De Nieuwe Gids. Jaargang 43(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Gedichten van Willem de Mérode. In den hof. Hart, was het niet een langzaam openzwaaien En langzaam henenzweven van een mist, Die fijner worden ging en weggewischt Werd, toen het snelle sterke zonnelaaien, Nabijgedreven, insloeg, en verdeelde De stille witte zee, en stralend reeg De druppelkralen, tot een schittring zeeg Regenboogkleurig, over 't eerst verheelde? En klaarder toonde zich het lang verdoken Leven, en nieuwe bloesemen ontloken En glans en geuren dreven door de lucht. En onbewust was er een naderzweven Van handen, die door één gevoel gedreven, Zich teeder sloten om dezelfde vrucht. [pagina 30] [p. 30] De ring. Het is een glinsterschakelen, een zich volkomen Sluiten van glanzingen, een kettingronden Van zachte gloeiïngen, die zich verbonden Om zaâm te wezen in het aangenomen Leven: dit vast bestaan van stil te stralen, Dit onverbreeklijk lichten in een groot Omgeven van wat zich gevangen bood, En niet meer vrij wil worden of verdwalen. Het is het zichtbaar zijn van duizelingen Die samenvloeiden en zich ondervingen En werden tot één eindelooze stroom, Toen na den glans van lippen en van oogen, De zielen huiverende zich bewogen En traag verdwenen achter levens doom. [pagina 31] [p. 31] Sluimerliedje. Pleegt gij nog onverdroten De zoete razernij Van binden en verstooten, Te maken vast en vrij? Zal dit gestadig kwellen Van levens last en lust, Dit flauwen en versnellen, Nog pijnigen uw rust? De nacht komt neergestreken En breidt zijn breed gevlerk Over uw moe gekeken Oogen en spel en werk. Strek u gerust en sluimer Na dank- en smeekgebeên. Uw adem vaart al ruimer Door uw geloste leên. Uw adem vaart al ruimer, Uw hart slaat klaar en frank, Uw aangezicht in sluimer Is weder kalm en blank. Hoe veilig is uw sluimer Ver van het leven heen. Uw adem vaart àl ruimer. Gij zijt met God alleen. [pagina 32] [p. 32] Jan Mankes. Voor Dr. A. Mankes-Zernike. Hij heeft de dieren en de stille dingen Met sterke aandachtigheid tot zich genomen. En lichtend zijn zij weer aan 't licht gekomen, Wijl zij het lichten van zijn ziel doorgingen. Hij liet zijn teerheid als verhelderingen In oogen stralen, om een mond verdroomen. En koel en klaar liet hij de zoete romen Rozen verrijzen uit hun mijmeringen. En soms heeft hij het schemeren en streelen En strengelen van haren en fluweelen Gezichten in een levend licht gesteld, En stil zijn bleekend aangezicht gegeven In vreemden luister of zijn rijpe leven Blank uit het blinken van zijn wezen welt. Vorige Volgende