| |
| |
| |
Letterkundige dagboek-aanteekeningen door L. van Deyssel.
Mr. C. Vosmaer.
Amazone.
Het boek van een ‘érudit’ met kunstenaars-aspiraties.
Er staan verschillende aardige opmerkingen in en het geheel is zeer wel leesbaar, en min of meer nuttig voor iemant, die met zijn gedachten, hoe dan ook, in de buurt van Rome en Griekenland wil blijven.
De verzen er in toonen eenige bekwaamheid, maar zijn zonder poëzie.
Inwijding. - Vogels van diverse pluimage.
Amazone betreft Rome, Inwijding betreft Florence.
Vogels van diverse pluimage zijn allerlei ‘proeven’, in proza en dichtmaat.
Het is een aangename geest, die Vosmaer. Ik lees die boeken met veel genoegen. Het zijn allerlei aanvoelingen in de richting van eene ‘levensbeschouwing’.
| |
Sheridan.
Sheridan, ‘De Rivalen’.
Een zekere proeve van karakter-afbeelding is wel in de aangeving der, aan duur gebonden, opgewondenheid, die sommigen noodig hebben om ‘moedig’ te zijn, terwijl bij normalen en harmonischen de ‘moed’ van zelf aanwezig is.
Ook in de te-leur-stelling van het meisje, die meende zich in
| |
| |
een romantisch liefdes-avontuur begeven te hebben, wanneer zij verneemt, dat met dengene, met wien zij zich in het avontuur meende te bevinden, nu een normaal en niet romantisch huwelijk gesloten zal worden, en in het verdwijnen harer liefde voor den zelfde daarom, is, als gegeven, iets aardigs.
Ook is op te merken, hoe dit weêr een der kunstwerken is, waaraan latere opéretten hun motieven ontleend hebben.
Overigens is het niet veel zaaks.
| |
Gyp.
Le Friquet.
De schrijfster denkt niet zóo, of bijna geheel zóo, als eene lady haar ladyschap zoude uit-denken indien eene lady ‘denken’ konde; maar zóo, als een geringe litterator of journalist, die door haar geboorte, opvoeding en betrekkingen meer kennis heeft van de ‘elegante’ of ‘rijke’ wereld en ook iets van den geest dier wereld, op zijn grofst en oppervlakkigst, in zich heeft.
Le Petit Bob.
Is beter dan Le Friquet.
Mademoiselle Ève, nogal aardig. Het motief van een ‘vrij’, ‘natuurlijk’ kind, midden tusschen meer ‘conventioneele’ lieden, komt bij Gyp, meen ik, nog al eens terug. Een soort van zedelijke ‘clou’ domineert; namelijk dat Ève niet wil huwen met iemant, die haar niet volstrekt, in den denkbaar meest volstrekten zin van het woord ‘volstrekt’, vertrouwt. Dit is echter een malligheid bij Gyp, die alleen iets beteekent als de vrouw der journalistisch vlugge en juiste perceptie der geestige conversatie van een genre van nette lieden.
| |
Leblanc, Maurice.
In het, lage, genre heeft de roman ‘Arsène Lupin’ door Maurice Leblanc nog wel iets aardigs, maar de roman, genaamd ‘813’, is een prul in zijn soort. Toch zijn beide romans voortreffelijk als ‘spoorweg-lectuur’. Er is namelijk in den trein, in vergelijking met hetgeen er in de studeerkamer is, maar weinig aandacht of
| |
| |
een oppervlakkige aandacht, mogelijk. Deze aandacht nu wordt geheel bezig gehouden door het pueriele goochelspel dezer boeken, zoo dat de reis óm is vóor men het weet.
| |
Schaukal, Richard.
Leben und Meinungen des Herrn Andreas von Balthesser, eines Dandy und Dilettanten, Mitgeteilt von Richard Schaukal. München und Leipzig, 1908.
Merkwaardig begrip van het dandylike-gentlemanlike in een litterator-artiest. Toch gevoelt deze schrijver niet zoo als een gentleman gevoelt, maar zoo als de reproductie is van het gentleman-gevoelen binnen de, op zekere wijze in den menschengeest aanwezige, eigenaardig beperkte, gevoels- en begrips-sfeer van den hedendaagschen litterator.
De beste gentleman leeft zoo, dat hij het denken, waarmede zijn levenswijze correspondeert, niet kan onder woorden brengen, noch denken, - om dat zijn leven geheel is in ‘de sfeer van de daad’. Het beste wat, in dezen, een schrijver of man der gedachte kan doen, is de sfeer, waarin de gentleman, onbewust, leeft, zich eigen en zich bewust maken en daar-in denken en schrijven.
| |
Helvetius.
