| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
‘Tusschen den Duivel en de diepe zee’, is de Engelsche uitdrukking om te kennen te geven, dat er gekozen moet worden tusschen twee gevaren, of nièt gekozen maar een dier gevaren moet worden ondergaan. Daar is het Russische Bolsjewisme, dat wel is waar reeds zijn eigen kinderen begint te verslinden - Trotzky en andere voorname ‘kameraden’ van Lenin op oud-Czaristische wijs verbannen naar de verste streken van Siberië - dus het verloop herhaalt van het Fransche Schrikbewind. Het wordt allengs door de boeren, landeigenaars geworden, gedwongen kapitalistische kruiden te doen in zijn rooden Maximalistischen wijn. Doch nog steeds hoopt het de Menschheid te kunnen winnen voor zijn anti-kapitalistisch ideaal. Daar is tevens de steeds sterker wordende invloed der Vereenigde Staten van Noord-Amerika: wereld-kapitalisme om zoo te zeggen in één hand. Stalin, de tegenwoordige autocraat in Rusland, heeft de eerste schreden gezet naar het kapitalistische Damascus, daartoe gedwongen, omdat zelfs in Rusland de tegenwoordige Menschheid althans een minimum kapitalistische zuurstof noodig heeft om economisch te kunnen ademen. Trotzky en de overige thans verbannen ‘kameraden’ van Lenin vreezen, dat het Bolsjewisme op die wijze, wat zij zijn louterheid van beginsel noemen, zal zien vertroebelen. Maar zij hebben goed praten. Idealisten op hun wijs, bemoeien zij zich niet met de realiteit, en deze leert ook den Russischen regeerders van het oogenblik, dat het bestaande economische systeem, dat de bolsjewistische gedachte meende gemakkelijk te kunnen uitroeien, in het leven, zooals het heden nog geleefd en niet gedroomd wordt, heel, heel diep zit geworteld.
| |
| |
Maar terwijl dan de Russische heilstaat van het oogenblik den meesten denkenden menschen weinig aantrekkelijks biedt, is er toch alle reden om de voogdij, welke de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zich ook over de Oude Wereld beginnen aan te matigen, bedenkelijk aan te zien. Men begint zich af te vragen of, als in de toekomst de wereld méér en èrger dreigt te verzieken aan de Russische, dat is Oostersche levensbeschouwing met haar onvermijdelijken ondergang van wat men met een euphemisme de Westersche Beschaving noemt, de remedie, Amerika's voogdij, met haar mechanische eenvormigheid, niet misschien erger is dan de kwaal?
Zeker, de Europeesche menschheid, om dan een oogenblik de Oostersche volken te vergeten, over welke het Westen zich de overheersching heeft aangematigd, behoeft het eene noch het andere gevaar onmiddellijk te duchten. Maar terwijl de Bolsjewistische mannen geen denkbeeld schijnen te hebben van den langzamen groei van elke natuurlijke samenleving, bezitten de mannen uit Washington geen duidelijke voorstelling van het individueele ontstaan der natiën in het Westen. Zij vergeten, dat wat men tegenwoordig Noord- en zelfs Zuid-Amerika noemt, kunstmatig geplante volksgroepen zijn, voor wie de geschiedenis nog moet komen. Het mag waar zijn, dat de volken gelukkig geheeten mogen worden, welke geen geschiedenis hebben, maar de natiën in Europa bezitten die nu eenmaal. Zij zijn historisch gegroeid. Zij bezitten ieder haar eigen karakter en zijn daar trotsch op. Wat een toekomstige wijsheid, wier kern misschien te Genève groeit, hun ook moge schenken aan eenheid van gedachte en doel, zij wenschen hun karakter te handhaven, ook al vinden de mannen van Washington en andere welmeenende Christenen der ‘Staten’, die nog zweren bij de slang in het Paradijs en de erfzonde, de menschen ‘over there’, dwazen en dwalenden, die men naar Amerikaansch-Christelijk voorschrift moet dwingen om in te gaan. Dit wil zeggen in te gaan in de Noord-Amerikaansche heilgedachte, verkernd in het oude mijn en dijn, met de gedwongen betaling van gemaakte schulden. Vooral waar het oorlogsschulden betreft.
