeren van hun lot voorstellen. In heel de wereld gaat het dagelijksche leven van ernstigen arbeid en meestal lichtzinnige verpoozing dóór. Het kan niet anders. Het leven moet geleefd worden zooals het is. Doch slechts zij wier geestelijk bewustzijn onder de middelmaat doorgaat, vragen zich daarbij niet telkens af: ‘hoe is het met Nobile en zijn mannen? Is redding mogelijk? Zijn er misschien reeds dooden? En zij, die gewond of gekwetst zijn, hoe is hun lot?’ En de redders, zullen die, zooals het laatste bericht ten opzichte van Amundsen meedeelt, niet zelf in nood komen? Deze mannen, schoon slechts een zeer klein getal menschen hen van aangezicht tot aangezicht heeft gezien, deze misschien roekelooze, maar in ieder geval moedige mannen, uitgevaren voor een idéeel doel, jammerlijke schipbreukelingen thans, zijn door hun ongeluk plotseling nader gekomen tot ons hart. Wij gevoelen, dat zij onze broeders zijn. Wij verlangen naar hun redding, en het visioen van den dichter, dat eens alle menschen broeders zullen zijn, vindt in hun ongeluk een begin van verwerkelijking.
Dit medegevoel van heel de intellectueel-levende menschheid met Nobile en zijn makkers is een der schoonste en bemoedigendste overwinningen der dagbladpers in haar nieuwste toe- | |
| |
passingen der radio-techniek. Zij is daardoor het geestelijk bloed der menschheid geworden. Door haar wordt het haar oneindig geschakeerde lezers vergund de dagelijksche gebeurtenissen en de lotgevallen der menschen, die de algemeene aandacht trekken, te volgen tot in hun ademen en in hun kramptrekken. De menschheid is aldus één gezin geworden. Er lijken geen nationale afscheidingen meer te bestaan. De gevoelens vervangen de talen, de begrippen de verklaringen. Wij juichen mee bij overwinningen, waar ook en door wie ook; wij scharen ons met onze liefde en met onzen angst om de nabestaanden van hen, die in nood zijn of schipbreuk lijden. Ook zij zijn onze broeders en zusters. Wij leven hun leven.
Schoone, verblijdende, bemoedigende invloed der dagbladpers. Menschelijk ook zij, kan zij zich echter niet steeds op deze loutere hoogte handhaven, dienares vaak van strevers der duisternis. Niet lang kan zij den fakkel ophouden der toekomstige verbroedering. Heel vaak wordt zij door het innigst leven der tegenwoordige internationale Maatschappij gedwongen vijandschap te stoken, haat te zaaien, krijg voor te bereiden, waarin volken en individuen op krijgen en verkrijgen uit zijn. Zonder te bedenken hoeveel van het kostbaarste leven er bij verloren gaat. Maar zelfs dan nog neigt zij door haar openbaarheid ten goede. Zij althans werkt niet in het geheim. De misdaden, welke men haar verwijt, pleegt zij openlijk en dit is haar verontschuldiging, want geneesmiddel voor het kwaad, dat zij kan veroorzaken. Mits de lezer in staat zij nadenkend te beoordeelen wàt hij leest. Laat ons hier dankbaar erkennen, dat de Nederlandsche dagbladpers, in vergelijking van die van andere landen, voornamelijk die van de machtigste natiën, zeer hoog staat. Niettemin vervalt ook zij soms in noodlottig gestook, dat de volken eer van elkaar scheidt dan met elkaar verbindt. Een voorbeeld daarvan is de houding onzer pers in de ietwat gespannen diplomatieke betrekkingen tot België. Waarom wordt daarbij telkens door haar notitie genomen van de kinderachtige hatelijkheden van een zeker deel van het Waalsch of liever Franskiljonsche Belgische publiek en zijn bladen? Is het de moeite waard, dat wij er ons ook maar kriegel over maken? Het Nederlandsche volk acht zich veelal zwakker dan zijn sterke aard
| |
| |
meebrengt. Vooral in verband met zijn overzeesch bezit is het geneigd spoken te zien op helderen dag. Het is niet machtig door zijn leger en vloot, doch door zijn geestelijk evenwicht. Maar zijn dagbladpers moet dan ook vermijden het te prikkelen door ‘zenuwachtige’ berichten, wanneer er, waar ook, over zijn leven en doen wat gedrukt staat, dat ons maar half of in 't geheel niet bevalt.