Traité de l'esprit, par Helvétius (1715-1771).
Vooral het eerste der twee deden is goed. In het tweede deel is ook nog een enkele goede passage (in Discours III, Chapitre IV). De auteur schijnt zich echter niet te houden aan het in den beginne door hem bedoelde thema.
| |
Eufemia von Adlersfeld-Ballestrem
‘Komtesse Käthe in der Ehe’, een boek van deze schrijfster, is zeer goed als voorbeeld van in den toon en van uit de opvattingen der zoo-genaamde ‘nette lieden’ geschreven werken.
‘Die Dame in Gelb’ of ‘The lady in yellow’, van de zelfde schrijfster, is een, in haar soort betrekkelijk goede, spookgeschiedenis, waarin echter weinig blijkt van den boven-genoemden toon.
| |
| |
| |
Stendhal.
Stendhal's Vies de Haydn, Mozart, Métastase, is niet veel zaaks.
Men merkt op: a) het nadrukkelijk en voortdurend verlangen om vooral goede, ware, echte, schoone kunst als als zoodanig ontzachlijk verschillend van kunst, die niet goed, waar, echt, schoon is, te doen aanzien, - voortkomend uit heete en sterke ‘liefde voor de kunst’;
b.) aardig vertellen van levensbizonderheden van groote kunstenaars, eigenaardigheden, anekdoten, en z.v.
c. psychologische opmerkingen over menschenrassen, enz.
Dit laatste is de hoofdzaak. Van deze blijkt het dan echter juist telkens, dat de schrijver niet geheel kán zeggen wat hij zoû wìllen zeggen.
In 't algemeen vindt men in Stendhal het streven naar een wetenschap van de kunstgenieting, op beperkten, sensueelen en materieëlen, grondslag eenigszins in den trant van de wetenschap betrefende ziels-verheffing der mystici.
Het blijft echter bij afzonderlijke, dilettantische aanvoelingen, en wel eens bij zeer vage aangevingen.
Van De Stendhal's De l'amour geldt min of meer het zelfde als van Vies de Haydn, Mozart, Métastase.
Er is in dit boek niet de minste compositie en niet de minste stelselmatigheid.
De vergelijking van ‘de liefde’ bij de ‘cristallisation’, die plaats heeft om een dorren of bladerlozen boomtak, dien mijnwerkers te Salzburg in verlaten ruimten in de mijn werpen, is niet bizonder aardig en is tevens niet geheel duidelijk. Op dit oogenblik weet ik althans niet of het de beminde of de beminnende is die bij den boomtak wordt vergeleken.
Het gebrek aan stelselmatigheid komt vooral uit in de novelle Ernestine, die toch op uit-een-zetting van het verschijnsel Liefde, volgens een den groei der liefde in een bepaald aantal tijdperken verdeelend stelsel, was aangelegd.
Toch is deze novelle het beste gedeelte van het boek, en is dit proza het goede Stendhal-proza.
| |
| |
De novelle Ernestine ‘doet denken’ zoo wel aan proza van Mme de la Fayette (la Princesse de Clèves) als aan proza van Geel.
Daar is iets voortreffelijks in.
Het is een empirische psychologie, die vlak onder de mystische philosophische ‘psychie’ van Maeterlinck en z.v. komt.
De bundel De l'Amour is overigens in 't algemeen een zak met kruimeltjes zonder veel waarde.
Het is wel waar, dat door juistheid en diepte het geestesleven van De Stendhal tot zônes reikte, die zijne tijdgenoten, de gezwollen dichters, niet kenden; maar over 't algemeen schijnt hij toch zóo hoog gesteld te kunnen worden als men wel gedaan heeft, alleen door lieden, die weinig anders kenden dan de fransche literatuur der 19e eeuw, en die dan nog niet volledig, en die dan ook nog van éen bepaald en eenigszins beperkt standpunt bekeken.
| |
Friedr. Wilhelm Joseph Schelling.
System des transcendentalen Idealismus.
Dit is strakker, krasser, fijner, abstracter, beter, dan Hegel.
Men kan philosophische werken beöordeelen alsof zij muziek-of schilderwerken waren.
Het werk van Schelling lijkt mij een fijne ets, de beste deelen van Hegel meer uitgebreide maar doezeliger teekening.
Een charme van Schelling is ook het causerie-achtige of pratende in het overigens zoo mathematisch systematische werk. Dit causerie-achtige en niet volkomen stelsel-matige doet zich voor in een tusschen-zin zoo als bij voorbeeld deze:.... ‘om nog verder te gaan’.... of in het bezigen der uitdrukking ‘Deutlicher’, om over te gaan tot een volgend verhandeling-deel, waarin ‘duidelijker’ uit-een-gezet zal worden hetgeen ons in de vorige dus reeds gezegd was en waardoor de vorige dus min of meer overbodig wordt zoo als een vóor-schets.
