| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De onverklaarbare, immers onlogische aanslag op het leven van den koning van Italië, bij de opening van de Jaarbeurs te Milaan, is een bevestiging van het feit, dat de aard van een volk niet onder den invloed staat van een regeeringsstelsel. De werkelijke heerscher van Italië van het oogenblik is niet de goedige Victor Emanuel III, die, constitutionneel koning, eigenlijk nooit eenige macht heeft gekend, maar de ‘Duce’ Benito Mussolini: volksleider, volkshervormer, volksbedwinger, Ziel en bezielend Woord Mensch geworden, van dat deel van het Italiaansche volk, dat na den oorlog terug schrikte aan den afgrond, waarheen de razend geworden demagogie het geleid had. Hij heeft het zelf gezegd: op dit oogenblik geschiedt er in zijn land niets of hij moet het goed vinden. Deze man schrikt voor de uiterste en zwaarste verantwoordelijkheid niet terug, doch weet, dat hij, achter de millioenen van zijn volk, die in hem gelooven, hem vereeren tot aanbiddens toe, hem volgen ‘door dik en dun’, een getal vijanden bezit van meer of minder, dichtbij of ver, theoretisch of actief gevaar, die hopen, door hem zelf uit den weg te ruimen, zijn stelsel te kunnen vernietigen en daarmee hun land opnieuw aan hun ondermijnende inzichten te kunnen overleveren.
Hier zal geen woord gezegd worden ter verdediging van het fascistische stelsel zoo min als ter verdediging der demagogische maatschappij. De demagogische vrijheid echter schijnt wel overal haar laatste orgieën te vieren. Het is dwaasheid te be- | |
| |
weren, dat een stelsel van regeeren als door Mussolini gevormd, 't welk steeds dieper het nationale leven van een volk doordringt, zoodat er welhaast geen uiting meer zal zijn van zijn zuurdeesem nièt doortrokken, aanleiding geeft tot staatkundige misdrijven van verfoeilijke dwaasheid als dat, waar aan een twintigtal onbekende menschen nu te Milaan ten offer viel. Het fascistische stelsel onderdrukt elke van zijn normen afwijkende uiting. Met cynischen moed heeft Mussolini erkend op het lijk van de Vrijheid te dansen. Zelfs is hij nu over de opvoeding der Jeugd in botsing gekomen met de normen der Heilige Moeder de Kerk Roomsch en Katholiek, hij die begon het Kruis in de scholen terug te brengen als erkenning harer hooge beteekenis voor de opvoeding. Maar boven de Katholieke Kerk staat voor hem de Natie, het Italiaansche Volk en zijn roeping en plaats in de moderne wereld. Alles wat internationaal is met allen, die internationaal denken en doelen, zijn hem verdacht, al ware het ook de Heilige Vader zelf, dien hij wil eeren als Italiaan, hoofd eener dogmatische gemeenschap, welker voornaamste bekoring voor hem is, dat zij, internationaal van strekking, toch Italiaansch is van ontstaan en bestaan. Zou echter het fascistische stelsel erger aanleiding geven tot politieke misdrijven dan het goede, oude, doode Liberalisme, dat geen jaar kon zien voorbijgaan zonder vorstenmoord of politiek misdrijf, meestal door Italianen gepleegd, ook buiten Italië, ook op niet-Italiaansche vorsten, ook, zooals nu te Milaan, op personen, de keizerin van Oostenrijk bijvoorbeeld, volkomen vreemd en onschuldig aan welk politiek gebeuren ook? Het heet, dat er tezelfdertijd als op den koning een bomaanslag is
gepleegd op den ‘Duce’-zelf: één meer of minder, wat komt het er op aan? Het zal de laatste niet zijn. Geen regeeringstelsel toch kan voortaan, wat men dan de Vrijheid noemt dermate onderdrukken, dat Jacques Bonhomme of Sijmen Betaal opnieuw wordt ‘tailable et corvéable à merci’, zonder dat deze op zijn geweldige, schoon dan onberedeneerde en vaak verfoeilijke wijze daartegen reageert met middelen aan de moderne wetenschap ontleend.
