| |
| |
| |
Toch tot haar doel door J. de Meester.
(Vervolg van blz. 674.)
Werkelijk kalm reed Eva het hek aan den Westersingel door en betaalde den chauffeur, nadat die op den belknop gedrukt had.
- Dag Arie.
- .... Juffrouw Eva, is u er toch?
Luchtig lachte ze: - Wat bedoel je?
- Meheer Ludwig was bang dat de juffrouw niet kwam.
Bij het binnentreden begreep ze dit zeggen, zij viel midden in een vergadering. 't Bleek, dat men vroeger was begonnen, om eerst te beraadslagen zonder notaris.
- Ik heb je getelegrafeerd.... kwam Ludwig; er klonk onzekerheid uit zijn stem - het telegram was gisteravond verzonden!
- Dan is het nu wel bezorgd, zei Eva kalm. Na handjesgeven kwam ze te zitten; er was een stoel voor haar midden aan tafel; Ludwig zat aan het boveneinde: het was in den fauteuil van Vader. Hermien zat links van hem, Lize rechts, ze waren er allen, de schoonzusters ook, zelfs Mr. Max, die met zijn: - Dàg Tante!’ blijkbaar bedoelde: - ‘Zie je me wel?’ De rechtsgeleerde tusschen de kooplui!
- Het spijt me, bond Ludwig duidelijk in, ik dacht dat me telegram je nog zou hebben bereikt. Hij jokte, maar deed ten minste beleefd. - Nu zal ik dus even herhalen voor jou, wat ik, ook uit naam van Hermien, heb voorgesteld. Toe Max, zeg jij even aan Arie, dat hij Van Wishoeck en zijn handlangers in de zaal laat, ze moeten als het noodig is, dan maar even wachten. En nu
| |
| |
weer met den blik naar Eva: - Dit is een beraadslaging onder ons.
- Kan je 'n notaris laten wachten? vroeg Alfred.
- Het moet wel, zei Ludwig, ik zal kort zijn, maar jijzelf maakte bezwaar.
- Bezwaar, bezwaar, kwam Alfred kregel. Je overvalt ons....
- Dat kon niet anders. Laat ik het nu aan Eva voorleggen.
Eva, de linkerhand onder tafel, kneep die tot een vuist en dacht: net als vroeger, wanneer Papa iets te bevelen had onder het eten! Maar zij was geen kind meer en Ludwig Papa niet, al deed hij alsof: ‘Napoléon Trois’, zooals Max, de andere Max! hem eens met moordenden spot genoemd had.... In een vleug van ergernis luisterde zij, doch werd ontroerd bij wat zij hoorde, vreemde ontsteltenis, ergernis ook; maar toch vooral een zonderlinge, eigenlijk een blije verrassing. Want Ludwig sprak over den wil van Papa, die 't huis gemaakt had tot zijn paleisje, dat hij had ingericht, bijgebouwd, al maar aangevuld, verrijkt, met een nooit ontmoedigde liefde. 't Pand was vergeefs in veiling gebracht, wie dorst of wie wilde zoo'n woning aan, ondershands was er geen aannemelijk bod gedaan - hierom kwam Ludwig nu, ook uit naam van zijn vrouw, met een voorstel. Hij was bereid het huis te bewonen en een billijke huur te betalen, mits de broers en zusters geneigd bleken te erkennen, dat dit een offer zijnerzijds was, een voldoen aan den wensch van Papa. De anderen moesten hun instemming toonen, door hem, wel te verstaan niet alles, maar het eigenaardig bij de inrichting behoorende na zorgvuldige inventarisatie te laten, hetzij in bruikleen, hetzij tegen prijzen, lager dan de taxatie van Vloemans.
- Nog lager! schreeuwde Alfred meer dan hij sprak.
- Wat vindt jij, Eef? Nu alleen in principe....
Haar blik flitste over het muurvlak tegenover haar. En een antwoord drong zich op. Doch zij bedwong zich: nu niets doen blijken. Toch, wat dof, bracht zij er uit:
- Het lijkt me een oplossing, die wel goed is; alleen....
Zij zweeg onthutst, daar ze al te veel zei; drie koppen keken haar uitdagend aan.
- Alleen? vroeg Ludwig.
- Och nee, dat straks wel.
- Nee', da' gaat niet, viel Theo barsch in, as we allemaal zeggen straks.
| |
| |
- Straks is de notaris d'r.
- Onder voorbehoud zeggen we allemáál ja! kwam Alfred zelfvoldaan met een spotlach.
