tegenwoordig wel ongeveer welk soort mensch hij is geweest. Zijn avonturen zijn nagenoeg bekend. Maar wat men niet weet en toch zou willen weten, dat is de reden waarom hij plotseling aan de litteratuur den rug heeft toegedraaid. Er heeft daarvoor een reden bestaan en nu kan men wel daar om heen praten en vage aanwijzingen geven, waarom Rimbaud op eens niet meer van de dichtkunst heeft willen weten. De zaak blijft een mysterie. Ik herinner mij nog, dat ik aan de dichteres Marie Krysinska vroeg: ‘Waar is Rimbaud toch gebleven?’ Zij antwoordde: ‘Hij verkoopt huiden in Arabië.’
Ik vermoed dat de reden van zijn litteratuur-verzaking wel nooit voor den dag zal komen. Zij die iets naders wisten, hebben gezwegen. Maar wanneer wij ook nooit zullen vernemen, hoe de omkeer zich precies heeft toegedragen, dan moeten wij bedenken, dat zoo iets aanhoudend om ons heen gebeurt; dat wij eigenlijk weinig afweten, zelfs van onze vrienden en bekenden. En gelukkig! Zoo lang iedere menschelijke ziel op zich zelf blijft, kan zij zich verheugen in een innerlijke onafhankelijkheid. In dit geval moeten wij ook bedenken, dat het toch alleen gaat om des dichters werk. Het voornaamste bij Rimbaud is zijn unieke positie als dichter. Hij heeft iets, dat hem van alle andere onderscheidt. Hij wierp met litteraire bommen om zich heen. Hij is meer een intens dan een groot dichter. Zijn vers is als een vuurwerk, als een vallende ster.
Hij was een sterke, sterker dan Verlaine indien men wil, doch hij heeft niet gegeven aan schoonheid, wat deze ons heeft geschonken. Hij blijft niettemin een van de geniale figuren der nieuwere Fransche litteratuur om zijn visionaire kracht.
Op boeiende wijze heeft dr. Marmelstein Rimbaud's leven verhaald en zijn opstel geeft een duidelijk beeld van den dichter. Over diens litteraire waarde laat hij zich weinig uit. Wij kunnen hem dit niet kwalijk nemen, omdat een uitvoerige kritiek veel bezwaren zou hebben. Rimbaud is een van die schrijvers, over wiens werk men niet te veel moet lezen, maar dat men zelf moet lezen.
Het was een goede gedachte speciaal over de Bijbelsche stukken van Racine te schrijven; zij bekleeden in diens werk een aparte plaats. Esther en Athalie, wie kent ze niet? Dr. Mar-