Een eigenaardig voorbeeld van wat hier bedoeld wordt was kort geleden in een onzer groote bladen te lezen. Vorig jaar hebben twee Italiaansche ‘grands-seigneurs’, die tevens rijk zijn en wel gaarne hun geld voordeelig en soliede willen beleggen, een rondreis door de Nederlandsch-Indische eilanden gemaakt en zijn daarbij door gindsche autoriteiten ontvangen op een wijs als hun toekwam, om hun plaats in de Italiaansche samenleving. Daarover en over de wijze waarop Nederland zijn koloniaal bezit beheert, waarbij het de economische hulp kan gebruiken van alle volken, die in vriendelijken zin met ons willen meewerken, waren de twee reizigers vol lof. Niettemin heeft een hunner in een Italiaansch vakblad de onvriendelijkheid gehad om nog eens de vergissing te uiten, dat het Nederlandsche volk bij den jongsten oorlog zoo bijster veel zijde had gesponnen, en voorts gaf hij uiting aan het voor een Italiaan toch ook wel onaangenaam bewustzijn, dat zijn volk, zooveel talrijker en minder welvarend dan het onze, in vergelijking van ons, met koloniale goederen slecht bedeeld was. Het zou bijvoorbeeld Borneo zeer goed kunnen gebruiken. Nog al onschuldig, dit! Heel begrijpelijk tevens, die Italiaansche spijtigheid! Waarom nu moest dat groote Nederlandsche dagblad er met bedenkelijk gezicht melding van maken? Is er waarlijk eenig gevaar, dat Mussolini en zijn fascisten ons den oorlog zullen aandoen om Borneo van ons af te nemen, dat immers nog voor kapitaal en arbeid van heel de wereld open ligt? Noch Borneo, noch de wereld zou er mee gediend zijn, dat dit uitgestrekte, grootendeels nog braakliggend bezit, Italiaansche ware. Immers dan zou dit kostelijke eiland voor andere volken gesloten zijn, terwijl het in onze handen voor allen open staat. Zoo wij zelf dan al onmachtig zouden wezen om Mussolini, die ongetwijfeld wel aan nader liggende mogelijkheden denkt dan om Borneo in bezit te nemen, toe te
| |
| |
roepen: ‘hola, blijf er af’! dan zouden machtiger volken dit voor ons doen. Er is niet de minste reden, tenzij er opnieuw een wereldoorlog uitbreekt, om zenuwachtig te worden voor ons koloniaal bezit. Allerminst wat het communistisch gekuip van zoogenaamde intellectueele inboorlingen betreft. Het is in goede handen en deze hebben het goed vast.
Een wereldoorlog? Is hij nog mogelijk, waar het blijkt, dat juist door de heerlijke, schoon deels onbewuste roeping der dagbladpers de Menschheid wordt gebracht tot eenheid? De verschrikkelijke ontploffing van zoogenaamd phosgeengas in de buurt van Hamburg, kan geen vergeefsche les zijn geweest om geheel de Menschheid de zooveel erger verschrikkingen te doen vermoeden van een toekomstigen oorlog, waarin, allen ‘vodjes papier’ ten spijt, zulke oorlogsmiddelen zouden worden gebezigd. De kracht der Westersche wereld, haar recht om Oostersche volken te besturen, ontleent zij aan haar genie van gezond verstand. Zij is China niet! Westerlingen, waar ook, zijn geen Chineezen! De Westersche mentaliteit keert zich met afschuw van de zoogenaamde ‘Wijsheid en Schoonheid’ van China in haar toepassing op het leven af. China is het land, waar niets eindigt omdat er van niets een begin bekend is. De fortuinlijke straatroover, Tsjang-tso-lien - o, die tegen alle Westersche redelijkheid vloekende Chineesche namen! Welk Christenmensch kan die uit elkaar houden? - heet dan heden eindelijk dood. Maar misschien leeft hij nog. Want wat Chineesch is kan niet meer leven en het kan ook niet doodgaan. In China komt telkens alles terug, doch niets terecht. Immers de Chineezen houden er niet van een eind te maken aan ièts. Het kan hun niet schelen aan iemand een einde te maken. Het menschelijk leven is hun even veel waard als dat hunner luizen. Maar aan ièts maken zij liever geen eind. Allerminst aan den chaos, welke in dat Hemelsche rijk heerscht.