Dergelijke bekoorlijke afwijkingen in den toon vermeerderen den indruk van begeesterd praten, van improviseeren, van het levensbedrijf van ‘uitvinden’ zelf te zijn, dien het werk geeft.
| |
| |
Het is hinderlijk wanneer in-eens aanzienlijke philosophische begrippen zoo als ‘Wollen’ of ‘Ewig’ in den text worden gebracht, terwijl men niet anders dacht of het denk-spel zoû zich voltrekken tusschen de, betrekkelijk weinige, begrippen, waarmede men min of meer vertrouwd was geraakt, en men niet weet welke beteekenis aan de nieuw aangebrachte te hechten.
De zwakke plaatsen zijn waar het gaat over de kunst en het genie, achter-in het werk.
Door wat daar ergens gezegd wordt over een verband tusschen philosophie en mythologie, althans over mythologie, blijkt plotseling een zeker positivisme of materialisme, waarvan het interessant is de aanwezigheid na te gaan in de, zeer veel betere, meer abstracte deelen van het werk.
Bij een onderzoek wat dit aangaat van het werk van Schelling, in vergelijking met die van de vroegere grootste philosophen, blijkt, dat Schelling zich kenmerkt door eene positivistische of materialistische opvatting van, of liever ín, het transcendentale, metaphysische of ideëele. Voor Schelling is niet het positivistische of materialistische de waarheid, maar het transcendentale en z.v., doch dit op positivistische of materialistische wijze begrepen.
De wijze waarop Schelling (in zijn System des transcendentalen Idealismus) over kunst, genie, aesthetica en mythologie schrijft, en de kern van het stelsel, waarbij alles op ‘Het Ik’ wordt betrokken, doet blijken, dat het zich, - van éene zijde beschouwd - tot de metaphysica, de theologie en de mystiek der Middeneeuwen verhoudt als een subjectief individualisme, een realistische, materialistische of positivistische behandeling van metaphysisch, supranaturalistisch of ideëel denk-bedrijf.
Hij beschrijft niet de mechanica van het empirische, passive, latente denken, niet de oorzaken der feitelijke op een volging van gedachten en voorstellingen, en z.v. - hetgeen tot de materialistische natuurkunde van het denken behoort.
Zijn boek is een bedrijvig, geest-driftig denk-spel ter ontleding van het als eerste en laatste en alles-omvattend zich voordoend philosophisch denk-phenomeen.
| |
| |
Het blijft tot de hoogere, ideale philosophie behooren, maar maakt die realistisch door die tot een geometrisch of ideëel-mechanisch procédé te transponeeren.
Het is verwant aan een analyse in active speculatie van het ‘sensatie’-phenomeen.
Overigens is het werk grootendeels philosophische ‘rhetorica’.
| |
Goethe, Werther's Leiden.
Werther's Leiden. Fragmenten, voortkomend uit een geest van groote proporties, grootere proporties dan na 1830 worden gevonden in de kunst en letterkunde. De gewaarwording is, dat de lezer nu, na 1830, treedt buiten de denk- en gevoel-, buiten de besef-verhoudingen, waaraan hij gewoon is, zoo als of het uitspansel, dat wij als den grens van ons zien gewoon zijn te begrijpen, uit éen week en in der daad slechts een ‘uitspansel’ bleek te zijn, waarachter men een grooter Heelal dan het tot dus ver voor ons zichtbare gewaar werd.
Een enorme ruimte of atmospheer dus, in Werther's Leiden, maar geen licht zoo zeer.
De gedachte-bewegingen zijn grooter dan die waaraan wij gewond zijn. Waar iets den lezer van na 1830 afgedacht schijnt, denkt Goethe er nog op door. Daar, waar de lezer meent te gevoelen, dat de schrijver op het treffende, waarom het hem in een passage te doen is, zal neêrkomen, doet de schrijver dat niet maar gaat, om dat punt heen, met het behandelde door....
Verder wordt in den indruk waargenomen het persisteeren van iets stoffigs over het als schilderij, of althans als voorstelling, geziene kunstwerk, - het zelfde wat bij de Goethe-lectuur van vroeger tijd werd bespeurd; terwijl tevens, even als toen ter tijd, in den geest een vraag blijft of dat stoffige inhaerent is aan het werk en eenvoudig aangeeft datgene, wat dit werk doet verschillen van bij voorbeeld de oude modellen, die dan volkomen zonder dit ‘stof’ zouden zijn, òf dat dat stoffige veroorzaakt wordt door de oudheid van Goethe's werk, door dat namelijk, hoe zeer ook ‘eeuwig’ wellicht, zekere, meer oppervlakkige, eigenaardigheden het werk ‘ouderwetsch’ zouden maken.
| |
| |
De laatstgenoemde mogelijkheid wordt niet waarschijnlijk geächt om dat bij andere oude schrijvers, zoo als b.v. Vondel, het stoffige of iets dergelijks in den indruk niet werd waargenomen.