Het schiet niet erg op met het schoone ‘anti-oorlogsverdrag’, dat Frankrijk met de Vereenigde Staten zou sluiten, dat er tevens een zou wezen van ‘eeuwigdurende vriendschap’. In Washington
| |
| |
wenscht men het als model te doen dienen ook voor andere volken, waarmee de Staten betrekkingen onderhouden. Doch terwijl het de vraag is of andere natiën er wel op zullen ingaan, wenscht Noord-Amerika, met voorbehoud van eerbied voor het Monroe-beginsel, dat men er den hoeksteen acht voor de toekomstige Pan-Amerikaansche grootheid, Frankrijk ook aan anderen ‘eeuwig’ te verbinden, ofschoon dit, midden in den Europeeschen brouwketel gelegen land, liever niet gebonden wenscht te worden.
Ongetwijfeld meent men het in Amerika goed met het oude Europa, dat men ‘'n beetje ‘ga-ga’ vindt, 'n beetje lijdende aan ouderdomsversuffing, omdat het niet inziet, dat de Noord-Amerikaansche bedoelingen, levensvoorbeelden en denkwijzen regelrecht en spoedig uitloopen op den heilstaat met honderd procents afbetaling van de schuld aan de bankiers van de Nieuw-Yorksche Wallstreet. Het heeft den schijn, alsof men daar Europa en zijn verschillende natiën niet meer ernstig neemt. Ongetwijfeld spreekt het schoone woorden over vrede en eeuwigdurende vriendschap, terwijl het den banvloek uitgalmt over den oorlog. Doch terwijl het een vlootprogramma uitbouwt, dat er op gericht is de leus van Oud-Engeland, dat eens over alle golven en baren heette te heerschen, voor zich over te nemen, en zegt, dat wanneer Noord-Amerika maar almachtig is, den anderen volken geen oorlogskwaad kan overkomen, ziet het niet in, dat de volken van Europa hun eigen verleden lief hebben en op een toekomst hopen van uit haar eigen flanken geboren vreedzaam leven.
Zulk een opzet van Yankee-overheersching kan misschien doorgedreven worden op het Amerikaansche continent, zelfs in zijn zuidelijke helft. 't Is waar, dat de machtige Noord-Amerikaansche republiek nu en dan ongenoegen heeft met de zwakkere, schoon dan nog tamelijk rumoerige Zuid-Amerikaansche gemeenebesten, in het bijzonder met Mexico. Soms zelfs werd zij genoodzaakt met kracht van wapenen haar wil door te zetten, zooals nu in Nicaragua. Maar het voorbeeld van de plotselinge verzoening met Mexico, dat, heette het, in verzet kwam tegen de sterk-kapitalistische inzichten uit het Noorden, zoo dat zijn president Calles nog zwarter werd afgeschilderd dan de Bolsjewistische voormannen in Rusland, bewijst dat de Amerikaansche bankiers hebben ingezien, dat de Mexikaansche petroleum geen rooder licht
| |
| |
geeft dan die zij thans uit Rusland betrekken, al wordt, de Russische ‘nafta’ door concurreerende Europeesche petroleumbankiers ‘gestolen’ genoemd.
Op de zesde ‘Pan-Amerikaansche’ Conferentie, pas in Havannah gehouden, heeft de ‘athletische republiek’, welke niets bezit van Walt Whitmans droombeeld, zich oogenschijnlijk bescheiden achteraf gehouden, ofschoon zij, onder president Coolidge, die er godzalige woorden op sprak ter opening, het puik harer staatslieden had gezonden. Die bescheidenheid, dit doen alsof de Zuid-Amerikaansche republieken hetzelfde recht van spreken hebben als de machtige Noordelijke, bedriegt niemand, allerminst in Latijnsch-Amerika. De Monroe-leer wordt tegenwoordig niet langer verklaard als een ‘blijf er met je handen af’ aan Europa, dat er niet meer aan denkt om anders dan door een veroorloofde emigratie zich van Zuid-Amerika wat aan te trekken. Thans zijn er in Noord-Amerika mannen, welke haar verklaren in dien zin, dat de ‘Staten’ een onafwijsbaren plicht dragen om dat Latijnsche deel het Angelsaksische evangelie naar Yankee'sche verklaring op te dringen. Ongetwijfeld zijn er in Zuid-Amerika bloeiende republieken. maar in Noord-Amerika is men overtuigd, dat een overheerschende invloed, welke Washington tot centrum zou hebben, of nog eêr Wallstreet dan Washington, nog meer uit den bodem zou halen. In Zuid-Amerika toch is het oorspronkelijke ras, de Indianen, niet zoo grondig uitgeroeid als in Noord-Amerika. In vele Zuid-Amerikaansche republieken zijn de mestiezen, vermengd met Zuid-Europeesch bloed, nog van groote beteekenis, al moet men erkennen, dat Italianen en Spanjaarden, hier en daar krachtig versterkt door individuen uit Noord-Europa, Duitschers vooral, niet zoozeer analphabeten zijn geweest, of zij waren harde werkers. Maar de Zuid-Amerikaansche bloei, voor zooveel die dan kan worden geconstateerd, is niet naar het hart van Noord-Amerika met zijn tot het uiterst doorgetrokken kapitalistisch productie-systeem. De daar toegepaste systemen laten nog te veel ruimte aan het individu, leeren den arbeiders niet
voldoende naar één algemeen model van efficiency te arbeiden. Die Zuid-Amerikaansche republieken zien nog niet genoeg het heil in om te arbeiden naar vaste handbewegingen, zooals in Noord-Amerika wordt geleerd, dat een arbeider, aan welken arbeid ook, doen moet. Sterker dan in Noord-Amerika
| |
| |
leeft men er onder wat de ‘Efficiency’-voorstanders verouderde Europeesche inzichten noemen. Immers Zuid-Amerika is een eeuw langer onder Europeesche opvoeding geweest. Iets van het Europeesche individualisme doet er zich nog gelden.