- Juis', vond Cornelis, dat is het juis'. Maar Ludwig wil dadelijk 'n decisie, opeens, nog vóór de komst van Wishoeck.
- Zóó zet j'iemand 'et mes op de bors'....
Eva hervond zich, zij dacht aan haar Vader.
- Dàn zeg ik verheugd en van harte ja. Eén wensch van me hoop ik dat Ludwig zal inwilligen.
- Zie je, ook zij houdt 'n slag om d'r arm.
- Je vroegere kamer neem je natuurlijk mee, viel Lize, schijnbaar vriendelijk, bij.
- Och, dat heeft er toch niks mee te maken. 't Gaat om de zaal en de kamers benee!
Getergd, kon Eva zich niet meer bedwingen.
- Ik stem in elke regeling toe, die de notaris sanctionneert, maar vraag voor mij die Israëls.
- Die wat?
- Wàt wil ze?
- De Israëls wil ze!
- Waarom nou juis' dàt schilderij?
- 'n Israëls!
- Józef Israëls!
- Laag getaxeerd. Heef' Vader 'n schat van 'n geld gekos'!
- Ja en da's 'n modekwestie, véél meer waard, deed Theo haastig.
- Museumsjtik.... joodschte Cornelis mee.
Het was opeens een ware heibel, waar zich aller bedwongen zenuwen althans even in konden ontlasten. Dit kruisvuur van uitroepen maakte Eva sprakeloos. En nu snerpte de stem van Hermien:
- Eva denkt aan dat zoontje van jullie vader.
Plomp viel er als door een schrik een zwijgen. Ook Eva's rechterhand werd tot een vuist onder tafel, den blik hield zij strak naar het schilderij. Zij wist zich buiten verband met allen en niettemin aan hen gebonden, aan hen, aan het huis, het familie-complex: wat diep in haar voortleefde was Papa en allen waren zij immers van hem, zooals hier alles uit hem voortkwam. Wel- | |
| |
bewust deed ze een glimlach gaan over beide zijden der tafel, toen keek ze rustig Ludwig aan.
- Ik herhaal, sprak ze, dat ik alles goed vind, natuurlijk onder contrôle van Wishoeck, maar ik verzoek me dat doek te laten tegen nog te bepalen prijs, bijvoorbeeld na een nieuwe taxatie, door Frederik Muller of een ander....
Daar klopte Arie: - De Notaris!
Die domheid van den verkindschenden huisknecht brak een bezwaarlijke situatie: de kinderen van wijlen Ludwig Bergmann Sr. konden niet aan zichzelf worden overgelaten, er moest iemand over hen worden gesteld, een man meer heerscher, want meer heer, dan één hunner vermocht te zijn, een die besliste: dat wel, dat niet. Immers, erger dan Eva vermoed had, kankerde afgunst aan bijna allen. Ook zij zou niets hebben vermocht over iemand. Nochtans zag ze nu wel in, dat zij zich te veel op een afstand had gehouden bij heel de erfenis-regeling. 't Kon haar eigenlijk niet genoeg schelen - toch wou ze zich niet laten trappen.
De binnenkomst van den notaris, door de heeren accountants Rutgers en Lagerwij op den voet gevolgd, gaf geen ontspanning, doch een eigenaardigen schijn van kalmeering. Toch veroorloofde Alfred zich een oprecht: - Wel verdomd! toen Mr. van Wishoeck op de hoogte bleek van Ludwig's wensch en bedoelingen met het huis. De oudste verzekerde, ‘uit delicatesse’ zijn plan op deze wijze te hebben voorbereid en ingeleid. En Eva zag het Theo haar overbuur, zoowel als Cornelis die naast hem zat, duidelijk aan, hoezeer zij als Joden, zij het onbesneden Joden, Ludwig's sluwheid bewonderden. Mr. van Wishoeck dorst zich de woorden ‘familiebelang’ en ‘natuurlijke eendracht tusschen broeders en zusters’ veroorloven. Fiks maakte hij gebruik van ‘den tijd’, als vol onzekerheid en depressie. En toen, tot groot vermaak van Eva, nam hij ‘die Israëls daar’ tot voorbeeld.
- Ja, maar die wil me zuster Eva hebbe! beijverde Ludwig zich den doceerenden functionaris in te lichten.
- Als kunstzuster, begreep Van Wishoeck galant; wat een nijdige voor van scepticisme trok om den mond van Ludwig's vrouw.