De impressie, dat het werk van Goethe zich beweegt in verhoudingen, die niet begrensd worden door onze denk- en gevoel-gewoonten, bepaalt mede aard en wezen van ons critisch standpunt. Zien wij het als iets groots buiten onze van zelf aanwezige denk-spheer, dan beoordeelen wij het misschien daarom anders dan een tijdgenoot van Goethe het zoude beöordeelen en misschien is dat mogelijke standpunt van den tijdgenoot beter dan het onze.
| |
Goethe.
1. Die Laune des Verliebten. 2. Die Mitschuldigen. 3. Pandora.
1. Een aardig ‘Schäferspiel’, waarin, in weinig samengedrongen, gemakkelijke verzen, een ‘menschkundig’ ‘gegeven’ ‘wordt verwerkt’. Hier en daar, bij name door de wijze waarop de gezegden der verschillende personen zich aan elkaêr hechten, door dat de een de woorden van den ander weder opneemt, als anderszins, is in de manier van dit jeugdwerk van 1767-68 de invloed van Racine en Corneille waar te nemen.
2. Die Mitschuldigen is een, in de zelfde onsamen-gedrongen taal geschreven, blijspel in 5 bedrijven van 1769, waarvan het voornaamste motief verwant is aan hetgeen veel uitgebreider is gegeven in Shakespeare's Comedy of Errors.
3. Pandora, fragment van een ‘Festspiel’ van 1807, in de meer samengedrongen stelwijze van Iphigenie auf Tauris en dergelijke werken, waarin ook technisch aardige kort-regelige strophen voorkomen, maar overigens zonder bizonder interesseerende eigenschappen.
| |
Goethe.
1. Die Wahlverwandtschaften. 2. Wilhelm Meisters Lehrjahre.
1. Romantisch-classisch, mémoire-achtig.
| |
| |
Altijd een en al gedistingueerde taalkunst, ware en wijze opmerkingen.
2. In de mooiste, hartstochtelijke, verheffingsrijke, passages van Wilhelm Meisters Lehrjahre, b.v. het einde van het eerste Boek, wordt men getroffen door de soberheid, die een bijna oneindige hartstochtelijkheid vergezelt. In bijna onovertrefbare mate is men buiten het bonte en verwarrende romantische gebleven, waartoe een dergelijke ontzachlijke verheffing anderen allicht hadd' verlokt.
Erkennende, dat hier een groot mouvement in den menschengeest, of in den menschheidsgeest, - een der grootste van de laatste.... twee honderd vijftig jaar - zuiver plaats heeft, - ziet men, - in de na-gedachte de keerzijde zijner eerste impressie, en ziet dan hoe hier boven-op een ontzachlijke golf van het puurste en innigste gevoel enkele nietige ingrediënten drijven, die alles zijn wat er is om het voorstellingsvermogen of de verbeelding van den lezer bezig te houden.
Daardoor ontstaat de eerste schemering van een kijk op de verhouding tusschen de verschillende bestanddeelen der kunst bij Goethe.
Men krijgt namelijk eenerzijds den indruk van het groote, machtige, te gelijk warme en sobere, en z.v. - maar anderzijds, dat er niets anders reëel of eígenlijk was, dan een jongen man in een stad, met wien gewoon alledaagsch weg eenige gewoon geringe dingen gebeurden, terwijl er een ontzachlijke begeleiding van gevoel bij wordt gemaakt (eenigszins gelijksoortig aan hetgeen bij de Römische Elegiën wordt bespeurd (namelijk: feitelijk een gewoon gering geval, maar dat antiek-grootsch wordt ‘behandeld’)).
Let wel!: men gevoelt wel deugdelijk dat, in dien laatsten passage van ‘W.M.'s Lehrjahre’, tweede boek, uit de onbewuste helft van den schrijver het gevoel van zelf is komen opzetten, dat hem zoo hoog heeft opgeheven; datgene, waarop men wijzen wil, betreft de incohaerentie of heterogeniteit of inadequaatheid der bestanddeelen van Goethe's kunst of vermogen, zoo als die zich hier en daar vertoont, - hier thans onbeslist gelaten in hoe verre die kunst of dat vermogen als een natuurkracht of wel als iets bewust samengestelds bij den dichter moet gedacht worden.
| |
| |
De quaestie is deze: in Wilhelm Meister's Lehr jahre, einde v/h. eerste boek, is dat-en-dit gevoel of die-en-die aandoening en die-en-die voorstelling, of ‘plastiek’.