Maar de ‘athletische republiek’ is zoo sterk, en Puriteinsch van godsdienst, meent zij zich ook in alles zoo Christelijk, dat er geen twijfel aan is, vooral uit eerstgenoemde kracht, dat het Noorden het Zuiden binnen afzienbaren tijd naar zijn ‘efficiency’ zal doen arbeiden. Ook omdat, Calles met zijn roode neigingen en harde maatregelen ten spijt, Noord-Amerikaansche kracht en Puriteinsch Christendom arbeid en bodem tot hooger procent opbrengst weten te brengen dan wat deze laatste opleveren.
Maar hoe dan ook de naaste toekomst zich over Zuid-Amerika moge ontwikkelen, waar de kiemen der Russische levensinzichten weliger zijn opgeschoten, hoewel allerminst in verhouding tot zijn sub-tropische natuur van menschen en landen, met Europa is Noord-Amerika vooreerst nog niet klaar, schoon het allerminst aan een toekomstige overwinning voor zich twijfelt. Het voelt zich reeds sterk genoeg om de ‘fijne manieren’ der Europeesche diplomatie te kunen verwaarloozen: parvenue, kan de Noord-Amerikaansche republikeinsche staat geen rekening houden met de gebruiken van wederzijdsche hoffelijkheid der Europeesche regeeringen onderling. Het slaat Frankrijk een verbond van ‘anti-oorlog’ en ‘eeuwigdurende vriendschap’ voor, maar zingt dit zelfde schoone lied met eenige modulatiën reeds als serenade onder de vensters van andere schoonen, aan wie het geld geleend heeft, dat het, binnen kort sterker dan eenige andere natie, verlangt eerlang terug te ontvangen. De serenade met het refrein: ‘und kommst du nicht willig dan brauch ich Gewalt.’
Aldus van onderen op naar boven en van boven naar omlaag, laat het zich aanzien of het conflict der levensbeschouwingen, waarvan het Russische Bolsjewisme, Oostersch in zijn afkomst, en het Westersche kapitalisme, dat thans in Noord-Amerika zijn scherpste toepassing vindt, zal eens moeten worden uitgestreden. Wee der menschheid, indien dit anders geschiedt dan door redelijkheid en goeden wil.
Intusschen schijnt het tegenwoordige economische stelsel toch het laatste Oostersche bolwerk te heben overwonnen, dat nog
| |
| |
tegen zijn doordringen stand hield, doch dat men in Rusland ook sinds de Bolsjewistische omwenteling meende voor zich te kunnen winnen. Nu blijkt het tegendeel het geval. De tegenwoordige heerscher van Afghanistan, dit tot nu trotsch-onafhankelijk bergland met zijn woeste bevolking, dat de Engelsch-Indische legers en de Czaristische macht te vergeefs getracht hebben duurzaam te openen, lijkt nu rijp voor de Westersche ‘beschaving’. Doch niet alleen die van Engeland, welks diplomatieke voogdij het lang onwillig duldde. Immers een der bergpassen, uitkomende in het Land van de vijf Stroomen, den ‘Punzj-ab’, bood gemakkelijk toegang aan de Britsch-Indische wapenen, schoon zijn gevaarlijke bergen en het weerstandsvermogen der bevolking steeds konden beletten, dat die er zich lang in handhaafden. Al was dan Engeland een goede zestig jaar geleden wel gedwongen als Emir van Afghanistan Abdoer Rahman, welke het verzet tegen zijn overheersching had georganiseerd, te erkennen, met diens opvolger Habib-Oellah bereikte het vriendschappelijke, dus economische resultaten, juist doordien de ligging van het land naar Hindoestan is georienteerd, dus van den toenmaligen Russischen invloed àf. Die resultaten doen zich heden kennen, doch niet ten bate van Engeland alleen, in de eerste reis naar het Westen door een ‘Emir’ van Afghanistan ondernomen.