- Dergelijke verlangens omtrent een of ander stuk uit de boedel zou ik de uitzonderingen op de regel willen noemen, ging de notaris onverdroten voort, indien de door meneer Ludwig mij
| |
| |
kenbaar gemaakte bereidvaardigheid tot de oplossing brengen mag van een ook door mij maar al te gemakkelijk besefte en bij de nadere beschouwing van uw belangen nog sterker gevoelde moeilijkheid.
En hij herhaalde, wat iedereen wist, dat zoowel het huis als een groot gedeelte van den inboedel niet gemakkelijk zouden verkocht worden. Voordeelige toestanden in de nalatenschap, hij gebruikte zelfs het woord verrassingen, stonden daar tegenover. Ook sprak hij van ‘den indruk naar buiten’, juist bij die toestanden van waarde, welke een vlotte regeling-in-der-minne zou maken. Eva hoorde het alles aan als iets dat haar niet veel kon schelen. Ik sta er toch feitelijk buiten, dacht ze, veel meer dan de andere dochters of schoondochters. Geld is ongetwijfeld iets goeds, maar niet van een beteekenis om je zoo overstuur voor te maken als enkelen hier aan de tafel blijkens hun vertrokken gezichten doen. Hoe graag zou Max dat teekenen!.... Alle goden, daar werd hij genoemd. ‘Papa's legaatjes!’ smaalde Cornelis. ‘Nog zoo'n strop’, dorst Alfred klagen.
- Moète we dit honoreere? vroeg Theo.
- Ze staan in het testament, meneer Bergmann, en uw vader is ook hier ver beneden zijn bevoegdheid gebleven.
- O zoo! riep Eva en knikte haar broer toe met fonkelend oog.
Op dit zeggen en doen van haar viel nu de gemompelde afkeuring neer, die niemand voor de woorden van den notaris of voor den wil van den doode dorst toonen. Over vele cijfers werd lang gesproken, soms in hartstochtelijk debat. De lijsten ervan waren rondgegaan. Mr. van Wishoeck had alles keurig voorbereid. De accountants hadden ontzaglijk gecijferd. En weer dacht Eva: - Zat Max er toch bij, al was het alleen om de burleske geslepenheid, door zijn naamgenoot den jurist der familie tentoongespreid, op papier of op steen te brengen. Mr. Max, die Max den schilder kort na het trouwen had durven plagen met het voorstel, de stukken voor zijn echtscheiding bijeen te brengen. In echtscheidingen was Advokaat Bergmann specialist. Zijn moeder gaf hoog op van de sommen, die hij voor zijn hulp dorst vragen. Maar zooals hun achter-achter-neef Leo Bergmann in Duitschland, van straatarm schatrijk geworden met Bergmann's Elixer tegen maaglijden, zonder ophouden aan de spijsvertering sukkelde; zoo zat Mr. Max aan een ega vast, voor wier fantastische toiletrekeningen zijne advokatie nog nooit genoeg opbracht.
| |
| |
Teekenaar Max zou zijn naamgenoot waarschijnlijk hebben gezien als een vos, want daar leek hij uiterlijk wel op. Naast den tantezegger zat Jacob, eens hun neef en nu hun zwager, als een graag nog niet oud lijkend mannetjesschaap. Zag men hem nooit zonder courant, ook nu had hij er weer een bij zich, die naast het erfenispapier lag en het was natuurlijk de ‘Times’. Al had hij den neus van de meeste Bergmann's, de besten met de fijn-spitsende neuzen, door de resolute geslotenheid van zijn grooten mond over de bultende bovenkaak deed hij denken aan een rustig-zelfvoldanen ram en werkelijk was hij verstandig en rustig. Wat een succes met zijn sigaretten! Zelfs Engeland rookte dit Hollandsch ‘Queen Mab’! O, die malle gewaarwording, toen ze te Parijs in het Grand Hôtel logeerden en, tegen den avond aangekomen, bij het eerste uitgaan als een van de felste reclames lazen ‘Cigarettes Queen Mab’! Heel Nederland had eerst gedacht er Engelschen import mee op te snuiven, tot de sigaretten-fabriek Jacob Bergmann om een noodzakelijke groote uitbreiding van de Hoogstraat naar de Baan werd verplaatst en 't Queen Mab ook op het dak kreeg, dat men te voren al op het Witte Huis en aan den overkant van de Maas in den nachthemel kon lezen. Jacob hàd vindingrijkheid en moed....
