De Nieuwe Gids. Jaargang 43
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Pralaya der aarde door J.K. Rensburg.De roode Zon-Bol
onder zware wolken van sneeuw
zwelt op den horizon
ten laatsten male
over de zeven vastelanden van PoesjkaraGa naar voetnoot1),
de werelddeelen van de toekomst,
twee groote Yoega'sGa naar voetnoot2) ver,
der oude, moede, uitgeputte Aarde,
die niet meer wentelen kan gelijk weleer,
wier vaart vertraagt.
Een hooge rots
met mos op gleuf en rib
als ongenaakbaar steile burcht
van vogelscharen
bestaart, beslagen door dien rooden brand,
laaiend aan de kim,
de Zon, die ondergaat voor goed.
De holen in dien wand van een gebergte
zijn oogen, donkere oogen,
die staren tot een laatst vaarwel,
die staren, staren eenmaal nog, slechts ééns
naar gloed van vuur, dat neerstort uit de Zon,
| |
[pagina 304]
| |
een lichtcascade op bevroren meer,
dat in een woestenij ligt, eens een zee,
maar uitgedroogd als nu reeds die op Mars
als scheiding tusschen vruchtbaar vasteland,
in grijs van ijs voor goed verstijfd.
Nog vliegen zwermen vogels angstig rond
onder de zware wolken, langs dien vuurval, -
waarin de roode Zon-Bol met zijn stralen
de Aarde eens nog liefdevol omvaamt -
vermoedend, wat thans komt zoo snel: het einde.
Nu dwarrelt eerst één sneeuwvlok uit de wolken,
dan langzaam tien en twintig, dan een schare
steeds sneller in een wentelenden val.
Zij weven netten, zinkend door de lucht,
zij pakken saam tot nevels, die bewegen
in deining van hun pluimen, altijd lager,
waarin de steilte van de rots verzwindt.
Reeds is de Zon gezonken voor het laatst.
Nog stijgt een straal en 't licht daarvan gelijkt
een stervenskreet van d'Aarde naar den hemel.
En in die donzen vachten gaat zij in
tot een PralayaGa naar voetnoot1), tot een zoeten slaap
voor honderdduizenden van jaren.
En in die sneeuw omzinkt vergetelheid
de pleinen, straten der verlaten steden,
al wat de Mensch aan kunst, techniek en kennis
schiep op zijn glorierijke wereldbol
in gruwb're strijd met dieren, soortgenooten:
luchthavens, monumenten, bruggen, tempels,
theaters en musea en paleizen,
al wat het Menschdom daarop zag verdwijnen
met wouden, velden, bergen en rivieren
in vlucht door d'aether naar een andere wereld,
een jongere in den Zonne-Archipel.
| |
[pagina 305]
| |
De sneeuw daalt in al zwaarder sluieringen
Rots en woestijn verdwijnt gelijk de Zon.
De weemoed van den laatsten avond week,
vervaagd reeds in een dikke duisternis,
waarin vergeefs de donkere oogen staren
der holen
en als een doodenwade nu de sneeuw
daalt om de Aarde, in een slaap bevangen.
Sneeuwsluiers zinken altijd dichter voort.
Na eindeloozen kamp
Door honger en door sexueele drift
gaat thans er 't Leven in tot de Pralaya.
Nog krijscht een vogel even angstig na.
Dan wordt het stil, doodstil.
In stommen val dier sluiers daalt de rust
alom van pool tot pool
rondom de Aard-Ster.
Millioenen jaren zijn vergleden nu
van een Manvántara.Ga naar voetnoot1) Het is voorbij.
Haar groene gloed wordt aan het hemelruim
wit als de bleeke glorie van de Maan.
Vrede.
Amsterdam, 30 Dec. '26. |
|