| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het is den volken gemakkelijker gebleken van het Engelsche het parlementaire regeeringsstelsel over te nemen dan er onder hun eigen mannen (en vrouwen) personen voor te vinden, die er voor hun nationale gemeenschap een heilzame toepassing aan konden geven. De pas overleden Britsche staatsman Herbert Henry Asquith behoorde tot die lange reeks onovertroffen Engelsche parlementsleden, die van de politiek tegelijkertijd een hooge en edele levenstaak hebben gemaakt en een gezelschapsfunctie: liberaal natuurlijk, omdat ‘Liberalität Anerkennung’ is, en noch de regeering van een land noch het gezellig verkeer mogelijk is zonder wederzijdsche waardeering en erkenning van verkregen rechten.
Engeland is groot geworden omdat zijn eilandvolk uit eigen groeikracht tot een regeeringsstelsel heeft kunnen komen, waarin geschiedenis en overlevering konden worden geëerbiedigd en het nieuwe, het groeiende kon worden aanvaard en in het oude, zich langzaam wijzigende staatsverband opgenomen. Misschien was de grootste politieke overwinning van den gestorven staatsman, die na zijn aftreden als politicus, een afscheid voor goed, lord Oxford en Asquith werd, niet slechts dat hij, de oorlog uitgebroken en België door het Duitsche leger onder den voet geloopen, zijn volk tot meedoen vermocht te bezielen, want mee doen was ook voor Engeland een vraag van er op of er onder. Maar dat hij het wist te winnen voor den in dat geval noodigen algemeenen dienstplicht. Hoe zeer dit een overwinning was blijkt duidelijk uit het feit, dat er de dienstplicht weer is afge- | |
| |
schaft, omdat, Groot-Britannië een eilandenrijk, een groot staand leger niet noodig lijkt. Maar om aldus zijn landgenooten te kunnen winnen voor een plichtsvervulling, waarvan zij meer dan eenig ander volk, zelfs het Nederlandsche, afkeerig zijn, persoonlijk militairisme, waarbij hij-zelf zijn oudsten zoon verloor, moest de liberale staatsman wel beschikken over een gezag, dat steunde op een schitterend staatkundig verleden, en een gewonnen vertrouwen als geen ander staatsman van zijn volk bezat.
In Engeland is de politiek iets heel anders dan op het Vasteland. Sinds koning Willems tijd, den stuggen Hollander, die de eerste constitutioneele koning was van ‘Engeland, Schotland en Ierland’, met Frankrijk toen als sieraad er bij genoemd, neemt hoog en laag er aan deel met een belangstelling, welke aan het Engelsche volk het bewustzijn schonk, dat de vraag ‘hoe ons land geregeerd wordt?’ door ieder, man of vrouw, moet kunnen worden beantwoord. Reeds lang voor de ‘suffragettes’ er streden voor haar stem- en kiesrecht, een strijd, in ons land ook reeds gewonnen, doch in vele andere landen nog slechts aan zijn voorgevechten, toonde de Engelsche vrouw van opvoeding en stand, ook die der Britsche society, een medeleven in de staatkunde van haar land, dat haar voortdurend verhief tot minister zonder portefeuille. Het is geen toeval, dat de geëerde, pas gestorven staatsman Asquith tot (tweede) echtgenoote ‘Margot’ Tennant had, politieke vrouw van geest, elegantie en moed, zooals geen ander volk er een in al haar aantrekkelijke en afstootende eigenaardigheden heeft aan te wijzen. Ook in ons land, dat in zijn staatkundig leven zoo dicht bij zijn model komt, en geen ander volk kon het Engelsche model zoo uitnemend toepassen als wij, ook in ons land neemt de vrouw deel aan het staatkundig leven van haar man, indien deze een politieke betrekking bekleedt. Maar als twee hetzelfde doen, doen zij toch niet hetzelfde. De Nederlandsche vrouw cijfert zich veel meer weg, treedt niet, waar het noodig is, voor haar man of vader als verkiezingsagente op, denkt er nauwelijks aan om een andere politieke zienswijze te doen kennen dan die van man of vader. De Engelsche vrouw is veel zelfstandiger, immers langer dan de onze staatkundig opgevoed: trouwens in het Britsche staat- | |
| |
kundig leven is meer ruimte voor gevoelsleven, wat er soms de kracht en soms de zwakheid van uitmaakt. Ik wil ook dit
zeggen: de Britsche staatsman, of hij werkman is of lord, een mijnwerker der laatste decenniën of een hertog uit vroeger eeuwen, streeft in zijn parlementair leven naar goede manieren. In het Lagerhuis is het ‘mijn achtenswaardige vriend’ voor en na. De kaaimanieren van elders, welke het staatkundig leven der volken tegelijkertijd ondermijnen en tot een belachelijke ergernis maken, zijn in het Britsche Lagerhuis zoo goed als met doorgedrongen. Het doet goed den pas overleden staatsman te hooren huldigen door Clynes, den Arbeidersleider, als ‘zeer verdraagzaam voor zijn tegenstanders en een trouw en hulpvaardig leider en collega voor zijn vrienden’. ‘Liberalität ist Anerkennung’: bij den dood van Herbert Henry Asquith blijkt het, dat ook in het tegenwoordig staatkundig en publieke leven van het groote Engelsche volk de echt-liberale beginselen, waardoor het is geworden wat het is - geweest? - in werkelijkheid nog steeds worden gehuldigd en toegepast.
