| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
China, ten opzichte waarvan een bekend Nederlandsch journalist ons eens heeft willen doen gelooven, dat het een bijzondere hoeveelheid bijzondere schoonheid en wijsheid bevatte, omdat zijn volk zich eens zonen des hemels waande, is sinds een kwart eeuw een verfoeilijke hel van dwaasheid en misdaad. De vroegere zonen des hemels hebben zich doen kennen als dolzinnige verworpelingen. Nadat zij, afgemat door onderlinge moord- en brandschattingen, de aandacht van het Westen een tijdlang rust hebben gegund, zoodat wij, gelukkig, van hun wijsheid en schoonheid niets meer vernamen, zijn zij bezuiden Peking weer los gebroken. Maar gelukkig ter plaatse waar een binnengedrongen sterk volk, het Japansche, door ons in Westersche staatsmethoden opgevoed, hen dadelijk in bedwang heeft kunnen houden.
De lezers van dit overzicht zullen het den schrijver dank weten, dat deze niet hun aandacht oproept voor dit onoverzienlijk gekkenhuis in oproer. Het is, goddank, zoo ver weg. De veel geplaagde menschheid in West-Europa, wordt, dichter bij honk, zoo moeizaam bezig gehouden. China heeft overeenkomst met Krakatau: de uitbarstingen, de verwoestingen, het geweld en de verduisterende solpher- en vlamdampen zijn niet van de lucht. In de verte gezien levert het een schouwspel van stilmakende ontzetting. Maar in West-Europa hebben wij eindelijk het recht gewonnen de schijnbaar zoo belangwekkende Oosterlingen met hun veel geroemde schoonheid en wijsheid - ofschoon ik ontken, dat Chineezen en Japanners Oosterlingen zijn; Oosterlingen noch Westerlingen zijn zij - die er van
| |
| |
droomen in staat te zijn een behoorlijke staatsgemeenschap te vormen, cynisch te beoordeelen, nadat zij volop getoond hebben het Westersche woord: ‘Er zij licht’, niet te verstaan. Laten zij elkaar naar de keel grijpen, wurgen, brandschatten, moorden, verarmen: het Westen zal er voor zorgen, dat er in hun woedenden waanzin geen besmettingshaard ontstaat, waaruit het gevaar overslaat naar ons leven. Japan is aan den eenen kant een sterke hygiënische en maatschappelijke afbakening, het Russische gevaar is voor het Westen wèl latent en dreigend, maar er ligt reeds een mentale neutrale zône tusschen Azië, waartoe Moscovië behoort, en ons.
Wij houden ons hier bij voorkeur bezig met den Volkenbond en de alom, schoon zeer langzaam veld winnende vredesgedachte. Deze is heel ons hart, heel ons denken, heel ons streven waard. Doch zoo zeer moeilijk te verwerkelijken. Als wij bedenken hoe ieder volk, groot of klein, zijn eigen leven, inzichten, belangen heeft te verdedigen, en deze telkens in niet steeds ongevaarlijke botsing dreigen te komen met die van elk ander volk, dan bestaan de schoonheid en wijsheid van China voor ons niet langer en zeggen wij genoeg te doen te hebben met de handhaving onzer eigen-geboren schoonheid en wijsheid, Westersch en jong, en daardoor van onberekenbaar meer beteekenis dan welke Oostersche ook.
Voor de geheele Menschheid is de Volkenbond een kostbaar bezit, welks groeiende waarde niet is te onderschatten. Goed, Noord-Amerika staat er feitelijk buiten en Brazilië is er nu voor goed uit heen gegaan. Maar het is nu wel duidelijk dat ‘the States’ eenzelfde streven doen blijken als dat van Genève uitgaat, en erkennen, dat dit het schoonste is sedert de Betlehem-roep werd gehoord. Eindelijk dan is ‘Vrede op aarde’ iets meer dan een gelegenheidswoord. Zoo blijkt dan de verklaring van den Braziliaanschen minister van Buitenlandsche Zaken waarheid te bevatten, dat het zeer wel mogelijk is aan den Volkenbond medewerking te verleenen zonder er lid van te zijn, en is dit afscheid van Brazilië, dat aangesloten blijft bij het Haagsche Hof van internationaal recht, slechts de uiting van een ietwat kleine nationale ijdelheid, gekrenkt, wijl zij geen vasten zetel in den Raad kon innemen.