Sinds een jaar of vijftien lijken de Chineezen dan een republiek te hebben in de plaats van hun keizerrijk, maar in werkelijkheid hebben zij noch de een noch het ander. Wat er nu is, is er altijd geweest. De eene partij en de andere overwinnen 's morgens, 's middags verliezen zij, en tegen den avond overwinnen zij nog eens, om, als het middernacht is en niemand
| |
| |
ter wereld in wat er voorvalt, een hand voor oogen kan zien, van elkaar te vertellen, dat de tegenpartij vermorzeld is. Maar die is den volgenden dag viever en bloeddorstiger dan ooit en begint het lieve leventje opnieuw.
Is Tsjang-tso-lien dan nu werkelijk dood, of behoort hij tot de dooden, wien men, zooals het Fransche spreekwoord zegt, eerst moet den nek om draaien voor zij werkelijk dood zijn? Het komt er weinig op aan àls hij werkelijk dood is, al verdiende hij ook in de bladen zijn uitluider. Merkwaardig man, merkwaardige levensloop, ontegenzeggelijk. Tsjang-tso-lien heeft geleefd, zooals een Westerling nauwelijks zou durven droomen. Maar zoo iets is een gewoon verschijnsel bij volken wier maatschappelijk leven in chaotischen toestand verkeert. De Chineesche chaos is zoo erg, dat zelfs de Bolsjewieken er van terug schrikken. Gelukkig voor de elders bestaande orde, schoon ook deze een kankerachtige kern van verwording bevat, is het krachtige Japan in de nabijheid om als een goede brandwacht te zorgen, dat de brand niet overslaat, niet naar Mandsjoerije tenminste, waarmee Japan toekomstplannen heeft, al worden deze door andere groote mogendheden, in het bijzonder de Vereenigde Staten, niet gunstig beoordeeld. Bezit China een regeering, welke dezen naam mag dragen? 't Doet er weinig toe: Japan heeft, wijl dan Peking, de stad der eeuwenoude geheimen, als Chineesche regeeringszetel voor goed schijnt afgedaan te hebben, en Nanking als zoodanig een nieuwen vorm geeft aan den Chineeschen warwinkel, aan beiden bekend gemaakt, dat het geen Chineesche militaire verrichtingen in Mandsjoerije zou dulden. Volgens Kellogg, Minister van Buitenlandsche Zaken in Washington, is dit een inmenging in de inwendige aangelegenheden van China, maar de regeering van Tokio heeft zeer terecht zich vergeleken bij de brandwacht, die, al treedt zij een brandend huis binnen, daarmee niet bewijst, dat zij er in wil blijven wonen. Japan, is Tokio's antwoord aan de regeering te Washington, maakt op geen enkele positie in Mandsjoerije aanspraak, welke niet door het Volkenrecht wordt goedgekeurd en overeenstemt met het verdrag te Washington gesloten. Het heeft echter te groote belangen bij dit
uitgestrekte en schaarsch bevolkte grondgebied, waarin het de spoorwegen heeft aangelegd, en ligt er te dicht
| |
| |
bij, om geen recht te hebben te zorgen, dat die belangen er niet worden geschaad. De heer Kellogg heeft goed praten, al is hij ver weg, maar Japan heeft goed doèn, want het ligt dicht bij.