In Reineke Fuchs, daarentegen, bij: voorbeeld, is dat-en-dat andere gevoel en die-en-die andere voorstelling.
In Reineke Fuchs is meer cohaerentie, homogeniteit of adaequaatheid in het geheel van ‘gevoel’ en ‘voorstelling’ of tusschen het gevoel en de voorstelling.
| |
Goethe.
1. Prometheus. 2. Was wir bringen.
1. Dramatisch fragment. 1773. Niet veel zaaks.
Even in 't klein een nietige en grove wijsgeerige toespeling: ‘Ich bin, Also bin ich ewig’ en z.v.
2. Was wir bringen. Vrij mat gelegenheids-stuk (ter gelegenheid der opening van een nieuwen schouwburg). 1802.
Hierin komen voor de veel aangehaalde regels:
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister,
Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.
| |
Goethe - Winckelmann.
Mooi en opmerkelijk, ook aardig verdeeld naar de verschillende onderwerpen, is Goethe's ‘boekbeöordeeling’ over ‘Winckelmann's Briefe’, ‘getiteld’ ‘Winckelman’.
| |
Wells, H.G.
The Time Machine, An Invention.
Behoort tot de, van de letterkundige beschouwing uit gezien, als ‘serieuze’ of ‘betere’ werken aan te duiden geschriften van het laatst der 19e eeuw.
Dichter bij Poë dan bij Verne. Misschien beter dan Poë. Veel beter dan Verne.
Vroeger gelezen The War of the Worlds en
The Island of Doctor Moreau,
beide ook zeer goed.
| |
| |
| |
Oorda.
In Jong Dietschland, 14e jaarg. No. 1, Septr. 1911.
Oorda over Rubens.
Zeldzaam voorkomende lyrische-proza-kracht.
Deugd van het artikel als compositie: de voortduring van het motief der vlammen het geheele opstel door. De verbinding van dit motief met een natuur-historisch-philosophischen, cosmologisch-theosophischen, aan de denklevens van Hello en dergelijke herinnerenden, ondergrond, waaruit het, overigens oppervlakig, lyrisch, motief, zoû voortkomen, toont zich onsolide.
De plaatsing van Rubens binnen het Katholiek stelsel geschiedt met onvoldoend vermogen.
Ook de verklaring, in verband hiermeê, waarom, in zekeren zin, alles aan Rubens geöorloofd is, is niet geheel afdoende.
| |
Thackeray, W.M.
The Newcomes.
Goede, hollandsche vertaling v/d uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’.
Dit is, zonder twijfel, ‘goede literatuur’; maar een zoo overvloeyende hoeveelheid van deze soort humor, - alles in den zelfden, zij 't dan goeden, humoristischen toon -, maakt telkens eenigszins wee, zoo dat men er niet veel van aan éen stuk kan lezen.
| |
Björnstjerne Björnson.
Paul Lange und Tora Parsberg.
Min of meer in den trant van Ibsen (behandeling van ‘zedelijke’ of ‘gewetens’-quaesties); maar - het zij vooral in deze vertaling hetzij ook even zeer in het oorspronkelijke - zonder de eigenaardige ‘atmospheer’ van Ibsen (Nora, Rosmersholm.).
| |
Hebbel, Friedrich, 1813-1863.
Judith (1841), - Genoveva, - Der Diamant, - Maria Magdalena (1844), - Ein Trauerspiel in Siciliën, - Julia, - Demetrius. - Die Nibelungen (1862). - Mutter und Kind (1859).
| |
| |
Judith - gelezen. Hierin een zekere kracht van voorstelling. Geen psychologie. Geen philosophie. Geen ‘psychie’. - Hoogte van Georg Ebers, Jan van Beers (den schilder) en z.v., Leys (decorateur van het Antwerpsch stadhuis).
| |
Cazotte.
Jacques Cazotte. 1720-1792.
Commissaire général de la marine.
Olivier, poëme heroï-comique.
le Diable amoureux; l'Honneur perdu et recouvré;
Rachel, ou la belle Juive.
la Brunette Anglaise.
Oeuvres complètes. Paris, J.F. Bastien, 1817. 4 vol. in -8o.
Aangename, zoet-vloeyende taal....
Prettig om te lezen. Niet eerste-rangsch, maar een zeer goede stand, gratie, zwier, zinnelijkheid. Mooi achttiende-eeuwsch.
| |
Fontenelle.
Dialogues des morts, suivis du Jugement de Pluton.
Heel aardig, wat aangaat de Dialogues des morts.
Het Jugement de Pluton (sur les Dialogues des morts) is heelemáál niet aardig.