| |
| |
Niettemin, het is nog wel zeer teer, dat lieflijke Geneefsche vredesplantje. Elk oogenblik dreigt het door zware nationale grenadierslaarzen onder den voet te worden geloopen. Ook zelfs, waar alle beschaafde volken er om heen staan om het te stutten, te besproeien, op te binden en zijn uitwassen te snoeien. De Noord-Amerikaansche minister van Buitenlandsche Zaken, Kellogg, is er nu de hoofdtuinman van. Hij wenschte de zes groote mogendheden: de Vereenigde Staten, Groot-Britannië, Frankrijk, Duitschland, Italië, Japan vereenigd te zien in de versterking harer onderlinge goede betrekkingen, ook ter voorkoming van oorlogsgevaar tusschen alle andere natiën ter wereld om den oorlog als instrument van nationale politiek ad aeternum te veroordeelen.
Dit lijkt zoo gemakkelijk. Maar de wonden van den grooten oorlog bloeden nog overal na. Overal zijn zij in een onoordeelkundige wondheeling door staatslieden, die, tezamen gekomen, niet met elkaar konden spreken omdat zij elkaars taal niet verstonden, tot verettering gekomen door een onverantwoordelijke uitwissching der nationale grenzen. Voor één Italiaansche ‘irredenta’ zijn er thans tien gekomen van verschillende rassen en verschillende belangrijke volksminderheden. Die groote oorlog met zijn dreigende daarop gevolgde Bolsjewistische volksopstanden, heeft over ons werelddeel veel giftige verwarring gebracht. Zeker, hij had dit goede, dat de denkende volken eerst nu hebben ingezien waartoe hun zoogenaamde gewonnen vrijheden en het particulier initiatief hen hebben geleid. Taine heeft in zijn ‘Origines de la France contemporaine’ overtuigend aangetoond, dat oorlog, waartoe thans ieder, zonder onderscheid, kan worden opgeroepen, het afschuwelijk geschenk was van den in de Fransche revolutie opgekomen Staat, waarvan de Koning heden niet meer kan zeggen: ‘dat ben Ik’. Voorheen werden de oorlogen bevochten door de koningen en prinsen vooraan, met een leger beroepssoldaten achter hen, die er voor betaald werden en wisten waarvoor zij elkaar doodden of verminkten. Thans is de Staat - wij zien het aan Mussolinië - uitgeroeid tot een allesomvattenden despoot, misschien een verlicht despoot, die van wetten en grondwetten medelijdend glimlachend durft zeggen, dat zij zijn een heilig,
| |
| |
maar ledig graf. De koningen maken geen oorlog meer. Maar de bankiers doen het, de journalisten in hun dienst, en de grootindustrieelen roepen er arbeiders voor op, die sedert vijf kwart eeuw veelal ten strijde trekken zonder te weten waarom.
Doch men ziet in, dat dit zóó niet veel langer kan duren. Voorheen zei men: ‘als gij den vrede wilt, wapen U dan ten oorlog’. Het is dwaasheid te gelooven, dat deze oude waarheid heden niet meer geldt. Maar men vult haar aan door te zeggen: ‘als gij vrede wilt, leer dan kiezen tusschen Vrede en Oorlog door te beseffen wat de een beteekent en de ander.’ Dit beseffen de volken nog niet ten volle, beseffen zelfs niet alle door eigen belang en baatzucht, verblindheid en kortzichtigheid tegen elkaar opgehitste individuen. Het is dat kleine plantje te Genève, dat, ongekend wonder, geen lieflijken geur maar heilzaam licht verspreidt, dit lichtgevende kleine plantje, dat thans aller oogen tot zich trekt en door aller volken liefde wordt omheind en gekoesterd.