Het is een dier het volk ruïneerende Oostersche reizen, als waarvan wijlen Nasr-ed-din-sjah ruim veertig jaar geleden aan zijn Perzen het noodlottige voorbeeld gaf. Een eigenaardig bewijs, dat de opvattingen in Afghanistan sedert Abdoe-Rahman-chan wel zeer sterk zijn gewijzigd, toen Afghanistan gold als het machtigste bolwerk van den ouden Islam, is dat de ‘emir’, thans ‘koning’ getiteld, koning van een volk, dat de evolutie zijner heerschers zeer zeker nièt heeft bijgehouden, met zijn ‘koningin’ op reis gaat, trouwens met zijn heele familie in zijn gevolg, en de Egyptenaren geschandaliseerd heeft door het dragen van een hoed, een hoogen, zelfs een grijzen, waar de tegenwoordige heerscher van het land der vroegere Pharao's, naar oud Islamietisch voorschrift, een hoofddeksel draagt, dat hij bij het gebed nièt behoeft af te zetten, zoodat hij, naar Oostersch gebruik, Allah eerbiedig kan naderen met gedekten hoofde.
Maar is deze Aman-Oellah (de ‘Genade Gods’, zooals zijn naam
| |
| |
beteekent), is deze ‘emir’, die zich ‘koning’ laat noemen, nog wel een ouderwetsch Islamiet? Of heeft hij het voorbeeld van den Geweldenaar van Angora gevolgd, en het verleden van zijn volk geheel verloochend om zijn land te kunnen hervormen naar Westersch model? De koningin van Italië, het land dat hij. na Egypte, 't eerst aandeed, en waar men hem en zijn ongesluierde koningin en hun gevolg met groote statie ontving, koningin Elena maakte een lieve woordspeling op zijn naam, daarin bezield waarschijnlijk door zijn bewondering voor alles wat hij voor 't eerst in het oude Europa waarneemt. Natuurlijk kijkt hij dit met vriendelijker oogen aan dan een Noord-Amerikaansche economist. Aman-Oellah, op zijn Italiaansch Amanulla geschreven, zou beteekenen: ‘hij houdt nergens van’. ‘Maar’, merkte de koningin van Italië op: ‘de koning van Afghanistan houdt van alles’. Bedoelde zij, dat hij alles in Italië even mooi en begeerlijk vindt? Deze reis beteekent in ieder geval, dat de ‘koning’ geworden ‘emir’ van Afghanistan zijn natie volkomen ‘mondig’ wil zien. Toen hij in 1919, wijl Habib-Oellah (de lieve vriend Gods) was vermoord - een Oostersche hofmisdaad - aan de regeering kwam, wierp hij de bij tractaat opgedrongen voogdij van Engeland af, wat een nieuwe strafexpeditie van het Britsch-Indische leger ten gevolge had, welke opnieuw in de bergen van Afghanistan tot een nederlaag voor de Britten leidde. Zijn reis heeft dus groote beteekenis. Afghanistan zal thans gezegend worden met de Westersche techniek en in haar gevolg Westersche economie. Echter heeft ‘koning’ Aman-Oellah wel het voornemen zijn reis uit te strekken tot Engeland, zoodat ook de Britsche markten van de nieuwe toestanden, of wat er voor wil doorgaan, in Afghanistan zullen kunnen partij trekken, indien de Britsche handelaars, zooals bijna overal
geschiedt, zich niet laten weg dringen uit landen, waar men voorheen geen andere artikelen kende dan Britsche koopwaar.
Doch dit is almeê een deel der tragedie van Engelands verval, waarvan wij getuigen zijn. Het volk van Engeland heeft zelfs door den grooten oorlog niets geleerd en niets van zijn steil, en toch in zoovele opzichten eerbiedwekkend conservatisme vergeten.
|
|