Entretiens sur la pluralité des mondes is ook een aangenaam werk, (edel en geestig).
Du Bonheur is ook aardig.
Verdere werken: Aspar, tragédie; Thétis et Pelée, poëme; Les lettres du chevalier d'Hero***, roman; Histoire des Oracles; la Géométrie de l'Infini; Histoire de l'Académie des sciences; Histoire du Théâtre-Français jusqu'á Corneille; Discours sur la patience; De l'origine des Fables; Réflexions sur la poétique.
| |
Humphry Ward, Mrs.
The Marriage of William Ashe. Om dat mijn jonge dochter er zoo meê is ingenomen, kan ik moeilijk een zoo-genaamd aesthetisch of literair-critisch oordeel over dezen roman thans nederschrijven.
| |
| |
| |
Bloem, Walter.
Das Eiserne Jahr - zeer goed.
Der Krasse Fuchs - goed!
Zwakke deelen zijn: daar, waar Scholz of Wichart aan Werner Achenbach uitlegt, wat eigenlijk studenten-‘eer’ is; verder het slot van het boek. Ook de ergens zich bevindende gedachte (naar aanleiding eener menschenhersenmassa in de ‘Anatomie’) of het niet veel mooyer is indien dit alles zoo ‘geworden’ is dan indien ‘een God het gemaakt had’, en z.v., is zeer ordinair.
Ordinair eveneens is de passage, waar de vraag behandeld wordt of de dood van Scholz nu in ‘symbolisch’ verband zoû staan met den dood van Lenchen Trimpop.
Opmerkelijk over 't algemeen is het samenzijn in het werk van het verhaal van het subjectieve ‘gevoels’-leven van Werner Achenbach mèt het verhaal van het studentenleven van allen, zoo als dat reilt en zeilt, en de verhouding dier twee verhalen tot elkaâr. Het is namelijk niet volkomen duidelijk of de gemoedsbezwaren van den jongen Werner tegen het meer de volwassenheid naderende leven, waarin hij nu is gekomen, door zijn gevoel voor dat leven nu geheel zijn overwonnen of niet. Afgescheiden hiervan, dat het juiste bizonderheden over een voor sommige interessante wereld bevat, is dit werk mooi, om dat het een heel echt schoon gevoel omtrent het leven inhoudt, dat, meen ik, bovendien, nationaal is en b.v. Franschen en Engelschen van dezen tijd niet kennen.
| |
Le Sage, 1668-1747
(Spaansche invloed)
Gisteren gelezen de blijspelen Crispin rival en Turcaret. Deze zijn aardig, maar meer ook niet.
Deze zijn niet door Spanje beïnvloed, zoo als Gil Bias de Santillane, le Diable boiteux, en le Bachelier de Salamanque.
De blijspelen Crispin rival en Turcaret zijn eerder beïnvloed door Molière. Zij zijn minder goed dan de blijspelen van Shakespeare en Molière. Zij zijn echter beter dan Marivaux.
In een blijspel van Marivaux is iets van knutselwerk, van nietige samenstelling, dat bij Le Sage niet wordt gevonden. Bij Le Sage
| |
| |
niet een merkbaar weefsel of intrigue. Bij Le Sage een reeks van natuurlijk uit elkaâr voortkomende en elkaâr opvolgende tafereelen, waarin van zelf dan min of meer ‘intrigue’ is. En of, op 't eind, dan juist de oplossing een weinig ‘plomp verloren’ is, wel, dat doet er niet toe, daar de deugd van het stuk elders dan in de behendige samenstelling zich bevindt, namelijk in de hoog gestemde levendigheid der samenspraken.
| |
Malherbe.
1585-1586-1606-1626-1628.
Poésies.
Stellige, stevige dichter van minderen rang. Als metaal of touw. Iets goeds gevonden in Les armes de Saint Pierre, Stances imités du Tansille. - 1587. Luigi Tansillo (1510-68).
Overeenkomst in metrum enz. met de liedjes van Hooft.
De vorm der gedichten is speciaal Italiaansche Renaissancevorm.
De eigenaardigheid van dezen vorm bevindt zich in bizonderheden zoo als zijn, dat de eerste en de tweede regel van een lang gedicht van zes-regelige strophen telkens op elkander rijmen, en verder de derde en de zesde en de vierde en de vijfde regel, in verband met het te gelijk min of meer statig èn vloeyend zingende van het rhythme.
Het is juist dát stellige, met dié onderdeelen in het werk, die men bij knoopen in een touw-werk zoû vergelijken, die de rijmen aan de regeleinden zijn, dat aan Pieter Corneliszoon Hooft en aan de Italiaansche Renaissance doet denken.
| |
Massillon.