De oorlog buiten de wet stellen, ziedaar de heilzame bedoeling der Vereenigde Staten geformuleerd door Kelloggs voorstel aan de zes groote mogendheden, waarbij alle anderen zich kunnen aansluiten. Maar de debatten daarover in het Engelsche Lagerhuis en Hoogerhuis waren toch wel leerzaam ten opzichte van dien vredeswensch, waardoor alle volken bezield heeten, juist in verband met den Volkenbond. De Vereenigde Staten zijn daarvan geen lid, en iedereen weet waarom. Zij zijn eens in een oorlog in Europa gewikkeld geworden, en zìj althans hebben daarvan voor goed genoeg. Geen ‘entanglements’ meer voor Oom Jonathan. Voor hem geen gevaar meer om door het groote vliegwiel der Wereldpolitiek of door het ingewikkelde raderwerk der Europeesche volkennaijver en vijandschappen te worden meegesleept. Eéns, maar nimmer meer! En of Oom Jonathan gelijk heeft. Maar Groot-Britannië is niet zooveel een eiland, ligt niet ver genoeg van dat gevaarlijke Vasteland van Europa af, om er niet het grootste belang bij te hebben, dat althans in het Westersche Westen de dingen blijven, zooals zij zijn. Daarom is het een der invloedrijkste leden geworden van den Volkenbond. Het zit daaraan vast en het zit aan het Tractaat van Locarno vast, maar.... het heeft ook verdragen gesloten
| |
| |
daarbuiten, om bepaalde gebieden te verdedigen als zij worden aangevallen. Deze verdragen zijn door den Volkenbond zelfs goed gekeurd. Beschouwt men dus Kellog's voorstel om den oorlog in ieder geval buiten de wet te stellen uit dezen Britschen hoek van den Volkenbond, dan blijkt het lichtgevende plantje van Genève plotseling te verduisteren tot een ouderwetsch olienachtpitje. Het is zoo gemakkelijk gezegd: de oorlog buiten de wet te stellen. Zelfs noemde een lid van het Hoogerhuis het een gemeenplaats. Maar lord Reading, de vroegere onderkoning van Britsch-Indië, heeft welsprekend betoogd, dat wat Noord-Amerika thans beoogde geheel hetzelfde is als wat in het Handfest van den Volkenbond en door het verdrag van Locarno werd vastgelegd, met de overige verdragen incluis, dat lord Cushendun, de tegenwoordige nuchtere vertegenwoordiger van Groot-Britannië, die den geestdriftigen Volkenbondsvriend lord Cecil vervangen heeft, net deed alsof ook hij vuur en vlam was voor Kelloggs voorstel, doch dit slechts gebrek aan preciese omschrijving verweet. Niettemin stelde lord Reading een motie voor om het Noord-Amerikaansche voorstel te aanvaarden, en het Hoogerhuis nam die met algemeene stemmen aan. Het ouderwetsche olie-nachtpitje werd weer een lichtgevende bloem. Groot-Britannië verklaart zich bereid om op Kelloggs voorstel in te gaan.
Dat Bela Kun, de geweldige dictator van èèn dag van Hongarije, er te Weenen is ingevlogen, is van geen belang meer. Bela Kun! Wij waren hem en zijn misdaden al vergeten. Er wordt echter in het internationale Bolsjewisten-kamp drukte gemaakt over hem en zijn mogelijke uitlevering aan Hongarije, dat dorst om den knaap in zijn knuisten te voelen, en het is wel eigenaardig, dat eenige leden van de monarchische partij in Oostenrijk aan den Hongaarschen gezant te Weenen een brief hebben overhandigd met het verzoek, dat zijn regeering bij haar wensch om dit individu uitgeleverd te zien, zou volharden en indien er door den invloed der sociaal-democraten een weigering op zou volgen, daar een casus belli van te maken. Dit is niets minder dan een poging tot hoogverraad, maar zij is belachelijk. Toch is zij wel óók een symptoom, dat vele individuen door den grooten oorlog niets, volstrekt niets hebben geleerd. Over de
| |
| |
mogelijkheid, dat hun volk opnieuw in oorlog zou geraken, nog wel dat zoo jammerlijke Oostenrijk, dat geen kracht meer heeft om te leven en teveel kracht om te sterven, denken zij lichtelijk.
Is het verblijdend, dat de jongste algemeene verkiezingen in Frankrijk Poincaré's krachtige regeering met overtuiging hebben gehandhaafd? Uit een oogpunt van Frankrijks financieel herstel zeer zeker, afgescheiden van het feit, dat ook dit herstel een naar buiten werkende kracht bezit, welke niet in alle opzichten heilzaam is. Henri de Jouvenel heeft in ‘De Telegraaf’ kort en duidelijk uiteengezet, hoe alles, ook de uitslag dezer verkiezingen, met alles samenhangt. ‘Het stabilisatievraagstuk’, zeide hij, ‘is niet te scheiden van dat der intergeallieerde schulden; het schuldenvraagstuk is niet te scheiden van het herstelvraagstuk; het herstelvraagstuk is niet te scheiden van dat der betalingen in natura; het vraagstuk der betalingen in natura is niet te scheiden van dat der “groote werken”; het vraagstuk der “groote werken” is niet te scheiden van dat der Fransch-Duitsche samenwerking; het vraagstuk der Fransch-Duitsche samenwerking is niet te scheiden van dat der ontruiming van het Rijnland; het vraagstuk van de ontruiming van het Rijnland is niet te scheiden van dat der veiligheid, en het vraagstuk der veiligheid is niet te scheiden van dat eener vredes-consolidatie in Oost- en Zuid-Europa.’
