De Nieuwe Gids. Jaargang 35(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 869] [p. 869] Afscheid door Hein Boeken. I. Tot P.C. Boutens. Gelukkig preest ge mij om 't inzicht, dat Mij henen-trekt uit mijne vader-stad. Wel-haast geworden u de zonne-zangen, Waarin ik uitzing 't nieuw en jong verlangen, Dat mij, schoon oudrend, trekt naar zonne-land. O zoo iet in mij zij der zon verwant, Zoo ik niet gansch der aarde toe-behoore, Zoo iet van mij zal stijgen, onverloren, Ter Zon? Waarheen? Wacht ons nog andre schijn Dan tot ons daalt door 't blauwe kristallijn?.... Zoo ik om niet mij weder voel verjongd, Als had mij Zon met nieuwen blik belonkt, - Zoo ik van ginds met nieuwen schat niet keere, Zoo ginds de zon geen nieuw geheim mij leere, Bid dat ik blijv', waar onder zon'ge kust Zoo menig held van onze dierbren rust. Maar geef, als goed geleide, uw boek mij mee, Dat 'k aan 't geruisch van gindsche blauwe zee Het ruischen van uw klink- en maat-dicht mete, Zóó wordt van ver u rijke dank gemeten. 21 Nov. [pagina 870] [p. 870] II. Tot Heloize. Als pelgrim toef ik nog dees dagen hier, Die reê staat om den heil'gen tocht te aanvaarden, Te dolen op de wegen der wijde aarde, Maar waarheen? wat te halen? weet hij schier. Wèl dat hij ginds met zijn gebeden vier' Relieken, heil'ge schrijnen, rijk van waarde, Niet dat hij keer' met schatten, die hij gaêrde, Wèl dat hij zich met heuchnis-kleinood sier'. Maar eerst nog gaat hij met gelei zich rusten, In beevaart gaande hier tot enk'le heiligen, Dat met gedachte en beê zij hem verzellen. Hij kent zoo wel de dierbare kapellen, Die van dìt land de wegen hem beveiligen... Dàt doet hem zwaar zijn 't scheiden van dees kusten. 21 Nov. Vorige Volgende