Maar daar is alles nog niet mee uitgemaakt, wat den onderwijzers op dit gebied te wachten staat. Lang niet. De onderwijzers waren nog altijd in afwachting van de vergoedingskwestie, die door den Minister, buiten de Kamers om, zou opgelost worden. Wat zou hij bereid zijn de leerkrachten van hun werk op school aan te bieden? Wat zou naar zijn meening de geldelijke vergoeding moeten bedragen, die naar zijn opvatting een behoorlijke betaling van de te bewijzen diensten der onderwijzers zou vertegenwoordigen? Veel of weinig? Meer of....?
Neen, men rekende in stilte op een behoorlijke verhooging der salarissen in verhouding van de duurdere levensomstandigheden, waaronder ook de onderwijzers te lijden hebben.
En wat heeft men gekregen?
Een salarisberekening, die in alle betrokken onderwijzerskringen groote décepties heeft verwekt - décepties zóó groot, dat men de teleurstelling in den beginne niet binnen de normale grenzen heeft kunnen houden.
Zoo herinneren wij ons gelezen te hebben, dat op den morgen na 't bekend worden op eenige openbare scholen te Scheveningen het onderwijzerspersoneel in 't eerst weigerde aan het werk te gaan. Men was zóó ontsteld, dat men in 't eerst niet wist wat te doen. Den volgenden morgen was men nog zoo verslagen, dat men in werkelijkheid niet wist hoe te handelen. En in plaats van naar de school te gaan, trok men naar het kantoor van de vereeniging, waar men lid van was, om uiting te geven aan zijn verontwaardiging en om te vragen, wat men nu zou doen en of 't niet beter ware maar te staken. En alle overredingskracht der leiders was noodig, om den onderwijzers het idee bij te brengen, dat zij in allen geval onmiddellijk aan 't werk moesten gaan en 't aan hun bestuur dienden over te laten, om de middelen te beramen, welke eenige helderheid in den toestand zouden kunnen brengen.
Maar daarna is er toch nog geen rust in de gelederen gekomen. 't Is blijven gisten. En wel erger als men ooit gedacht en verwacht had.
Overal in den lande zijn vergaderingen van belanghebbenden gehouden; krasse moties van afkeuring zijn aangenomen; men heeft zich uitgeput met grove verwijten aan te nemen, zijn verontwaardiging in krasse woorden lucht te geven; en men was zelfs bereid op een eerste woord van de besturen der vakvereenigingen door staking kracht te zetten achter de woorden der moties.
Zoo blijft 't nu al eenigen tijd broeien en koken in de kringen der onderwijzers.
En wat zal het einde wezen of worden?
Staking? Of sabotage? Of - als dit niet kan - een voortdurend mopperen of dwarsdrijven van allerlei maatregelen van hooger hand uitgegaan, om de bestaande toestanden goed en regelmatig te laten verloopen?
Wij zullen 't moeten afwachten.
Maar in allen geval staat 't vast, dat wij in de Tweede-Kamer, die op