Wie zal op den duur het sterkste blijken: het Fascisme of de Curie, Mussolini of de Paus, de nationale gedachte of de internationale? Ziedaar een vraag vol beteekenis, welker ant- | |
| |
woord voor elk volk van belang is. De Vrijmetselarij, de Sociaal-democratie met haar onafwijsbaar gevolg van Communisme en Bolsjewisme, Mussolini heeft ze in zijn land machteloos weten te maken. Maar daarmede de gewetens niet gebluscht, welke brandden door haar vuur, dat ook in zijn land blijft smeulen. Doch er zijn twee internationale invloeden, waartegen hij mogelijk zijn machteloosheid zal moeten erkennen, wijl zelf bewust van hun noodzakelijkheid en Westersch-maatschappelijke deugd: de godsdienst en het kapitalisme. Voor hem niets hoogers dan de nationale gedachte, Italië en zijn roeping voor het nieuwe leven, misschien opnieuw een wereldheerschappij van Rome uit, gevolgd door een Pax Romana, waaronder de Bolsjewistische tijger zal rusten naast het kapitalistische schaap. Schoone droom, waarin de Heilige Vader een gelijk doel opvraagt voor het veel oudere Fascisme van Sint-Petrus, wiens opvolger hij is. De zoogenaamde Romeinsche questie, de vraag, reeds zestig jaar oud, van het Wereldlijk gezag van den Paus, leek kort geleden haar oplossing nabij. Alles wat in de laatste eeuw vijandigs was opgekomen tegen Paus en Kerk leek door den ‘Duce’ voor Italië uitgebannen, en opnieuw zou de Italiaansche jeugd weer opgevoed mogen worden in het Roomsch-Katholieke dogma. Maar voor Mussolini moest dit zijn ten bate der nationale gedachte met haar materialistische en oorlogzuchtige verkerning, en voor den Paus ten bate der internationale Kerk met haar ideaal van Vrede op aarde, in alle menschen een welbehagen.
Wie de Jeugd beheerscht beheerscht de toekomst. De in Engeland ontstane beweging der Padvinders vond genade in Mussolini's oogen op voorwaarde, dat zij, Italiaansch tot in haar naam van ‘Balilla’, ter eere van een moedigen, sportieven jongen Genuees, die zich voor het Vaderland opofferde, zich volkomen door het Fascisme liet herscheppen. Knapen, ook meisjes, militair ontwikkeld en geoefend lang voor de laatste in het leger zouden worden ingedeeld van het volk, dat, voor zooveel het niet van de internationale gedachte is vervreemd, een haast vrome toewijding, een elders haast niet gekenden opofferingszin voor het Vaderland bezit. Maar ook de Kerk streefde naar het bezit dezer Jeugd, deze Toekomst, de Kerk
| |
| |
met haar internationale kern, internationale bedoeling. ‘Alle andere jeugdorganisaties naast die van den fascistischen staat zijn niet alleen noodeloos, maar kunnen ook niet meer worden toegelaten’, decreteerde de ‘Duce’, maar in een allocutie kwam de Paus daar met klem tegen in verzet, en zei, met wat andere woorden, dat de fascistische jeugdorganisatie uit den Booze is, en worden de katholieke ouders er tegen gewaarschuwd. Trouwens ook voor Frankrijk betuigt de Heilige Vader zich een vijand van het hyper-nationalisme der Action française.
Aldus is de verzoening tusschen Paus en Koning van Italië opnieuw gestrand, en vraagt men zich af wie van de twee op den duur het sterkste zal blijken: de Kerk en haar internationaal streven of de Italiaansche staat in zijn tegenwoordige fascistische koorts, welke soms tot ijlen overslaat van nationale zelfverheerlijking.
Even belangwekkend als de herschepping van Italië door Benito Mussolini is die van Turkije door dien anderen Geweldige, Moestafa Kemal-pasja. Misschien is diens werk nog titanischer, immers Mussolini tracht, naar oude voorbeelden, Italië machtig en groot te maken, zoo mogelijk in verbinding met den bestaanden godsdienst en door diens geestelijken invloed. De ‘Ghasi’ (Overwinnaar) Moestafa Kemal echter heeft wat Turkije door oude overlevering in het Chalifaat aan internationale kracht bezat, al was die dan niets in vergelijking met den geestelijken invloed van den Roomsch-katholieken godsdienst, te niet gedaan, en aan den godsdienstigen grondslag van zijn rijk een anderen uitleg gegeven, waarbij Allah en de Profeet Mohammed deerlijk hebben geleden. Oude gewoonten, zeden, denkbeelden toegepast op het leven, welke van het Turksche volk een zooal niet eerbiedwekkende dan toch beminnelijke natie maakten, en van den Turk in nederigen stand de ‘gentleman’ van den Levant, hebben hij en zijn medestanders te niet gedaan. Zij streven er naar van hun land een modernen Westerschen staat te maken, welke, ofschoon niet vrij van Bolsjewistische sympathieën, zich zal aansluiten bij de Westersche maatschappelijke opvattingen. In zoover als een gelijk streven merkbaar is in Perzië met zijn dictator Riza-chan Pahlavi, en in Afghanistan met zijn modern geneigden heerscher Aman-oel-lah-chan, wiens wonderlijke reis door
| |
| |
Europa nog steeds niet is geëindigd, en de drie staten, Turkije, Perzië, Afghanistan, ieder op eigen wijs en door den invloed van een eigen Provoost-Geweldige, modern en in Westerschen zin hervormd, met meer of minder nawerking er in van de oude Islamietische gedachte, een toekomstig maatschappelijk, geestelijk en militair ‘blok’ kunnen vormen tusschen Oost en West, Bolsjewisme en Kapitalisme, de autonomistische beweging der overheerschte volken en dier verdere ontwikkeling onder Westerschen invloed: het is een vraag van brandend belang voor de komende tijden. Wel bijzonder daarbij is het te constateeren, dat in deze dictatoriale ontwikkeling der drie Oostersche volken, waarvan er althans twee hun heil hadden gezocht in een zotte parlementaire vertooning, van een voortbestaan eener zoogenaamde Volksvertegenwoordiging geen sprake meer is. Wat men van Mussolini en zijn fascistische schepping ook zegge, hoe men beide ook beschouwe, men kan niet ontkennen, dat zij sneller school hebben gemaakt dan het Engelsche Parlementarisme, dat wel is waar reeds in zekeren zin bezig is door te dringen zelfs tot het Nederlandsch Overzeesch bezit, omdat ook in ons land de dwaling heerscht, dat wat goed en gepast is voor één volk óók deugt voor alle anderen, maar daarentegen dagelijks aan gezag verliest bij de volken, die er 't eerst door werden verleid.