Asquith was een groot en sympathiek staatsman aan wien ook Nederland dank is verschuldigd. Ongetwijfeld zou een overwinning van de Duitschers op het Vasteland op den duur noodlottig zijn geworden, ook voor onze buren aan de overzijde der Noordzee. Maar een leidende staatsman met geringer vooruitziend vermogen, nationaal zelfbewustzijn, moed dan hij zou zijn eigen wijsgeerige levensspreuk: ‘wacht en kijk toe’, welke hij in dat gewichtig moment, als gevaarlijk en onmannelijk ontrouw werd, ook toen hebben kunnen toepassen. Maar Asquith wachtte noch bleef toekijken. Hij riep zijn volk op ten oorlog en bezielde het tot een overwinning: den algemeenen dienstplicht, waarvoor deze liberale en wijsgeerige staatsman zich eerst zelf te overwinnen had. Zonder deze zelfoverwinning van Asquith en zijn volk ware het door de overwinning der Duitschers ook met ons onafhankelijk volksbestaan gedaan geweest.
Het parlementaire stelsel heeft Groot-Britannië machtig gemaakt, doch daarom doet het dit niet andere volken. Integendeel, voor andere volken blijkt het meer en meer een kern van zwakheid en verwording. Ongetwijfeld zijn er geen gemeenebesten achtenswaardiger dan de drie Skandinavische, en zoo er
| |
| |
ooit ergens in de geschiedenis een omwenteling is geweest, welke algemeene toejuiching vond, dan was het in 1905 de omwenteling zonder bloedstorting of verwoesting, welke van Noorwegen een zelfstandigen staat maakte onder een eigen koning. Zij toonen duidelijker dan andere volken aan, dat het er in het wezen van een volksbestaan weinig toe doet of het hoofd van een staat gekroond is of niet, erfelijk aangewezen of door een volk benoemd. Behalve, dat er voor het erfelijk gezag van het staatshoofd alles te zeggen is door ieder, die in het verleden van zijn volk een kracht erkent ten goede. Maar al zijn dan de Skandinavische volken achtenswaardig en sympathiek, dit wil nog niet zeggen, dat zij in hun staatkundig leven en streven steeds verstandig zijn. Ook zij hebben het Vertegenwoordigend regeeringsstelsel van het Engelsche volk overgenomen, doch allerminst zijn staatkundige opvoeding en inzicht. Zoo komt het, dat in Noorwegen veertien dagen lang een sociaal-democratisch bestuur nominaal aan de regeering is geweest en ten val is gebracht omdat het geen kracht had te blijven staan. Een regeering, optredende niet namens een politieke, maar namens ‘de Arbeiderspartij’, welke bekende uitsluitend te zullen letten op de belangen der arbeiders. De ‘arbeiders’ in Noorwegen - in het midden wordt gelaten wat daar onder die benaming wordt verstaan: natuurlijk Jan Proletariër en zijn maat - zijn hevig rood van kleur en dat is hun recht. Maar zij zijn verstandig genoeg om te beseffen, dat een kleine socialistische staat in zijn eentje nog niet mogelijk is. Deze arbeidersregeering was dus wel geneigd veel water in zijn rooden wijn te doen, maar ongelukkigerwijs of gelukkig, al naar men wil, staan ‘de arrebeiers’ in een staat niet alleen. Er is ook nog zoo iets als kapitalisme, hoezeer ook door ‘de rooien’ verfoeid. Zijn invloed deed deze arbeidersregeering, welke niet staan kon, vallen. ‘Ik heb in