Petit Carême.
Talentrijker dan vele andere predikers; maar voor den liefhebber van ‘geestelijke dingen’ of ‘kunst’, ‘welsprekendheid’, of ‘poëzie’ in 't algemeen, niet veel zaaks.
| |
Sandeau, Jules.
1811-1883.
Mademoiselle de la Seiglière. (1848).
Grof negentiende-eeuwsch fransch werk, op de wijze van Dumas fils, Augier, enz.
| |
| |
Degelijkheid en volmaaktheid van grof tooneelspel-weefsel.
Het is een afzonderlijke, grove, gave, om zoo iets in elkaâr te kunnen zetten. Er is geen spoor van zielkunde, wijsbegeerte, karakter-afbeelding of wat van dien aard ook in. De schrijver zegt eenvoudig: als er zoo en zoo een toestand is en er gebeurt dan dat en dat, - wat zal daar dan verder het gevolg van zijn, gegeven - heel globaal genomen en oppervlakkig beschouwd - deze en gene karakters.
| |
Tolstoy.
Anna Karénine is voortreflijk, tot aan de ‘ontknooping’, dat is tot aan de plaats, waar de verhouding tusschen Anna Karénine en Wronsky erg onaangenaam wordt.
Sommige passages over het landleven zijn zwak.
De karakter-beschrijving van Levine komt als iets met het overige ongelijksoortigs in het boek voor. Wel zijn de beschrijvingen zijner schroomvalligheden, verrukkingen en angst, treffend juist. Maar - waarschijnlijk om dat Levine een zelfportret van hem is - de schrijver wilde wel gaarne Levine tegenover de anderen gelijk geven of als een fijne uitzondering tegenover hen stellen, maar kon dat niet zonder dat hij bij wijlen lyrisch zoude geworden zijn en dus de stijleenheid van zijn objectief werk zoude hebben verbroken.
Les Cosaques.
De persoon Olenin is de zelfde als Levine in ‘Anna Karénine’.
Les Cosaques is ook een zeer goed boek.
De fout is waar plotseling op een zekere subjectieve manier wordt partij getrokken voor een soort van dichterlijk ‘gedachte- en gevoelsleven’, dat Olenin blijkt te leiden en waarop wij in 't geheel niet waren voorbereid.
In les Cosaques is, ook door de vertaling heen, een zware noodlotsgloed te bespeuren, die het tot ‘kunstwerk’ kenmerkt.
| |
| |
| |
Hugo, Victor.
Les Misérables.
Zeer onderhoudend. Muziek gelijk, zij 't muziek, niet van de beste soort. Op de manier van Sherlock Holmes-romans in verbeterd genre, en waardoorheen en waar onder allerlei hoogere lyrische en philosophische stroomingen. De romantiek verpopularizeerd. De ideëen en verbeeldingen van het Christendom in vermaterializeering herleefd.
In moraal-philosophie aanhangend het dogmatisch geveelsprincipe eener absolute rechtvaardigheid, die het schoone en ware is. Het zelfde principe - eenvoudig een onjuist, een inferieur gezichtspunt - dat in de Dreyfus-zaak de Dreyfusards inspireerde, principe, culmineerend uitgedrukt in Hugo's bekenden regel:
‘Un pourceau secouru pèse un monde opprimé’.
| |
Suttner, Bertha von.
Briefe an einen Toten. Dresden, 1905.
Ongenietbaar als een pudding van wee ulevellendeeg.
| |
Renan, Ernes T.
Dialogues. Paris, Calmann Levy, 1876.
Philosophisch causeur of journalist.
Ethisch materialisme. Poëtisch liberalisme.
| |
Schnitzler, Arthur.
Das Weite Land. Tragikomödie in fünf Akten. Berlin, S. Fischer, 1911.
Scherpe karakteristiek van personen, hoofdzakelijk in het Eerste Bedrijf. De fout is, dat deze karakteristiek juist geen ‘verband houdt’ met de dramatische mouvementen.
Zoo toont het jonge-meisje Erna Wahl een eigenaardige beslistheid en doorzicht; maar haar betrekking met Friedrich Hofreiter wordt door dit karakter onwaarschijnlijk en niet waarschijnlijk.
Het is gegrond op studie van de Elisabeth-dramatisten,
| |
| |
‘laat-middeneeuwsch’ of ‘vroeg-Renaissance’ dus (Thomas Otway, etc.); de hoofdzakelijke momenten of motieven zijn ten slotte voortreflijk negentiende-eeuwsch werk.
| |
Carlyle, Thomas.
On Heroes, Hero-Worship and the Heroic in History.
Een zedelijke hartelijke schoolmeester, die tegen het ‘materialisme’ is.