Maar nu Jacob's buurman - die ‘zoon van zijn moeder’.... Tòch had ook Siegfried joodsche oogen.... Lééfde voor en op liefhebberijen. Je zag hem in de nieuwste auto's, meest na een voordeeligen ruil veroverd, waarom zijn beste vrienden hem plaagden door hem reclame-rijder te noemen. Van de Diergaarde was hij de trouwste bezoeker. Daar kende hij alle dieren en alle kinderen kenden hem. De dubbele genegenheid kostte dagelijks dubbel geld. De kinderen mochten ‘van’ hem apen, papegaaien en leeuwen trakteeren en hij trakteerde de kinderen. Ongestraft gebeurde dit niet. Om de beurt informeerden de broers en zusters naar zijn jongste conquête onder de kinderjuffrouwen. Toch was het waarlijk goedigheid; ook had Papa hem altijd verdedigd, die goedhartige coquetterie begrijpend. Maar zelfs Papa had meegeplaagd, toen Siegfried, zonder dat het zijn schuld was, dat pedante patriciërszoontje Gerard van Rinsum had aangereden en deze, ook door den agent in het ongelijk gesteld, zich had gewroken met smalend te klagen: ‘aangereden door een jóód’....
| |
| |
Ach, Vader kende zijn kinderen goed; hij leefde werkelijk mee met allen. En nu werd hij zóó beschimpt!? Om die niet bedwongen dwaasheid van zijn huis tot museum te maken, een domheid die tevens ijdelheid was, immers wraak op het verleden en juist hierin onverstandig - want de daad van een parvenu. Over het middenstandsleven van Grootvader zouden de Bergmann's heen geraakt zijn, eerder zelfs en zeker beter, zonder deze pronkerij. Sedert Oom Jozef van zijn leertijd te Londen terugkeerde met een juffrouw Sutro Jepson als vrouw, had het grootste gedeelte der joodsche deftigheid, zoowel in Den Haag als hier, hem als oudsten van een gezaghebbend geslacht erkend. En Papa kwam daarna verder door, zonder met één enkelen israëliet, althans merkbaar, te breken, een Rotterdamsche kassiersdochter van remonstrantschen huize te trouwen. Ondanks veel aanvankelijken tegenstand bij haar familieleden, van wie er hem vierkant den rug toe keerden, was ieder ook daar ten slotte gezwicht voor zijn, zoo lang het moest geduldig, maar het liefst en het best kloek er op los stormend veroveringstalent. Hoewel hij Oom Jozef, althans in de lange jaren dat Grootmoeder als weduwe daar inwoonde, voor den vorm als oudste erkennen bleef, werd Papa het wezenlijk middelpunt. Getrouwd op de verdiensten van een papierzaak, die hij zonder noemenswaardigen steun van zijn vader en zelfs tot ergernis van ouders en grootouders was begonnen, door te Leipzig, enkel op de naamsovereenkomst aan te binden met een niet-joodschen papierhandelaar Bergmann, die ook weer door zijn zelfbewusten glimlach was ingepalmd; had hij hoe langer hoe grooter invloed gekregen in de belangen van zijn schoonvader, tot hij hem voldoende de baas was om de oude firma, ondanks de woede van een zwager, te vervormen tot Bergmann's Bank, aan welke zeven jaren later, daags na een schrikwekkend faillissement, een succursaal werd geschonken te Dordrecht, die dáár het kapitaal den weg wees.
Een middelpunt werd Papa op de Beurs, een raadgever, een drijvende kracht, de ziel van nieuwe, doch vooral ook van gekalefaterde ondernemingen. Tot verbazing van oude kantoren, kraaide zijn optimisme victorie; zijn sluwheid en zijn behaagzucht samen wonnen financiers en fabrikanten die in den knoei zaten, door met dien scheepsterm een hem welvertrouwd blijkende werkzaamheid aan te duiden. Praallust, zelfs met woordafleiding! Was hij geen Hollander door geboorte, doch tevens Oosterling door afkomst? ‘Qalafa’ is een
| |
| |
Arabisch woord, maar wat zouden wij Hollanders waard zijn geweest, als we niet altijd óók hadden geweten dat, zoo de teerkwast dient om te breeuwen, reten nog anders gestopt kunnen worden? Ook in zulk doceeren was Vader koket!