Wat ook de toekomst zij voor dat gedeelte der wereld, waarvan tot nu hier sprake was, de Volkenbond en zijn streven naar toekomstigen vrede gaat van conferentie naar conferentie, voorstel naar voorstel, bespreking, omschrijving, verdrag langzaam in de gewenschte richting, ook door de zijdelingsche medewerking der Vereenigde Staten, waar men dan, schoon afzijdig van Genève, en bevreesd om door den Volkenbond gedwongen te worden verder te gaan dan men gaan wil, in gelijken geest arbeidt. Hoewel soms met verdachte bedoelingen. Het veelbesproken anti-oorlogsverdrag tusschen Frankrijk en de Staten, door deze ook voor andere groote mogendheden gewenscht, en door Frankrijk dan voor ieder, die er zich bij wil aansluiten, lijkt toch wel geheel te liggen in de lijn der Volkenbonds bedoelingen. Wat komt het er eigenlijk op aan of het doel bereikt wordt door of langs dien Bond? Niettemin is het verdrag nog
| |
| |
verre van in goed gekuipte vaten. Niets is gemakkelijker te zeggen dan ‘anti-oorlogsverdrag’; geen aantrekkelijker leus dan ‘oorlog aan oorlog’, of den ‘oorlog in den ban doen’ en daarmee het volk, dat oorlog voert. Het moeilijke, welna het onmogelijke is om formules te vinden, welke op alle volken, alle belangen, alle mogelijkheden passen. Te meer wijl de neiging, de drift, de noodzakelijkheid om oorlog te voeren schijnt samen te hangen met het subtielste van de menschelijke geaardheid, zooals deze zich in nationale volksgemeenschappen doet kennen. Er zijn weinig menschen, zelfs onder hen, die er geestelijk en maatschappelijk op gespitst zijn, de militairen, die den oorlog niet het denkbaar ergste menschelijk kwaad achten. Er zijn weinig volken, er is er misschien niet een, dat dit kwaad niet vergoelijkt, wanneer zich bepaalde omstandigheden voordoen. Misschien kan men met meer succes tot eenig mensch zeggen: ‘beheersch tot het uiterste de voorwaarden van uw dierlijk leven’, dan tot een volk: ‘zweer den oorlog voor alle mogelijk gebeuren af’.
Niettemin, dat er over gesproken wordt een algemeen verdrag te sluiten om af te zien van den oorlog als instrument van nationale politiek, en nooit, anders dan door vreedzame middelen, een oplossing te zoeken van geschillen onder de natiën, dit feit reeds, het eenvoudige beraadslagen, is van buitengewoon verblijdende beteekenis. Frankrijk mag vasthouden aan zijn verplichtingen tegenover den Volkenbond en het verdrag van Locarno, van Noord-Amerikaansche zijde wordt gezegd, dat een overeenkomst als hier wordt bedoeld, ook wanneer Duitschland, Groot-Britannië, Italië en Japan, en welke natie ook, er zich bij aansluiten, geen volk verhindert zijn eigen belang behoorlijk in acht te nemen, zoowel als die der geheele volkenfamilie. En zeer terecht zegt de Noord-Amerikaansche minister van Buitenlandsche Zaken, Kellogg, bovendien te gelooven, dat het sluiten door Frankrijk, Britannië, Duitschland, Italië, Japan en de Ver. Staten van een verdrag, waarbij plechtig van oorlog wordt afgezien ten gunste eener vreedzame regeling van internationale geschillen, een geweldig moreelen invloed zou hebben, en er ten slotte toe zou moeten leiden, dat alle andere volken ter wereld er zich bij aan sloten.