beginsel niets tegen een arbeidersregeering’, zei de linksche politicus Mowinckel, die thans een kabinet heeft gevormd, dat waarschijnlijk ook geen lang leven heeft, ‘maar deze regeering verdient geen vertrouwen, wijl zij geen vertrouwen wenscht’. Is sterker veroordeeling uit te spreken over een groep personen, wien het door de karikatuur van het parlementair bewind in hun land gelukt is aan het hoofd te komen van hun gemeenebest,
| |
| |
wetende dat ze voor hun volk, dat toch niet enkel bestaat uit wat zij ‘arbeiders’ noemen - en allen weten wij welk een kleingeestige opvatting de politieke-strevende arbeiders van dezen eeretitel doen blijken - niets kunnen doen? Ernst, ernst en nog eens ernst is de kern van elk staatkundig streven. Wanneer de leiders van een volk dit niet inzien, zijn zij misleiders.
Men kan niet zeggen, dat het met de werkzaamheden van het zesde ‘Al-Amerikaansche’ congres, dat, door president Coolidge met een stoet van de invloedrijkste politieke leiders van Noord-Amerika te Havannah werd geopend, hard opschiet. Misschien is dit verblijdend. De Noord-Amerikaansche Unie voelt niets voor den Geneefschen Volkenbond, schoon deze zijn bestaan dankt aan den braven Woodrow Wilson zaliger nagedachtenis, president ook hij. Zij wenscht de hegemonie over de wereld, en daarvoor zoekt zij haar eigen Al-Amerikaanschen Volkenbond op te richten, opdat zij daardoor al vast over de Zuid-Amerikanen haar zegenende handen kan uitstrekken om die Zuid-Amerikaansche buren te vormen naar haar beeld en gelijkenis. Vooral Argentinië is daar niet op gesteld en Pueyrredon, zijn vertegenwoordiger op het Congres, zet er de puntjes op de i, en heeft op het oogenblik, dat Noord-Amerika in Nicaragua, zij 't ook in overeenstemming met de bestaande regeering, troepen en bewapening heeft gezonden om tegen ‘rebellen’ te strijden, het beginsel verkondigd dat ‘geen staat recht heeft met wapenen, of zelfs slechts langs diplomatieken weg, zij 't ook voor kort, in de zaken van een anderen staat of op diens grondgebied tusschen beide te komen.’ Dit is allerminst wat Noord-Amerika bedoelt, en het zal dus wel met die Al-Amerikaansche Volkenbond op niets uitloopen. Deze voldoening heeft de regeering van Washington echter, dat het verdrag van nimmer oorlog te zullen voeren enz. enz. met Frankrijk, is gesloten. De dichter van ‘de Boodschap aan Maria’, die eigenaardig genoeg Fransch ambassadeur is in het land, het minst-poëtisch geneigd, Paul Claudel, heeft er - in proza, want evenals ‘m'nheer Jourdain’ spreekt ook deze dichter wel eens proza - een loflied op gezongen. ‘Laten wij er maar niet teveel ophef over maken’, zegt Pertinax in de ‘Echo de Paris’, niet van het loflied maar
van
| |
| |
het verdrag. Als er ooit weer een nieuwe wereldoorlog ontstaat, zal dit verdrag, ‘vodje papier’ te zijner tijd, niet voorkómen, dat Noord-Amerika tegen Frankrijk strijdt, als het dit noodig acht. ‘Indien wij voortgaan langs den weg dien wij nu bewandelen is oorlog volstrekt onvermijdelijk’, merkte een Noord-Amerikaansche vlootvoogd in een tafelrede op. Zulke onderwerpen van gesprek lijken in de Vereenigde Staten uitnemend geschikt als tafelconversatie. Volgens hem leidt de internationale mededinging op handels- en nijverheidsgebied onafwijsbaar tot oorlog.