Juist, en heel goed! Want hierop komt het neer: neem aan, dat het Italiaansche volk naar Fascistische bezieling den vrede wil: het moet erkend worden, dat die bezieling er oorlogszuchtig uitziet. Door het streven van den ‘Duce’ en zijn ‘Staff’ wordt Italië herschapen tot een Sphinx: een geheel nieuwe volksgemeenschap, waarvan men niet kan zeggen of zij heil of gevaar zal blijken te zijn voor heel de Westersche wereld. Dààr geen volkssouvereiniteit langer, geen volksvleierij van den ‘machtigen arm’, die het heele raderwerk kan doen stil staan; dààr slechts een parlement in naam en een Grondwet vergeleken met een ‘heilig maar ledig graf’. Denkt men bij deze vergelijking door den ‘Duce’ niet aan de verrijzenis van Christus, den Vredesvorst? Maar wàt Benito Mussolini is of wordt of waant te zijn: het valt hem niet in zich een Vredesvorst te noemen. Hij is de ‘Verlichte Despoot’, van wien velen voorheen droomden en dien zij in hun wenschen aanriepen, toen hij nog een weldadige,
| |
| |
maar onmogelijk te materialiseeren schim werd geacht. Nu zien zij hem in Italië voor zich, en de kennismaking valt voorloopig nog niet mee.
Zelfs groeien in den tegenwoordigen tijd ‘Verlichte Despoten’ ook elders, en evenals in Italië op demagogischen bodem. Niet dat prins Carol van Roemenië, als troonopvolger door wijlen zijn vader vervallen verklaard, er veel van heeft. Hij is een ridder van droevige figuur, die, door eigen dwaasheid buiten zijn nationale gemeenschap gebracht, niet weet wáár zich te wenden, in vreemde landen bedreigd met uitzetting als de eerste de minste ‘ongewenschte vreemdeling’. Maar het had er een oogenblik veel van of een herhaling van de Italiaansche fascistische revolutie zou zich in Roemenië hebben voorgedaan, toen de Boeren van het land, vereenigd tot een machtige politieke partij, naar het ‘Heilige Alba Julia’ trokken om zoo mogelijk van daar uit naar Boecharest te gaan, en er de bestaande regeering, aan wier constitutionneel hoofd een kind-koning met een Voogdijraad staat, Carols zoontje Michael, omver te werpen. Wel zou dan niet Carol-zelf als een tweede ‘Duce’ zijn opgetreden. Hij is niet van het basalt, waaruit het gevaar Mussolini heeft gewrocht. Integendeel de Boerenleider Maniu leek des ‘Duces’ voorbeeld te willen volgen. Doch de vriend van mevrouw Lupescu, had dan gaarne koning van zijn land geworden, naast zijn wettige koningin, met dame Lupescu waarschijnlijk als ‘maitresse en titre’, zooals in het oude Fransche koningschap. Voor dergelijke toestanden is het echter niet meer de tijd. Prins Carol werd met zijn vrienden in Engeland tegen gehouden om naar zijn land te vliegen en zich aan het hoofd te stellen van de opmarcheerende boeren, en de geheele beweging eindigde met een jammerlijke mislukking. Deze Roemeensche episode is echter een bewijs, dat Oost-Europa nog steeds een latente bedreiging is van de vredesbeweging, en dat, wat in ons land en elders ook door goedwillende, doch kortzichtige volksleiders betoogd wordt om te doen gelooven, dat
er met ‘oorlog aan den oorlog’ àlles gezegd wordt, de mentaliteit van vele volken, men wie dan toch rekening moet worden gehouden, er zelfs in een belangrijk deel van ons werelddeel niet rijp voor is. Zelfs al maken ook hun regeeringen deel uit van den Volkenbond.
|
|