Het geschil tusschen Engeland en Egypte is in een slop
| |
| |
geraakt, waarin geen voortgang mogelijk is. In 1922 heeft Engeland Egypte's ‘onafhankelijkheid’ erkend onder voorbehoud van de volgende bepalingen: nakoming door Egypte van de verplichtingen, door Engeland gewaarborgd, tegenover andere mogendheden, Groot-Britannië inbegrepen; waarborg door Engeland van Egypte's veiligheid ten behoeve zijner imperiale verplichtingen - de vrijheid van het Suez-kanaal - en beveiliging van den Soedan. Op deze punten waren de twee regeeringen het eens geworden, toen de ‘nationalistische beweging’, geleid door heethoofden, gevormd door Caïreensche schooljongens, genaamd ‘studenten’, een kink in dezen politieken kabel brachten, en het succes had van een nieuw ministerie onder Nahas-pasja. Maar dit was heel het succes dier ‘nationale beweging’: Engeland wil niet wijken, en blijft ook zich verzetten tegen het voornemen der nieuwe Egyptische regeering om het verbod van het dragen van wapenen en het houden van politieke vergaderingen en betoogingen op te heffen.
Ongetwijfeld is dit verzet van Engeland een inmenging in de binnenlandsche politiek van een als ‘onafhankelijk’ erkend land. Maar hoezeer heeft de Britsche regeering gelijk als zij er tegen protesteert, dat iedereen in Egypte gewapend zou mogen loopen, iets wat in alle wèl geregeerde landen verboden is, schoon de bevolking van vele landen er zich toch niet aan stoort. Dolk en scheermes bijvoorbeeld in de volksklasse van Italië, moderne revolver in de voornamere, plegen nog in geen mannenjas of -broek te ontbreken, schoon het wettelijk niet is geoorloofd een gesloten zakmesje bij zich te dragen langer dan een paar centimeter. Doch er is verschil tusschen een volkszede en een overheidsverlof. Zelfs de geringste politieverordening-overtreding wordt in Italië onder ‘verzwarende omstandigheden’ gestraft, wanneer het blijkt, dat de ‘overtreder’ naar de wet ‘gewapend’ was. En nu zou Engeland, dat nog steeds borg staat voor de veiligheid der vreemdelingen in Egypte, het goed vinden, dat de door heethoofden en schooljongens gevormde regeering van het land ieder, die het wilde, verlof gaf om gewapend te gaan? Men ziet inderdaad niet in hoe de ‘nationalistische’ regeering van Egypte onder Nahas-pasja het tegenover de Britsche voorbehouden zal bolwerken.
| |
| |
Hebben inderdaad alle volken recht op ‘onafhankelijkheid’? Aan de volken van den Balkan, met Griekenland mee, die in bloedige oorlogen tegen den Turkschen, achterlijken overheerscher voor hun onafhankelijkheid hebben gestreden, moest in een tijd van zoogenaamde liberale denkbeelden, welke echter overal hun bezielende kracht hebben verloren, dit recht wel worden toegekend. En waarom, wanneer deze Oost-Middellandsche Zee volken ‘onafhankelijk’ zijn, of liever autonoom, want geheel ‘onafhankelijk’ is zoo min natie als individu, waarom zou het volk van Egypte in minder gunstige positie moeten verkeeren? Aan den Nijl is het getal analphabeten niet zooveel grooter dan in den Balkan, en het beetje lezen en schrijven van den proletariër elders maakt hem niet zooveel geschikter om mee te spreken in het bestuur van zijn land, dan een Egyptenaar of een Bulgaar. Maar indien al de Westersche Maatschappij geleid door Westersche denkbeelden heeft willen meehelpen om voor de volken van de Oostelijke Middellandsche Zee ‘vrijheid’ te winnen van Turksche overheersching, dat is van een in menig opzicht slechte en corrupte regeering, dit beteekent nog niet, dat zij thans onder alle omstandigheden dit recht op autonomie voor alle overheerschte natiën behoeft te erkennen. Er is een ‘Liga tegen koloniale onderdrukking’, maar er is nergens iets van ‘koloniale onderdrukking’ te bespeuren. Allerminst waar het Westersche gezond verstand van een overheerscht volk zou moeten eischen, dat het vaste waarborgen geeft, in staat te wezen zijn land naar de tegenwoordige normen van goede administratie, hygiëne, rechtszekerheid en verstandelijke ontwikkeling te regeeren. Zonder deze waarborgen voortaan geen autonomie, nèrgens. Al bestonden er honderd liga's tegen ‘koloniale onderdrukking.’ Autonomie voor 'n kwartje, misschien voor dertig centen. Maar niet voor 'n dubbeltje
meer, tenzij de Westersche Maatschappij geneigd is zelfmoord te plegen door Aziatisch-Bolsjewistisch gas.
|
|