Dit is hier ter plaatse reeds vroeger gezegd, en wijl admiraal Plunkett waarschijnlijk niet ‘De Nieuwe Gids’ leest, althans niet het ‘Buitenlandsch Overzicht’, immers zelfs zij, die in onze dagbladen de taak beweren te vervullen hun lezers op de hoogte te houden van wat belangrijks te lezen staat in onze maandbladen, slaan het met geringschattende haast over, heeft het toch eenigen zin, dat de volstrekt onbeteekenende schrijver en de Noord-Amerikaansche vlootvoogd gelijk inzicht toonen. De toekomstige oorlog? Is hij waarlijk mogelijk? Waarschijnlijk? Is dan het streven der menschheid, dat zich onder alle volken op verschillende wijzen openbaart, het streven naar ‘nooit-meer-oorlog’, slechts de drang van goedwillende dwazen? Of zal Stalin, de tegenwoordige Soviët-Czaar van Rusland, in zijn dreigenden zwijmel, waarom Ivan de Verschrikeklijke hem zou benijden, gelijk hebben, als hij beweert, dat zijn land zooveel giftgassen kan voortbrengen, dat het elk volk, dat Rusland den oorlog zou willen aandoen, binnen vier-en-twintig uur van den aardbodem zou verdelgen?
‘Er sprach ein grosses Wort gelassen aus.’ Het beste lijkt mij er de schouders bij op te halen. Deze Aziaat spreekt op Aziatische manier, welke ‘de Manke Timoer’ en Djengis-chanhem niet zouden verbeteren, over het verdelgen van andere volken, ‘binnen een etmaal’, zooals men in Azië niet spreekt over het verdelgen van schadelijke sprinkhanen. Maar in een internationale conferentie te Brussel maakte men zich over den mogelijken giftgassenoorlog toch ernstig ongerust. Men overlegde reeds hoe en voor hoeveel personen bijeen men ondergrondsche betonnen schuilplaatsen zou hebben te maken. Voor ons
| |
| |
volk bijvoorbeeld een getal van 700.000. Welnu, wanneer dit de toekomst is, dan is het menschengeslacht, dat haar niet weet te voorkomen, waard om van het oppervlak der aarde en voor het aangezicht der zon te verdwijnen. Indien dan de ongeluksprofeten gelijk hebben, die beweren dat het ‘Abendland’, dat Europa, zal ondergaan, overheerscht worden door Aziaten of door Noord-Amerikanen, de Menschheid zal toch blijven, en wat er eeuwig en verheven is in de menschelijke taak voortzetten. Een Europa, een Westersche menschheid, welke zulk een gruwel als een giftgas-oorlog niet weet te voorkomen, is niet waard, dat zij langer leeft.
Maar zij zàl dien gruwel weten te voorkomen. Er is een Volkenbond, en uit alles blijkt, dat haar streven gelijk is aan dat der artsen, die in een ziek menschelijk lichaam de ziektekiem of de lijdende plek weten, wat zij noemen te ‘capsuleeren’, te omringen en op te sluiten door voorbehoedmiddelen, welke den groei der ziektekiemen tegen gaan, deze zelfs uitroeien. Internationale geschillen worden meer en meer door een ‘capsule’ van preventieve maatregelen tegengegaan. Terwijl dit wordt geschreven vergadert te Genève de Commissie van veiligheid en arbitrage in een tweede bijeenkomst. Het is niet mogelijk, dat de vreedzame evolutie, welke van den Volkenbond uitgaat, door haar niet belangrijk wordt versterkt. Niemand hoeft zich vrees te laten aanjagen door de Russische bedreiging met giftgassen, welke geheele volken in een etmaal uitroeien. Zelfs de Aziaten, die op het oogenblik in Moskou regeeren, zijn niet krankzinnig. Zij beginnen zelfs blijken te geven van een overwinnend gezond verstand. Het is mogelijk, dat hun geest eens in West-Europa overheerscht. Het is ook mogelijk, dat de geest van ‘Efficiency’ uit Noord-Amerika in West-Europa zal overheerschen. Het is niet mogelijk, dat het ‘Abendland’ nog eens beproeft zelfmoord te plegen, ditmaal door giftgassen.
|
|