Een vraagbaak waarlijk, elken middag, begon hij vijf der zeven dagen door van acht tot half negen, maar meestal werd het negen uur, in het een-raams-vertrekje achter zijn privé-kantoor, dat een toegang had door het souterrein langs de portierswoning, de raadsman te zijn der tallooze hulpbehoevenden van beiderlei kunne en elken leeftijd, velerlei stand en den meest verschillenden nood die, een beroep doend op zijn beurs, nooit wat hij het kombofje noemde mochten verlaten zonder, vaak na aanvankelijken onwil, ook van zijn praktisch inzicht en zijn opwekkende voortvarendheid iets te hebben opgestoken. Daar was ook Willem Engelaar als vroegtijdigste klantje binnengeslopen, door zijn vrouw bepraat om hier te probeéren, wat hij niet wagen dorst bij zijn patroon - maar Antje was daar nooit geweest: aan zijn zelfzucht schonk Vader er geen gehoor. Ach, de goeiert, zijn rijke leven had hij wel voor een deel bedorven; maar wat hij om en voor anderen deed, was door zijn tallooze benijders schandelijk als ijdelheid, als joodsche druktemakerij, zelfs als reclame uitgelegd. Ook in de stugge regentenmilieus had men, na zijn huwelijk, zijn werkkracht en zijn kijk-op-zaken als heel bijzonder moeten erkennen; maar hij bleef er de Jood, de Duitscher en natuurlijk de parvenu. Zelfs de naaste verwanten van Moeder, hoe dikwijls, hoe mild de meesten hunner werden geholpen wanneer er iets misliep, hadden zijn vriendschap nooit waardijk aanvaard. En Moeder?.... nadat zij over de charme van zijn onweerstaanbare, door niemand en niets ontmoedigde hoffelijkheid vol fijn-gevoeligs was heengeraakt?.... Schuldig aan ontrouw was hij geweest; maar zou zij, ook in het begin van hun huwelijk, met hem hebben meegevoeld, het diepere in hem hebben begrepen, hem óóit de warmte hebben geschonken, die een weelde-natuur als de zijne behoefde? ‘La nature est exigeante, lorsqu'elle est prodigue’....
Bij een zelfkritiek die haar dikwijls lamsloeg, 't besef van een minderwaardigheid die met een lichaam als het hare nooit kon worden overwonnen, droeg Eva de verzekerdheid met zich - een schat in haar ziel die geen sterveling kende, daar ze hem zelfs voor Max geheim hield; dat niemand Papa had begrepen als zij, in al
| |
| |
de drukke roerselen zijner gecompliceerdheid, ook Ludwig niet, geen van de broers en nog veel minder een der zusters. Daar zij zich in niets zijn evenbeeld waande; slechts een namaaksel, zonderlingleelijk, wist; kwam dit bewustzijn voort, geenszins uit hoogmoed, maar uit het gevoel dat niemand hem liefhad, zóó volledig, met een eerbied, waardoor zijn wezen in stralend licht stond. Ook zijn vergrijp tegen Antje begreep zij. Dit meisje bracht hem het groote offer, daar ze, een kind, hem was ter wille, alweer gevleid door zijn hoffelijkheid. Hierom was Eva Antje dankbaar, al benijdde ze haar, dat zij iets had te geven....
- En u, juffrouw Eva?
- Eva, jij!
Iemand had haar aangestooten, 't was Jozef en Eva werd zich bewust, dat de notaris haar toe had gesproken. Ze zag meesmuilende gezichten.
- Sliep je? vroeg Ludwig, op een toon van geringschatting, als bedoelde hij: jij bent tot alles in staat.
Eva mompelde: - Och wel nee, doch ze voelde dat ze bloosde en nu werd er ook gul gelachen.
- U vertrouwt het wel, zei Van Wishoeck en knipoogend knikte hij goedig haar toe.
Had ze geslapen? Ze had gesoesd, over vroeger, over Vader, over Antje's betrekking tot hem.... Was ze toen toch ingedut? O, die ellendige hittenacht!
De meesten waren opgestaan. Nu kwam Van Wishoeck naast haar zitten en zei op iets gedempten toon:
- Ik vrees toch dat u niet alles gehoord hebt. Natuurlijk van de vroege reis. Trouwens er is niets beslist. Ik zal u nog eens moeten dagvaarden! Maar wat u ook mocht gemist hebben van de beraadslagingen, opgeschoten zijn we wel. Het plan van verdeeling is goedgekeurd, in beginsel gaan allen mee met de werkelijk zeer te waardeeren wensch van uw oudste broer om dit huis en de verzamelingen tegen taxatie over te nemen, behoudens wat hij er uit zal afstaan.
En, daar Eva hem vragend aankeek:
- Ja, ja, u krijgt uw Israëls. Maar dan hebt u toch heusch een klein uiltje geknapt, juffrouw Eva!
(Wordt vervolgd.)
|
|