Mooi is aleen de eerste dezer ‘Lectures’, over den Noorschen god Odin.
De volgende, over Mahomet, is minder.
Weêr minder de daarop volgende, over Dante en Shakespeare, en de volgende, over Luther en Knox. Weinig zaaks ook over Johnson, Rousseau en Burns.
De zesde en laatste Lecture behandelt Cromwell en Napoleon. Over Cromwell is weêr mooi, hoewel niet zóo mooi als over Odin.
Een groote gloed van innige hartelijkheid, soms geestdriftig, onder de gemeenzaamheid, de gezellige eenvoudigheid der taal, die aan veel lezers erg aangenaam moet zijn.
Toon-overeenkomst met Emerson en Ruskin.
| |
Restif de la Bretonne.
Louise et Thérèse - vrij aardig, oppervlakkig.
Week sentimenteel en wellustig.
Le Joli pied. - Aardiger. Tegelijk spoorweglectuur en ‘literatuur’.
‘Le Joli pied’ lijkt eenigszins op een fabel of op een verhaal met aardigen ‘knoop’ of aardigen kern; maar mist daarvan toch het eigenlijke. Het is lustig, luchtig en baroque; maar met aardige opmerkingen.
| |
Lectuur.
Indien wij leven naar, ons gedrag richtende, beginselen, dat is: naar de door onze gedachte gevonden waarheid, of indien wij leven, namelijk wanneer ons geestesleven wisselend en groeyend is, naar de het laatst als hoogste erkende waarheid, - moeten
| |
| |
wij ons leven in die richting bevestigen door daar meê samen gaande lectuur en door wering, althans in een tijd dat onze geest niet sterk is, van niet er mede samen gaande lectuur.
Zoo moeten wij namelijk handelen indien wij lieden zijn wier leven, meer dan dat van anderen, van hun bedrijvige, en zich meer dan bij anderen als een afzonderlijk werkende levenskracht voordoende, gedachte, afhankelijk is. Want zulke lieden zijn gevoeliger voor den invloed van lectuur dan andere.
| |
Ina Boudier Bakker.
Opmerkelijk van den roman Wat komen zal door Mevrouw Boudier-Bakker, is, dat de dialoog, die overal in het boek gelijksoortig is, zoo als hij zich voordoet in vergelijking met meer realistische en met meer gestyleerde dialogen, en die zich in het algemeen kenmerkt door wedergeving van de gedachten der menschen in samenspraakvorm zonder dat daarbij hoofdzakelijk gestreefd wordt naar treffende overeenkomst der volzinnen met die, welke in de natuur voorkomen, - opmerkelijk is, dat deze dialoog, in dit zijn karakter, soms goed is en soms verkeerd.
Hij is meestal goed, waar hij de groote gemoeds-bewegingen en harts-tochten onmiddelijk betreft. hij is meer dan eens verkeerd waar het om kleine bijzaken gaat.
Bij de bijzaken was er een andere verhouding tusschen den aandacht der schrijfster en het object van dien aandacht dan bij de hoofdzaken.
Met de hoofdzaken, de groote gemoeds-bewegingen en hartstochten, had de geest der schrijfster zich vereenzelvigd. Het in zekeren zin onnatuurlijke van den dialoog, waar deze de groote innerlijke bedrijvigheid der personen betreft, is in harmonie met de andere, omgevende, deelen van den text. De lezer hoort, dat de schrijfster niet wil doen uitkomen, hoe de menschen in het leven spreken, maar alleen de wendingen van het gemoedsleven wil doen kennen, hier nu eens in samenspraak-vorm, zoo als het elders verhalend geschiedt.
Het verschil tusschen de volzinnen der gesprekken in de natuur en de volzinnen, welke de schrijfster haar figuren laat zeggen, is daar, waar die volzinnen het diepste van gemoed en hart betreffen, een ander verschil dan daar, waar zij bijzaken gelden.
| |
| |
Bij de gesprekken tusschen Trees, de voornaamste figuur van het boek, en haar goeden vriend, dokter Bolke, ziet men, dat Trees in het leven, wat aangaat de woorden en volzinnen, heel anders zoû spreken, dat het feitelijk de schrijfster is, die, in een zekeren samenspraakvorm, te kennen geeft, wat de personen tot elkaâr zeggen, dat het de geestes-taal der schrijfster is, die men verneemt, en dat de schrijfster zoû afwijken van haar beste bezigheid door meer natuurgetrouwheid wat aangaat de opeenvolgingen der woorden, daar zij dan zoû prijs geven haar eigen taal, die zoo goed is in de groote gemoeds- en hartebewegingen juist wijl de schrijfster door haar gevoel met de diepe innerlijkheden der figuren zich heeft vereenzelvigd.
|
|