De lezer van dit overzicht zal wenschen, dat zijn aandacht hier wordt betrokken bij wereldgebeuren dichter bij huis. Het dichtste bij is dan wel, dat onze tegenwoordige minister van Buitenlandsche Zaken, Jhr. Mr. Beelaerts van Blokland, zooiets, dit keer niet voor zijn pleizier, naar Genève is gegaan. Staatsman van algemeen erkende competentie, vertegenwoordiger van een in het wereld-overleg steeds méér geëerd volk, was hij uit een Commissie van drie rapporteur in twee netelige vraagstukken: dat van de verdachte wapensmokkelarij uit Italië naar Hongarije, en het ontijdig vernielen door de Hongaarsche autoriteiten van elk bewijs der betichting, en tevens, nog neteliger, den strijd tusschen Polen en Lithauen over de stad Kovno, intusschen door laatst-genoemd ruziezoekend volk zoogenaamd grondwettig tot zijn gerechte hoofdstad verheven, schoon het voorloopig een hoofdstad is buiten zijn grenzen. De afkeuring, over 's heeren Beelaerts rapporten, in sommige Fransche kringen zelfs verontwaardiging, treft zeker niet onzen minister alleen, doch ook de andere leden der Commissie van Onderzoek. In het bijzonder t.o. der wapensmokkelarij. Het is wel een vaderlandsche eigenschap van ons ras bang te zijn de vingers te branden aan koud water, en derhalve verwijt men den heer Beelaerts, hoezeer men hem in staatkundige kringen, vooral in die van den Volkenbond hoog schat, te veel deze Hollandsche eigenschap in zijn rapport te hebben doen uitkomen. ‘Laat men, roept de nijdigaard ‘Pertinax’ in de ‘Echo de Paris’, die, nationalistisch, het land heeft aan den Volkenbond, ‘laat men ons niet meer aankomen met die mooie onafhankelijkheid der neutralen (bedoeld wordt nog steeds onze vaak doch steeds onredelijk verweten neutraliteit in den oorlog, M.W.) ‘en met hun diep besef van internationalen plicht. Thans, net als gedurende den oorlog, hebben zij maar één wachtwoord: zich niet te
compromitteeren’. Ook in Engeland wordt het rapport te toegevend voor Hongarije geacht, al bracht minister Chamberlain ook hulde aan Jhr. Beelaerts' talenten, nu zijn tijdelijk ambt in den Raad van den Volkenbond staat te eindigen. Voor het door onzen minister
| |
| |
over de quastie Polen-Lithauen uitgebracht rapport kwam hem het woord ‘mager’ over de lippen.
Nederland wordt wel eens een klein land genoemd, wijl het zich 't liefst doet vergeten, maar het wenscht zijn voorbeelden niet te ontleenen aan den kwâ-jongens moed van Lithauen om een grooten buur duurzaam te pesten, in de overtuiging, dat de overige Mogendheden Polen geen afstraffing aan den lijve van Woldemaras en zijn schreeuwende kliek zullen gunnen.
De jongste Rijksdagverkiezingen in Duitschland, waarbij de sociaal-democratische partij zoo aanzienlijk heeft gewonnen, dat zij aangewezen is de leiding op zich te nemen, heeft overal een goeden indruk gemaakt ten opzichte van de oprechtheid van het Duitsche volk in zijn verzoening met de republiek, welke beteekent een tot vrede geneigde verhouding tot zijn nog steeds wat argwanenden buurman, Frankrijk. Het eigenaardige feit doet zich voor, dat terwijl Duitschland linksch koos, de algemeene verkiezingen in Frankrijk Poincaré, dat is rechts, hebben versterkt. De twee, ofschoon van tegenover gestelde richting komende, zijn geneigd den zelfden weg te gaan tot vreedzame nabuurschap. Als dit gelezen wordt zal echter de Fransche ‘Franc’ op zijn tegenwoordige goudwaarde, dit is 1/5 van de nominale, zijn vastgesteld, en deze stabilisatie blaast wind in de zeilen der linksche oppositie! Neen, overwinning in een oorlog is tegenwoordig voor de volken geen goede gelegenheid voor geldbelegging. Ook de Nederlandsche bezitters van Fransche schuld beseffen dit. De volken beginnen in te zien, dat oorlog in ieder geval een slechte speculatie is. Ongelukkigerwijs zijn, zoo min als alle individuen, alle volken even verstandig.
|
|